Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verbond, belofte en prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verbond, belofte en prediking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Twee verbonden

De achttiende-eeuwse theologen Ralph en Ebenezer Erskine en James Fisher gaven een boek uit in vraagen antwoordvorm over de Kleine Catechismus van Westminster. Ds. Kersten gaf in 1948 het gedeelte uit dat gaat over het genadeverbond. De Erskines en Fisher volgen geheel de lijn van Westminster. De Westminster Confessie leert twee verbonden, het werkverbond en het genadeverbond. Letterlijk staat er dan in het boek van de Erskines en Fisher: "Onze belijdenisgeschriften maken geen onderscheid tussen een verbond der verlossing en een verbond der genade" (antwoord 57). Dat het genadeverbond is opgericht met Christus vinden we in vraag 31 van de Grote Catechismus van Westminster: "Met wie werd het verbond der genade opgericht? Antw.: Het verbond der genade werd opgericht met Christus als de tweede Adam en in Hem, met al de uitverkorenen als Zijn zaad, Jes.53:10, 11; Rom.5:15- 21: Gal.3:16." Het is deze verbondsleer die verdedigd wordt in de leeruitspraken van 1931 en die we zo duidelijk terugvinden bij Schotse theologen als de Erskines en Thomas Boston in zijn bekende werk over het genadeverbond. Deze verbondsleer ligt ook geheel in de lijn van Westminster.

Verbondsontzenuwend

Wat doet nu de drieverbondenleer? Deze maakt scheiding tussen het verbond der verlossing en het verbond der genade. De partijen in het genadeverbond zijn dan de drieënige God enerzijds en Abraham en zijn zaad of de gelovigen en hun zaad anderzijds. Daarmee zijn alle gedoopten op dezelfde manier bondelingen en delen zij in de verbondsbeloften. De Chr. Ger. ds. L.H. Beekamp omschrijft het genadeverbond als "Gods belofte van genade, op grond van Christus' gerechtigheid aan gevallen mensen geschonken" (Vraagboek over de gereformeerde geloofsleer, 1945, blz. 19 e.v.). Hoe kan God aan hen, die als ongelovigen verloren gaan, de zalig­ heid beloven? De christelijke gereformeerden maakten met het oog daarop verschil tussen schenking en deelachtigmaking. Aan alle gedoopten wordt de verbondsbelofte geschonken, maar de deelachtigmaking van Gods genade geschiedt door het wederbarende en toepassende werk van de Heilige Geest.

Wat was nu het bezwaar van ds. Kersten? Wie het genadeverbond losmaakt van de uitverkiezing neemt de zenuw van het verbond weg. Dan biedt het genadeverbond voor Gods bestreden volk niet langer de vaste garantie van hun zaligheid. Het grote bezwaar is hier, dat de gedoopte verbondskinderen in het bezit zouden zijn van alle verbondsbeloften. Men kan dus als verbondskind delen in de verbondsbeloften en toch verloren gaan. Ontzenuwen is krachteloos maken. Op deze wijze maakt men het verbond krachteloos, omdat de vastheid van het verbond verloren gaat.

Ds. Kersten heeft het grote gevaar gezien. Het is waar, er zijn christelijke gereformeerde predikanten, die het eeuwigheidsverschil tussen die schenking en deelachtigmaking nog zo sterk benadrukken, dat bondelingen verkondigd wordt, dat zij wedergeboren moeten worden. We denken hier aan de kringen rondom "Bewaar het Pand". Maar in vele christelijke gereformeerde kerken is het verschil tussen schenking en deelachtigmaking zozeer vervaagd, dat er sprake is van een avondmaalvierende verbondsgemeente en dat er geen plaats meer is voor de onderscheidende prediking. Ik las kort geleden in het RD een interview met een Chr. Ger. predikant in verband met zijn 25jarig ambtsjubileum. De interviewer vroeg hem of hij nog onbekeerde mensen in zijn gemeente tegenkwam. De predikant antwoordde dat hij die niet tegenkwam. Nee, men was in zijn gemeente bezig met de heiligmaking, met de vraag hoe wij ons geloof zichtbaar moeten maken. Dat is dus de praktijk van de avondmaalvierende verbondsgemeente, waarin geen plaats meer is voor de prediking van de noodzaak van de wedergeboorte. De rijkdom van de bediening des verbonds

Wij willen dus vasthouden dat het wezen des verbonds alleen betrekking heeft op de uitverkorenen. Maar dat neemt niet weg, dat de bediening des verbonds zich verder uitstrekt. Alle gedoopten leven onder de bediening van het verbond. In de Heilige Doop is het genadeverbond aan ons voorhoofd bediend. Het is immers het verbondsteken, het merk- en veldteken van Christus, zoals onze Nederlandse Geloofsbelijdenis met nadruk stelt. Door de Doop heeft Christus ons gemerkt. Daarin heeft Hij benadrukt dat Hij recht op ons heeft. We mogen de bediening van het verbond niet overschatten. De Doop maakt ons immers niet zalig. Maar onder ons is het gevaar ook niet denkbeeldig dat we de bediening des verbonds onderschatten. Het is een grote zaak dat het verbond aan ons voorhoofd is bediend. Keer op keer wordt het volk Israël aangeduid als het volk des verbonds, ook al waren alle Israëlieten geen ware kinderen Gods. Als de Heere Mozes bemoedigt om naar Farao te gaan, dan zegt Hij van dat volk: "Ik heb Mijn verbond met hen opgericht" (Exodus 6:3). De Heere noemt in de profetieën van Ezechiël die kinderen van Israël, die in de gloeiende armen van de Moloch werden gelegd, toch "Mijn kinderen" (Ezech. 16:21). Het verbond was aan hen bediend, de Heere had recht op hen. Zo zegt Christus ook dat "kinderen des Koninkrijks" buitengeworpen kunnen worden. Maar het waren toch kinderen des Koninkrijks, want het verbond was aan hen bediend. Als Petrus na de genezing van de kreupele aan de Schone Poort het volk toespreekt, dan zegt hij tot hen: "Gijlieden zijt kinderen der profeten en des verbonds" (Hand.3:25). Hij noemt die Israëlieten dus nadrukkelijk kinderen des verbonds. Dat alles maakt ons duidelijk hoe gewichtig het is dat het verbond aan ons bediend is. Het zal een oordeel in het oordeel uitmaken en een hel in de hel als het verbond aan ons bediend is en we onder de bediening des verbonds hebben geleefd en dan om eigen schuld verloren gaan. Laten we dus de bediening van het verbond niet onderschatten maar er ernst mee maken. Ds. Kersten schreef in De Saambinder van 26 juni 1924 in dit verband het volgende: "Welk een ontzettend verwijt treft het goddeloze volk, dat de kinderen de Moloch offerde: dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt ze overgegeven, als ge dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan. Mijn kinderen, spreekt de Heere; de kinderen Israels waren Zijne als kinderen, die in het verbond Gods begrepen waren, niet minder dan de volwassenen... Wil dat nu zeggen, dat al die geheiligden in Christus, allen die in het verbond en Zijn gemeente begrepen zijn, ook zijn wedergeboren? Volstrekt: Neen. Geheel dat volk, Zijn kinderkens inbegrepen, stond in het verbond, doch het was niet al Israël wat in Israël was."

De aanbieding van genade

Dezelfde Ds. Kersten benadrukt ook dat de bediening van het verbond plaatsvindt in de prediking. In de prediking van de belofte van het Evangelie, in de aanbieding van genade, vindt de bediening van het genadeverbond plaats. Laten we ook ernst maken met de aanbieding van genade. Ik citeer uit het boekje Louter genade (blz.45), dat op last van onze laatste Generale Synode werd uitgegeven, het volgende: "Ds. G.H. Kersten schreef op 11 juli 1935 - dus vier jaar na de leeruitspraken van 1931 - in De Saambinder het volgende: 'In de bediening van dit verbond biedt God het leven en de zaligheid door Jezus Christus, om niet aan zondaars aan, eisende van hen geloof in Hem, opdat zij behouden mogen worden. Ofschoon Christus in dit verbond slechts een bepaald aantal uit de mensheid vertegenwoordigde, die in Hem uitverkoren waren vóór de grondlegging der wereld, toch wordt, in de bediening van het verbond, de vrije aanbieding van genade door Jezus Christus gericht tot zondaars uit het mensengeslacht, zonder beperking en algemeen; Johannes 6:2, Jesaja 55:1, Openbaring 22:17. Deze aanbieding is niet beperkt tot bewuste zondaren, zoals de Baxterianen beweren of tot zulken, die overtuigd zijn van hun zonden en hun behoefte aan een Verlosser, want ze wordt gericht aan personen, die in algehele ongevoeligheid over hun ellenden en noden weggezonken zijn; Openbaring 3:17-18. Deze aanbieding wordt even welgemeend tot dezul­ ken, die haar tenslotte verwerpen als tot dezulken, die haar tenslotte aannemen, gedaan. Als dit niet het geval was kon de eerste soort van evangeliehoorders niet om hun ongeloof geoordeeld worden; Johannes 3:18- 19.' Vandaar dat in de zesde leeruitspraak van 1931 wordt gesproken over 'de ernstige aanbieding van Christus en de verbondsweldaden in het Evangelie". Tot zover het citaat uit Louter genade.

Het zou goed zijn als we het indringende citaat van Ds. Kersten voor onszelf nog eens ernstig zouden overdenken en daarbij ook de Schriftplaatsen, die hij noemt zouden betrekken. Het mag duidelijk zijn, dat als we het verbond in zijn wezen betrekken op de uitverkorenen, dat niets afdoet van de aanbieding van genade in de bediening van het verbond. Al staat het verbond "onder de beheersing van de uitverkiezing" (eerste leeruitspraak van 1931), de prediking staat niet onder de beheersing van de uitverkiezing. Integendeel, in de belofte van het Evangelie gaat de aanbieding van genade uit tot alle hoorders. Als het gaat over de bediening van het verbond in de prediking van het Evangelie, wil ik nog eens citeren uit het werk van de Erskines en Fisher, door ds. Kersten opnieuw uitgegeven in 1948: "93. Hoe bedient Hij aan zondaren zonder enige nadere bepaling het verbond? In het algemene aanbod van het Evangelie, dat een blijde boodschap is "allen den volke". Luk. 2:10, en waarin verklaard wordt, dat allen zonder uitzondering welkom zijn, Spr. 8:4, Mark. 16:15. 94. Wat is de grond voor de onbeperkte bediening van het verbond, in het aanbod van het Evangelie? Die bediening is niet gegrond op de verkiezing, maar op de wezenlijke algenoegzaamheid die er in Christus' gehoorzaamheid en dood is, Joh. 1:29." De Erskine's en Fisher verklaren dus dat de aanbieding van genade in de bediening der verzoening niet gegrond is op de verkiezing, maar op de algenoegzaamheid van het offer van Christus en dat daarin verkondigd wordt, dat allen zonder uitzondering welkom zijn. Het mag duidelijk zijn, dat het verbond wel onder de beheersing van de uitverkiezing staat, maar de bediening van het verbond niet. (wordt vervolgd)

Zeist,

ds. J.J. van Eckeveld

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2004

De Saambinder | 12 Pagina's

Verbond, belofte en prediking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2004

De Saambinder | 12 Pagina's