Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eerbetoon aan de slachtoffers van de "Grote Oorlog"' 75 jaar na dato

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eerbetoon aan de slachtoffers van de "Grote Oorlog"' 75 jaar na dato

Een krater vol klaprozen

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 11 november 1918 kwam er een einde aan de Eerste Wereldoorlog. In een spoorwagon in een bos bij Compiègne ten noorden van Parijs werd op die dag een wapenstilstandsovereenkomst gesloten tussen Frankrijk en Duitsland. Hoewel ons land tussen 1914 en 1918 wel te maken kreeg met vluchtelingen uit België, met mobilisatie en voedseldistributie, raakte het ^ toch niet rechtstreeks bij de oorlogshandelingen betrokken. Maar hoe verging het hen die er wèl mee te maken kregen?

In de stad Péronne in NoordFrankrijk is vorig jaar een museum geopend dat helemaal gewijd is aan de Eerste Wereldoorlog. Het ligt aan de rand van de oude binnenstad, op nog geen vijf minuten lopen van het centrum. Men had er geen betere plaats voor kunnen kiezen. Tussen de stadskern aan de ene kant en de parkaanleg langs een vroegere zijtak van de rivier de Somme aan de andere kant staat een nieuw gebouw van moderne architectuur, waarin de overblijfselen van een middeleeuws kasteel op harmonische wijze zijn opgenomen. Men heeft er geen museum van willen maken waar alleen maar kanonnen, granaten en geweren en dergelijk oorlogstuig worden geëxposeerd; het moest ook een plaats worden waar beelden worden opgeroepen van de dagelijkse gebeurtenissen, thuis en aan het front, beelden ook van de mensen die erbij betrokken waren. Daarom noemt men het niet gewoon oorlogsmuseum, maar historial, waar het woord geschieden, gebeuren in zit. "Historial de la Grande Guerre" staat er met grote letters op de muur. Je zou het kunnen vertalen met "Geschiedenismuseum van de Grote Oorlog". De Engelsen en de Fransen noemen de Eerste Wereldoorlog nog altijd "de Grote oorlog" en daaruit blijkt dat de gebeurtenissen van 1914-1918 diep ingegrepen hebben in het leven en het bestaan van de mensen. Hoe diep, dat begreep ik pas toen ik de afgelopen zomer een bezoek bracht aan het Historial in Péronne en een dodenherdenking meemaakte op een van de beruchtste slagvelden van Europa.

Een gat in de grond
In het Historial van Péronne had men mij op deze jaarlijkse herdenking attent gemaakt. „Als je iets wilt voelen van wat de oorlog van '14 - '18 voor veel mensen vandaag nog betekent", zei de conservator, „dan moet je daarnaartoe gaan. Ze gooien er duizenden klaprozen in een diepe krater tot hij helemaal rood gekleurd is. Het is zó indrukwekkend! Als je het één keer gezien hebt, vergeet je het nooit meer." En zo sta ik dan op de morgen van de eerste juli in alle vroegte met enige honderden mensen, zo maar midden in het open veld, ergens in Noord-Frankrijk, bij een merkwaardig gat in de grond. Een enorme kuil. Minstens honderd meter in doorsnee en zéker vijftig meter diep. Op de rand een groot houten kruis. Vijf meter? Zes meter hoog? Het is moeilijk te schatten. Een verre torenklok heeft net zeven slagen laten horen. Alles ziet er heel onwezenlijk uit in het vale ochtendlicht. Auto's en busjes, campers en touringcars staan halfop de weg, halfop het stoppelveld ernaast geparkeerd: Een lange rij, tot aan het dorpje dat op enige honderden meters afstand ligt, La Boisselle. Nooit van gehoord. Een klein halfuur verder ligt het stadje Albert. Ook nooit van gehoord. Toch begint daar de bewoonde wereld. Het ligt halverwege Parijs, aan de drukke rijksweg van Amiens naar Bapaume.

Allemaal Engelsen
Het kostte mij veel moeite de vorige avond in Albert een onderdak te vinden voor de nacht. Bij het Hotel de la Basilique hangt om zes uur al een bordje met het woord "vol" voor het raam. De pensionhoudster van La Cloche d'Or vindt het vervelend dat ze mij moet teleurstellen, zegt ze, maar ze krijgt vannacht een groep Engelsen die elk jaar terugkomen voor de dodenherdenking van 1 juli. Op het eerste van de twee adressen die ze mij noemt blijkt ook al geen plaats meer te zijn, maar in het Grand Hotel de la Paix is nog net één kamertje vrij. Beneden, in de grote zaal van het restaurant, zit een gezelschap Engelsen luidruchtig na te tafelen. Ze lijken nog niet echt onder de indruk van de plechtigheden van de volgende dag, want de grappen en grollen zijn niet van de lucht. Niemand moet mij ooit nog vertellen dat de Engelsen zo'n rustig en ingetogen volkje zijn. Zelfs om drie uur 's nachts wordt het halve hotel nog opgeschrikt door de uitroepen en kreten van verrassing en herkenning van een groep nieuw aangekomen Britten, die kennelijk de dagboot hebben gemist. Aan de charmante hotelier Monsieur Duthoit, die zich de volgende dag nadrukkelijk excuseert, ligt het niet. Hij klopt mij, zoals afgesproken, om zes uur wakker en staat even later beneden klaar met een snelle slok en een haastige hap voor iedereen die op tijd in La Boisselle wil zijn, waar de herdenking om half acht zal beginnen.

Een oorlogsveteraan
Ik ben lang niet de eerste die in La Boisselle aankomt. Een regiment kleurig uitgedoste Schotse doedelzakspelers staat de instrumenten te stemmen. Een dame klampt iedereen aan voor een handtekening in het presentieboek, een ander verkoopt programma's voor de herdenking en een derde brengt plastic klaprozen aan de man: om op je borst te spelden. Uit een taxi achter mij stapt een met talrijke onderscheidingen getooide Britse oorlogsveteraan. Terwijl hij aan de arm van zijn dochter naar de herdenkingsplaats loopt, vertelt hij dat hij twee maanden terug 97 jaar geworden was. Ja zeker, hij heeft in de Eerste Wereldoorlog meegevochten en hij weet alles nog precies, ook wat hier in 1916 gebeurd is. Daar aan de overkant (hij wijst met zijn wandelstok in de richting van een aardappelveld) lagen de Engelsen. Die hadden dit gedeelte van het front van de Fransen overgenomen. Ze hadden zich helemaal ingegraven in de grond. En daar, bij dat kruis, in een lange linie links en rechts, lagen de Duitsers in hun loopgraven. Voortdurend bestookten de tegenstanders elkaar met kogels en granaten. Maar alles zat muurvast. Tot de zomer van 1916. In het grootste geheim hadden de Engelsen een onderaardse gang gegraven tot vlak onder de Duitse stellingen. Daar hadden ze een ongelooflijke hoeveelheid springstof naar toe gesleept. Het was de bedoeling dat met de ontploffing daarvan een bres zou worden geslagen in de Duitse verdediging, zodat de geallieerden een doorbraak zouden kunnen forceren.

Een fontein van modder
De datum voor het offensief was vastgesteld op 1 juli. Het stond hier toen vol met klaprozen, vertelt de Britse veteraan, want de landerijen waren wegens de oorlog niet ingezaaid. Al vroeg in de morgen stonden "onze" soldaten tot de tanden bewapend in de loopgraven, gereed voor de aanval. Om half acht was het zo ver. Onbeschrijflijk wat er toen gebeurde! Een vreselijke knal die als een donderslag in je oren nadreunde. Het was alsof de aarde golvend en schokkend in beweging kwam. Een fontein van modder, stof en stenen steeg honderden meters de lucht in. Als een gigantische hagelbui daalden steen en stukken en brokken neer, ver in het rond, tot in de geallieerde loopgraven. Tien minuten later begon de stormloop op de vijand. „Wij verwachtten in het begin geen enkele tegenstand", vertelt de spraakzame oude man, „maar tot ieders verbijstering doken er uit een maanlandschap van stof en modder en stenen plotseling grijze gestalten op: Duitse soldaten die iedereen de pas afsneden." Het werd een gevecht van man tegen man. Maar een echte doorbraak kwam niet tot stand.

Herdenking
Inmiddels hebben de mensen zich in een grote kring bij het kruis opgesteld. Het loopt tegen half acht. Vooraan staat een Anglicaanse predikant in een crèmekleurige toga met rode banden. Het is Michael Saward van de St.-Paul's kathedraal in Londen. Naast hem, op een rij, oud-militairen met vaandels uit de Eerste Wereldoorlog. Plotseling klinkt er een harde knal. Een lichtkogel schiet suizend omhoog en daalt heel langzaam boven de krater neer. In de verte khnkt doedelzakmuziek. Het geluid komt van de overkant van de krater. Het klinkt heel ijl en teer in de stille morgen. Langzaam komt het dichterbij. Het is een Schotse militair die in zijn kleurige uniform al spelend aan komt lopen langs de rand van de kuil. Als de muziek zwijgt, neemt de dominee het woord. Hij herinnert niet alleen aan de doden uit de Eerste Wereldoorlog. Hij betrekt ook de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog erbij en die van Korea en Vietnam, en ook die van vandaag, in Somalië en in het voormalige Joegoslavië. Zijn toespraak is een aanklacht tegen alle geweld dat losbarst waar de liefde ontbreekt.

Emoties
Na de toespraak van ds. Saward komt de kranslegging. Het zijn kransen van rode klaprozen. De rij wordt geopend door de weduwe Bashford uit Sussex in Engeland. Steunend op de arm van haar zoon legt ze een krans ter herinnering aan haar broer Harry Bashford, die als negentienjarige soldaat hier gesneuveld is. Het zijn vrijwel allemaal Engelsen die naar voren komen. Sommigen spreken enkele herdenkingswoorden uit of dragen een gedicht voor, soms met gebroken stem. Nu komen de emoties los. Verdwenen is alle luidruchtigheid, alle bravour van de vorige avond. Als laatste komt Klemens Ostlender naar voren, een Duitse jongeman. Hij vertelt dat hij vier jaar geleden naar het graf van zijn grootvader is gaan zoeken, die hier in augustus 1916 gesneuveld is. Sindsdien komt hij elk jaar op 1 juli naar Frankrijk om aan de dodenherdenking mee te doen. Ook aan Duitse zijde zijn immers duizenden en nog eens duizenden om het leven gekomen. Ten slotte gaat dominee Saward voor in gebed. Hij bidt om vrede en recht en legt namens allen de gevoelens van rouw en verdriet, maar ook van zorg en angst voor de toekomst neer voor Gods troon. En als hij eindigt met het Onze Vader, eerst in het Duits, dan in het Frans en daarna in het Engels, dan bidden velen hardop mee.

Klaprozen in de krater
Twee minuten stilte geven ieder de gelegenheid een ogenblik alleen te zijn met zijn eigen gedachten. Dan leggen drie Franse jongens een schitterend veelkleurig bloemstuk bij de klaprozen onder het kruis. Souvenir Francais staat erop. Het wil een blijk van Franse waardering zijn voor de offers die de Engelsen gedurende de Eerste Wereldoorlog gebracht hebben. Nadat de ceremoniemeester een dankwoord heeft gesproken, komen twee kinderen naar voren. Met een grote kartonnen doos vol klaproosbloemblaadjes van crêpepapier lopen ze naar de rand van de krater. Daar graaien ze met beide handen in de doos en gooien de vuurrode blaadjes in de krater. Veel volwassenen volgen hun voorbeeld. Overal staan dozen met duizenden blaadjes. Het was eigenlijk de bedoeling dat de wind ze door de hele krater zou verspreiden, maar helaas, de wind laat verstek gaan, zodat de klaprozen bijna allemaal op de rand blijven liggen. Een paar mensen proberen het aan de andere kant van de krater. Maar ook daar speelt de wind het spel niet mee. Dan maar met een paar dozen naar beneden, waar de kleurige inhoud op de bodem van de kuil wordt uitgestrooid. Met een concert door de drummers en pijpers van "The Somme Battlefield Band" wordt de plechtigheid besloten.

Circuit du souvenir
Om van La Boiselle terug te keren naar Péronne kun je een > toeristische route volgen. Bordjes met een klaproos wijzen de weg. "Circuit du Souvenir" staat erop: Route van de Herinnering. De weg gaat niet door mooie natuurgebieden, maar langs begraafplaatsen en monumenten die herinneren aan de Eerste Wereldoorlog. Bij het dorpje Hamel heeft men een stuk grond grotendeels laten liggen zoals het er aan het eind van de oorlog bij lag. De tijd heeft alle scherpe en hoekige vormen afgerond, maar de loopgraven en granaattrechters zijn nog duidelijk herkenbaar. Bomen en struiken zijn hier en daar opnieuw gaan groeien, gedeeltelijk ook aangeplant, en een kudde schapen zorgt ervoor dat de plantengroei niet alles overwoekert. Het valt op dat er in deze streek niet alleen Fransen, Engelsen en Duitsers begraven liggen. Er zijn erevelden voor slachtoffers uit alle delen van de wereld: Australiërs, Nieuwzeelanders, Canadezen, Zuidafrikaners, enzovoorts. Op veel grafstenen staat geen naam. Het zijn graven van "onbekende soldaten" zoals de Fransen zeggen. Men heeft de zwaar verminkte stoffelijke resten niet meer kunnen identificeren. Op de meeste Engelse grafstenen staat dan heel betekenisvol: Known unto God, God kent hem. Men schat het totale aantal doden van de Eerste Wereldoorlog op 10 miljoen. Bovendien kwamen 20 miljoen soldaten verminkt terug uit de strijd.

Vóór 1914
Hoe heeft dit alles kunnen gebeuren?, vraag je je af als je in de eerste zaal van het Historial te Péronne rondloopt. Men probeert hier een beeld op te roepen van de tijd vóór 1914. Het leven zag er voor velen zo mooi en zo vredig uit. Men sprak van "la belle époque", dat wil zeggen "de mooie tijd". Velen hadden het nog nooit zo goed gehad. Internationaal gezien was er geen conflict dat een oorlog onvermijdelijk maakte. Er waren alleen wat kleinere politieke problemen: Voor Frankrijk was het nog steeds moeilijk te verteren dat het na de oorlog van 1870-'71 het grensgebied Elzas-Lotharingen aan Duitsland had moeten afstaan. Duitsland daarentegen was jaloers op het grote koloniale bezit van Frankrijk en op de Engelse opperheerschappij op de wereldzeeën. Maar aan de andere kant kon het trots zijn op zijn groeiende indrustrie die veel welvaart bracht en die de Engelse industriële produktie naar de kroon begon te steken. En als Duitsland zich al bedreigd voelde door het bondgenootschap van Engeland, Frankrijk en Rusland, dan wist het dat het aan zijn zuidgrens een belangrijke bondgenoot had: het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Hiertoe behoorden ook Tsjechië, Slowakije, grote delen van Roemenië, van Polen en van de Balkan. De Balkanlanden die onder Oostenrijks-Hongaars bestuur stonden, waren Slovenië, Kroatië en Bosnië-Hercegovina. Ten zuiden daarvan lag het kleine koninkrijk Servië, dat droomde van een groot Balkanrijk, waarin alle Slavische groeperingen, ook die van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, verenigd zouden worden. Men noemde dit streven het panslavisme. In Wenen voelde men dit als een ernstige bedreiging van de eenheid van het keizerrijk, dat door de veelheid van volken toch al een beetje als los zand aan elkaar hing.

Het Schot
Op zondag 28 juni 1914 brengt de kroonprins van OostenrijkHongarije, Frans Ferdinand, met zijn gemalin een bezoek aan de hoofdstad van BosniëHercegovina, Sarajevo. Tijdens een rijtoer door de stad springt een Servische student naar voren en schiet zowel de kroonprins als zijn echtgenote dood. De Oostenrijkse regering ziet daarin een goede aanleiding om nu eens en voorgoed met het lastige buurlandje Servië af te rekenen. Ze beschuldigt de Serven van medeplichtigheid en eist onder meer een onderzoek door Oostenrijkse ambtenaren op Servisch grondgebied. Servië, dat op veel punten toe wil geven, kan deze eis niet inwilligen; dat zou inbreuk maken op zijn soevereiniteit. Op 28 juli verklaart Oostenrijk aan Servië de oorlog. En daarmee wankelt de vrede in Europa. Rusland stelt zich op achter Servië en Duitsland kiest de zijde van Oostenrijk. Ook Frankrijk, als bondgenoot van Rusland, kondigt een algemene mobilisatie af En als de Duitse troepen op 2 augustus het neutrale België binnentrekken om Frankrijk vanuit het noorden te kunnen aanvallen, schaart Engeland zich aan de zijde van Frankrijk.

Loopgravenoorlog
De Duitsers hebben hun zaakjes goed voorbereid. Ze zijn van plan Frankrijk in zes weken op de knieën te dwingen om daarna Rusland te kunnen aanvallen. Het lukt bijna. De Duitse legers lopen België onder de voet en dringen diep in Frankrijk door. Maar bij de rivier de Marne weet de Franse generaal Joffre de Duitse opmars tot staan te brengen. Inmiddels komen steeds meer Engelse troepen de Fransen gelederen versterken en het lukt om de Duitsers terug te dringen tot een hjn die loopt van de Belgische kust, dwars door Noord-Frankrijk, tot aan de Zwitserse grens. En daar begint dan de beruchte loopgravenoorlog. Aan weerszijden van het front graven de soldaten zich in om zich te berschermen tegen eikaars granaatvuur. Elke poging om de vijandelijke linies te doorbreken wordt afgestraft met het verlies van duizenden manschappen. De aanval bij La Boisselle op 1 juli 1916 is er slechts een voorbeeld van: aan geallieerde zijde 60.000 doden op één dag! Om elke vierkante meter wordt gevochten, vaak zonder enig resultaat. Nieuwe wapens doen hun intrede: vliegtuigen, tanks en, het ergste van alles, gifgas, waar je je nauwelijks tegen verweren kunt. Geleidelijk aan groeit aan beide kanten de weerzin, het verzet tegen de zinloze opoffering van zoveel mensenlevens.

Bezet gebied
In bijna heel België en in een groot deel van Noord-Frankrijk maken de mensen kennis met het leven onder een vijandelijke bezetter. Hun grootste zorg is aanvankelijk de angstige onzekerheid. Wat is er van hun gevluchte familieleden geworden? Hoe gaat het met de mannen die vol goede moed als militair naar het front zijn getrokken? Een zoon, een man, een vader. Levend? Dood? Gewond? Gevangen? Vermist? Verminkt? En hoe gaat het met de oorlog? Winnen de Duitsers? Winnen de Fransen? Komen de bondgenoten te hulp, of staan ze alleen? Berichten komen niet over. De kranten staan vol met oorlogspropaganda. Wat moet je geloven? En wat niet? Gaandeweg worden de levensomstandigheden ook moeilijker. Het voedsel wordt schaars. Steeds meer produkten komen "op de bon". Goud, zilver, koper, geld, alles moet worden ingeleverd bij de bezetter. Men krijgt er bonnen voor die geen enkele waarde hebben. Paarden, melk- en slachtvee, produkten van landbouw en industrie, alles wordt door de Duitsers gevorderd. Brandstof wordt op den duur niet meer aangevoerd. Jonge mensen die in 1914 nog niet gemobiliseerd waren, worden in Duitsland tewerkgesteld om daar de economie draaiende te houden.

Evacués
Het Rode Kruis probeert te helpen door het evacueren van kinderen, zieken en bejaarden uit de bezette gebieden. Alcide d'Allaines, een 84-jarige inwoner van Péronne, herinnert zich nog goed hoe hij als kind met een van zijn grootouders in een trein werd gezet die stampvol zat met evacués. Hij sliep 's nachts in het bagagenet. De reis ging via België en Duitsland naar Zwitserland. Vandaar werden ze na een lange wachttijd met een andere trein naar Frankrijk getransporteerd. Daar kwam de jonge Alcide met zijn grootmoeder in een dorpje in de buurt van Bordeaux terecht. Het leven was er niet slecht. Maar veel dorpsbewoners beschouwden hen toch als vreemdelingen en indringers. Alcide weet nog best hoe hij op school door de andere kinderen soms werd uitgescholden voor "smerige evacué" Hij herinnert zich ook nog heel goed de terugkeer na de oorlog naar zijn geboortestad. Daar stond geen huis meer overeind. Alleen maar puin, puin en nog eens puin. En overal grote kuilen die vol met water stonden. Hij kon zijn eigen huis nauwelijks nog terug vinden. Alleen van de kerk en de toren stonden nog grote stukken muur overeind. De teruggekeerde bewoners werden tijdelijk in barakken ondergebracht en het heeft jaren geduurd voor Péronne weer een gewone leefbare stad geworden was.

Keerpunt
Het jaar 1917 is een keerpunt in de oorlog. De Verenigde Staten van Amerika hebben zich lange tijd afzijdig gehouden van de oorlogshandelingen. Maar ze hebben wel allerlei goederen geleverd en geld geleend aan Frankrijk en zijn bondgenoten. Als Duitse duikboten ook Amerikaanse schepen die op weg zijn naar Engeland gaan aanvallen, verklaart president Wilson op 2 april 1917 aan Duitsland de oorlog. Dat betekent voor de geallieerden aan het westelijk front een belangrijke steun in de rug. Het heeft ook tot gevolg dat de Duitsers in 1918 een groot deel van hun veroverd gebied prijs geven. Ondertussen is er aan het oostfront een heel nieuwe situatie ontstaan. In Rusland is in 1917 een revolutie uitgebroken, waarna de communisten in oktober de macht hebben gegrepen. Dit leidt tot beëindiging van de oorlog tussen Rusland en Duitsland. Maar het revolutiegevaar bedreigt ook het Duitse keizerrijk, waar soldaten en bevolking steeds ontevredener worden over de ontberingen die ze moeten doorstaan terwille van de oorlog. Deze revolutiedreiging heeft het einde van de strijd in het westen bespoedigd. In november 1918 vragen de Duitsers om een staakt-hetvuren en op de elfde van die maand wordt in een spoorwagon in de bossen van Compiègne een wapenstilstandsverdrag ondertekend, waarbij Duitsland de geallieerde eisen onvoorwaardelijk moet accepteren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 3 november 1993

Terdege | 80 Pagina's

Eerbetoon aan de slachtoffers van de

Bekijk de hele uitgave van woensdag 3 november 1993

Terdege | 80 Pagina's