Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gelezen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gelezen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een tevreden publiek

Boven dit stukje, dat integraal uit 'Van twaalf tot achttien' is overgenomen, stond: "Publiel< sonderzoek steunt onderwijssysteem". De eerste zin die u zo dadelijk leest, nuanceert dit al duchtig.

Uit omvangrijk onafhankelijk onderzoek blijkt dat een kleine meerderheid van het Franse volk tevreden is met het schoolsysteem. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Federation Syndicale Unitaire, de grootste vakbondsgroepering in Frankrijk. Het zet de visies van docenten tegenover die van leerlingen en ouders als het gaat om de vraag wat de prioriteiten van het onderwijs moeten zijn. Het onderzoek is gebaseerd op een opiniepeiling en een analyse van 30.000 vragenlijsten die zijn ingevuld door leerlingen in het voortgezet onderwijs, studenten van universiteiten, docenten en ouders. De resultaten geven een gedetailleerd beeld van hun opvattingen over onden/vijs.

Op dit moment vindt 52 procent dat scholen goed functioneren; een verbetering ten opzichte van 1984, toen slechts 37 procent zijn tevredenheid hierover uitte. Twee derde van de ondervraagden vindt dat het onderwijs (Frankrljl< s grootste uitgavenpost) over meer middelen moet beschikken. En terwijl drie kwart te spreken is over de kwaliteit van de docenten, zegt meer dan de helft dat er niet genoeg docenten zijn. Het publieke ongenoegen blijkt te stijgen met het niveau van onderwijs. Kleuterscholen worden door 80 procent als goed beoordeeld, colleges (eerste fase voortgezet ondenwijs) scoren 50 procent en de drie lycea scoren nog enkele punten lager. Hoger onderwijs wordt het minst gewaardeerd: 39 procent.

Docenten, ouders en scholieren zijn het erover eens dat 'kennis en leren' op school voorop moeten staan. Op de vraag wat de belangrijkste taak van het onderwijs zou moeten zijn, noemen docenten integratie, het ontwikkelen van een analytische geest, gelijkheid, wereldgezindheid en staatsburgerschap. Ouders en leerlingen daarentegen vinden 'toegang tot de arbeidswereld' het belangrijkste. Scholieren noemen daarnaast studeren, vriendschap en succes.

Mij viel de grote waardering voor de kleuterschool op. Overigens wel een uitkomst die scholen voor de zeer vele werkende moeders.

(Van twaalf tot achttien, febr. '97).

Niet echt goed

Er zijn in ons land tien lerarenopleidingen. Geen daarvan is volgens de visitatiecommissie 'echt goed'. Drie vallen in de categorie 'redelijk' en de rest in hooguit matig. De Volkskrant noteerde dit n.a.v. het visitatierapport.

De drie 'modelscholen' hebben er duidelijk voor gekozen jongeren op te leiden tot het leraarsvak, zonder ze via vrije studieprogramma's allerlei vluchtwegen aan te bieden. Bovendien is er een redelijk helder en doordacht programma.

Maar er zijn ook minpunten. De stages bijvoorbeeld zijn er niet goed geregeld. Het moment waarop stage kan worden gelopen, is vaak te laat in de studie. Daardoor beseften jongeren pas in het derde jaar welk beroep ze hebben gekozen en haken ze soms alsnog af.

Een behoorlijke administratie en analyse van de studieprestaties ontbreekt. Dat laatste is raar, omdat studenten ongewoon lang over hun opleiding doen en er veel uitval is. De drie komen daarom niet verder dan de kwalificatie 'redelijk' in de Volkskrant-ranglijst.

De zwaarste kritiek krijgt de Hogeschool Holland, die op grote schaal vrije studierichtingen heeft opgezet in populaire sectoren als toerisme, publiciteit en management. Tweederde van de studenten volgt daardoor een opleiding die zonder lesbevoegdheid wordt afgesloten.

Het ontwikkelen daarvan is ten koste gegaan van de lerarenopleidingen. De visitatiecommissie twijfelt daarom over de kwaliteit van

de afgestudeerden, die in haar ogen soms tenauwernood geschikt zijn om voor de kias te staan.

De visitatiecommissie heeft vanwege de enorme hoeveelheid studierichtingen bij de lerarenopleidingen (254) erg lang over de kwaliteitscontrole gedaan. Inmiddels is er bij de betrokken opleidingen veel veranderd, en zijn de opmerkingen voor een deel achterhaald. Zo zal de Hogeschool Holland het merendeel van zijn vrije studierichtingen opheffen. Over de paar die overblijven wordt nog geruzied met andere hogescholen. De gewraakte lerarenopleiding zelf is inmiddels gefuseerd met de Hogeschool van Amsterdam. Onder de naam Educatieve Faculteit Amsterdam (EFA) wordt een nieuwe en gezamenlijke start gemaakt met een 'echte' lerarenopleiding. Deze kent vanaf het eerste jaar al praktijkstages, waardoor er over het doel van de studie geen misverstand kan bestaan.

(De Volkskrant, 1-3-'97).

Meisjesonderwijs

Aparte meisjesscholen bestaan niet meer. Een bijzondere vorm daarvan kent het Coornhertlyceum in Haarlem. Daar krijgen jongens en meisjes apart les in wisl< unde en natuurkunde. Zij het alleen in klas drie.

Het volgende stukje komt uit een verhaal van Pauline de Bok.

Weerstandsvermogen

In het debat over meisjesonderwijs staat een paradoxale vraag centraal: kun je gelijkheid bereiken door eerst verschillen te accentueren? Magrita Freie, rectrix - zo heette dat vroeger - van het Gemeentelijk Lyceum voor Meisjes te Amsterdam (1925-1968), vond van wel. Ze voerde daarvoor het verschil in puberale ontwikkeling aan. Meisjes ontwikkelen zich in veel kortere periode tot vrouw dan jongens tot man. Ze moeten plotseling zoveel lichamelijke veranderingen verwerken dat hun weerstandsvermogen vermindert. Daarom, zo vond Freie, moest het rijpingsproces in een rustige, evenwichtige omgeving plaatsvinden.

Freies opvattingen zijn nog steeds actueel. Rond hun veertiende worden meisjes vaak volledig in beslag genomen door hun ontluikende vrouwelijke identiteit. Niets ter wereld is belangrijker, nergens zijn ze onzekerder over. Schoolprestaties zijn van secundair belang, zeker als het gaat om jongensvakken zoals wis- en natuurkunde. Sterker nog; goed zijn in die vakken is onvrouwelijk en dat is het laatste wat ze willen zijn. Ongelukkigerwijs moeten ze precies in die periode hun vakkenpakket samenstellen. Dus wat extra aandacht lijkt gerechtvaardigd. Daarin kan ook rector Jantine Schroder van het Coornhertlyceum zich vinden.

'Bovendien', zegt Schroder, 'hebben meisjes een ander leergedrag dan jongens, zeker in practica. Meisjes onder elkaar werken samen, maar in gemengde groepen doen jongens het werk, tenwijl meisjes zich nog in de opdracht verdiepen of nog vragen willen stellen. Op het gevaar af te generaliseren is dat toch het doorslaggevende beeld.' Wie simpelweg om zich heen kijkt, ziet dat beeld overal bevestigd: bij kinderen, maar ook bij volwassenen, op de werkvloer en thuis. Mannen leren meer hands-on, spelenderwijs en experimenterend. Vrouwen willen eerst begrijpen waarom iets is zoals het is, en zijn banger om fouten te maken. Overigens zegt dat niets over het uiteindelijke resultaat. Op een ouderavond vonden bezorgde ouders dat meisjes die uitblinken in wiskunde wel samen met jongens les zouden moeten krijgen. 'Maar', zegt Schroder, 'het is geen kwestie van beter of slechter, het is een kwestie van een andere leerstijl.'

Als belangrijke ondersteuning voor - tijdelijk - apart ondenwijs voert Schroder de gerichtheid van docenten aan. Jongens krijgen in een gemengde klas veel meer aandacht dan meisjes, zo bleek uit onderzoek: minimaal 58 procent, tegen maximaal 38 procent. Jongens kregen veel vaker een beurt en tweemaal zo vaak een complimentje, maar ze werden ook vaker gestraft. Ze kregen vooral vragen die inzicht vergen en ze mochten daar gerust even over nadenken, tenwijl meisjes meestal reproductievragen moesten beantwoorden en daarvoor maar een paar seconden kregen. Geschrokken over de uitkomst trokken de docenten het verschil recht met een onthutsend resultaat: woedende reacties van de meisjes. De jongens zouden veel te weinig aandacht krijgen.

(Intermediair, 6-3-'97).

Een proefschrift als reactie

Hieronder een integraal artikel uit NRC. Wabbe Luyendijk schreef het volgende over het proefschrift van H.P.J. Witteman.

De dagen van een klas vol ongemotiveerde, slecht presterende leerlingen lijken geteld. Zodra vier scholieren met elk een verschillende leerstijl in een groepje samenwerken, gaan zij zich socialer gedragen, iets beter presteren en harder werken. Thuis huiswerk maken is nauwelijks meer nodig. En de leraar kan zich beperken tot het begeleiden van de cognitieve conflicten tussen leeriingen onderling.

Tot deze bevinding komt dr. H.P.J. Witteman in zijn proefschrift Styles of Learning and Regulation in an Interactive Learning Group System, waarop hij donderdag is gepromoveerd bij de Leidse hoogleraar instructietheorie M. Boekaerts. De werkwijze geeft, schrijft hij, invulling aan de voorgenomen vernieuwing van de hoogste klassen Havo en VWO. Vanaf 1 augustus 1998 gaan vierdeklassers Havo en VWO niet meer naar school maar naar het 'studiehuis'. Dat betekent dat leerlingen met een 'schooltaak' in de hand zelfstandig kennis en vaardigheden ontdekken, opdat ze beter beslagen ten ijs beginnen aan hogeschool of universiteit. Dat hij zich baseert op ervaringen met de werkwijze op drie MBO-scholen doet volgens Witteman niets af aan de bruikbaarheid op scholen met Havo en VWO.

Zes klassen met 123 MBO-leerlingen werkten drie jaar lang met een door Witteman bedachte lesaanpak, getiteld Interactief Leergroepensysteem (ILS). Dit houdt in dat vier leerlingen elkaar tot prestaties en sociaal gedrag uitdagen tenwijl de leraar een stapje terug doet. Cruciaal is dat elke groep een mix bevat van leeriingen met verschillende leerstijlen. Die stijl wordt bepaald op basis van 61 vragen die leerlingen direct bij inschrijving beantwoorden.

In een klas van 28 leertingen onderscheidt Witteman 3 holisten, 7 serialisten, 6 versatilisten, en 12 oppervlakkigen. Een leerting met een holistische leerstijl denkt, aldus Witteman, 'in het groot' en legt verbanden tussen theorieƫn en feiten. Een serialistisch ingestelde leerling lost een probleem stap voor stap op en is geneigd feiten en formules uit het hoofd te leren. De versatilist bedient zich van beide leerstijlen, al naar gelang de opdracht. En leerlingen met een oppervlaktestijl proberen met zo weinig mogelijk inspanning een zo goed mogelijk cijfer te halen. Niet zelden zijn zij tegelijkertijd stuurtoos, omdat zij zich niet laten leiden door een lesboek, een leraar of zelfsturend vermogen. Lesaanpak volgens de ILS-methode maakt

het leergedrag in de klas doelmatiger, intensiever en socialer, constateert Witteman. De methode doorbreekt bovendien etnische scheidslijnen, merkte hij. Neem een Turks meisje, holiste, van een MBO uit Den Bosch. Ze vroeg: 'Meneer, hoe kan dat nou? Ik ben zestien, vrouw, en beter dan de drie oudere witte jongens uit mijn groep? ' Witteman: "Dat was echt een eye-opener voor haar. Deze kinderen leren van elkaar, ttiey teach back, worden socialer en presteren iets beter dan de controlegroep."

De wetenschapper spreekt ook uit ervaring. Hij bekeek het onderwijs van binnenuit, 30 jaar als leraar Engels en 23 jaar als directeur

op een MBO-college in Heerlen. Toen hij bij een fusie in 1990 onverwachts op straat l< wam te staan wilde hij antwoord vinden op het massaal afhaken van leerlingen in het MBO (50 procent). Witteman; "Als leerlingen elkaar overtuigen, een cognitief conflict aangaan, ven/ven/en ze de kennis actief en worden ze zich bewust van hun leerstijl. Kennis ervaren beklijft, kennis overdragen niet."

(NRC, 1-3-'97).

De laatste ingenieur

Onder deze titel stond en onlangs in Management Team een verhaal over de tanende belangstelling van jongeren voor technische studies. Enkele fragmenten daaruit:

Het Nederlands tekort aan technische specialisten is een diepgeworteld probleem. Het steekt regelmatig de kop op, nu eens in de ene branche en dan weer in de andere. "Leerlingen in het voortgezet onderwijs kiezen nauwelijks voor techniek. Mensen die wel techniek gaan doen, haken vaak al tijdens hun studie af. En wie de opleiding wel tot een goed einde brengt, komt lang niet altijd in de technische branche terecht, " stelt Hans Heijke, directeur van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, gelaten vast. Het verschijnsel doet zich even hard voor aan de onderkant als aan de bovenkant van de onden/vijspiramide. De Vereniging FME-CWM, die de werkgevers in de metaalsector vertegenwoordigt, hamert al jaren op eerherstel voor de ambachtsschool. Hun initiatief om samen met een aantal scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs 'technische colleges' in te richten waar leerlingen zich beter kunnen kwalificeren voor de praktijk, wordt echter tegengewerkt door staatssecretaris Netelenbos. Zij hecht sterk aan haar eigen leerplannen, waarin het accent volgens de werkgevers meer ligt op algemene vaardigheden dan op de technische vakken.

De scheve verhouding in de verdeling van studenten over clusters van studierichtingen (weinig techniek en natuurwetenschappen, veel medicijnen en alfa-vakken) is ondertussen niet iets van vandaag of gisteren. Het gaat om een door de jaren heen bestendig patroon, waarin zich hooguit kleine schommelingen voordoen. Dat wijst erop dat het tekort aan technici iets te maken heeft met de Nederlandse cultuur. Techniek als studie of beroep wordt hier van oudsher lager gewaardeerd dan andere vakken. Het is nog niet eens zo heel lang geleden dat de 'technische hogescholen' zich universiteit mochten gaan noemen en officieel opgenomen werden in het wetenschappelijk onderwijs. Wie de hersens had ging naar een 'echte' universiteit. Dat speelt ook in de rest van het ondenwijs. Wat vroeger de lagere technische school was is compleet verdrongen door de MAVO, die tenminste voor witteboordenfuncties beloofde op te leiden. Van techniek krijg je vuile handen, en wat meer is: 'het gaat niet over mensen'. Vooral dat aspect lijkt nogal wat leerlingen van de middelbare school af te stoten, ook al hebben zij op zich een geschikt vakkenpakket voor een technische of natuurwetenschappelijke studie.

(Management Team, 10-3-'97).

Na de scheiding - een lager onderwijsniveau

in Demos, het zeer informatieve 'Bulletin over Bevolking en Samenleving', een uitgave van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, verscheen onlangs een verhaal over kinderen van gescheiden ouders. Daaruit bleek - opnieuw - duidelijk dat kinderen nogal eens de slachtoffers van de echtscheiding zijn.

Lager onderwijsniveau

Uit het Onderzoek Gezinsvorming 1993 (OG '93) van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat het hoogst behaalde onderwijsniveau van mensen die in het ouderlijk gezin een echtscheiding hebben meegemaakt gemiddeld significant lager is dan dat van mensen uit tweeoudergezinnen. Zoals uit tabel 1 blijkt heeft 36 procent van de 18 tot 42 jarigen wier ouders scheidden toen ze nog een kind waren en 29 procent van de mensen in dezelfde leeftijdsgroep afkomstig uit een tweeoudergezin een 'laag' onderwijsniveau.

Het verschil in opleidingsniveau, gemeten op basis van het aantal scholingsjaren, hoeft uiteraard niet alleen veroorzaakt te zijn door de echtscheiding van de ouders. In dit onderzoek is gecorrigeerd voor enkele andere kenmerken die mede van invloed kunnen zijn op het onderwijsniveau van het kind. Dat zijn het hoogste opleidingsniveau van vader of moeder, de grootte van het gezin waarin het kind opgroeide, inwonertal van de woonplaats waarin de jeugd werd doorgebracht, de frequentie van het kerkbezoek van de moeder en het geboortejaar van het kind. Ook na deze correctie blijft het effect van echtscheiding van de ouders op het behaalde ondenwijsniveau van hun kinderen aanwezig. Er is daarbij verschil tussen jongens en meisjes. Jongens met gescheiden ouders volgen gemiddeld een halfjaar minder onderwijs dan jongens uit een tweeoudergezin. Voor meisjes is het verschil kleiner. Daarnaast blijkt de leeftijd van het kind op het moment van de echtscheiding een factor van belang.

Gevolgen voor pubers

De leeftijd waarop kinderen een echtscheiding van hun ouders meemaken heeft invloed op de mate waarin dat effect heeft op hun latere maximale onderwijsniveau. Voor kinderen van 13 jaar of ouder, pubers dus, zijn de gevolgen wat dat betreft groter dan voor jongere kinderen, zoals blijkt uit tabel 2. Bij die laatste groep zijn er nauwelijks gevolgen voor het later te behalen onden/vijsniveau. Het genoemde verschil is alleen aanwijsbaar als het gaat om 'laag' en 'middelbaar' onderwijsniveau.

(Demos, febr. 1997).

W.P. van Kempen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1997

De Reformatorische School | 44 Pagina's

Gelezen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1997

De Reformatorische School | 44 Pagina's