Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het voortreffelijk werk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het voortreffelijk werk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is een getrouw woord: o iemand fQt eens opzienersambt lust heeft, die begeert een treff lijk werk. 1 Tim, 3:1.

Een trouw woord

- De apostel Paulus, na in het vorige hoofdstuk de plaats der vrouw te hebben gewezen in de gemeente Gods, en haar verboden te hebben in de gemeente te leren en ook te regeren, gaat nu over tot de behandeling van het ouderlingenambt en van het diakenambt. In deze pastorale of herderlijke brieven worden de regels gegeven voor de Nieuw-Testamentische gemeente. En de Heilige Geest heeft deze regels bindend gemaakt voor alle eeuwen. Het is Gods Woord.

Nu begint de apostel met een Griekse dichtregel, een spreekwoord, te citeren: „Zo iemand tot eens opzienersambt lust heeft, die begeert een voortreffelijk werk." Daar zijn ook toen van die algemene wijsheidswoorden geweest, die bij ieder bekend en gangbaar waren en die sloegen op het algemeen maatschappelijk leven, welke de apostel evengoed bruikbaar achtte voor het kerkelijk le~vn. Zij krijgen door het gebruik voor l et kerkelijk en godsdienstig leven een bijzondere betekenis. Paulus zegt: Dat is een goed gezegde, dat is een waar woord. Nu dat in de Christelijke gemeente gangbaar wordt, zegt hij: Dat is een getrouw woord.

Op het heilig erf der gemeente krijgen de dingen een gewijde betekenis. Het ambt maakt het woord. Het ambt maakt ook de man. Als er ergens bindende woorden gesproken worden, dan is het in de kerk. Daar staan wij niet slechts onder ede, maar daar staan wij direct onder de hoogste autoriteit, onder God. Een woord voor Hem gesproken, een gelofte voor Hem afgelegd, dat is bindend in tweeërlei vlak: het is bindend voor God en het is bindend voor de mensen. Maar ook omgekeerd: een woord, dat Hij spreekt, een opdracht, die Hij geeft, geldt in horizon? taal vlak en het geld in verticaal vlak. Een getrouw woord. Een woord als een eed. Een geloofswoord.

Een ambt, dat onder de mensen bekleed kan worden in de staat, of in de maatschappij, heeft altijd een zekere voor-e-naamheid, een zeker gezag aan zich, maar een ambt, dat in de kerk functioneert, bekleed wordt, dat heeft niet slechts een menselijk gezag, het is eigenlijk met niets te vergelijken. Laat dan dit getrouwe woord (het is een uitdrukking, die alleen in de herderlijke brieven gebruikt wordt) onze ambtsdragers bijzonder vertroosten.

Een goede begeerte

De vraag doet zich voor of iemand naar een kerkelijk ambt mag staan. Dat mag namelijk niet. In onze kerk is onder de ogen gezien de vraag of iemand naar een ambt solliciteren mag. Het is afgewezen als te burgerlijk, Anderen wijzen op de profeten en de apostelen, die niet dan door rechtstreekse Goddelijke roeping tot dit ambt kwamen. Nu moet terstond gezegd worden, dat profeten niet kerkelijke ambten bekleedden, maar veel meer ambten in de staat. U kunt dat ook zien bij al de Schriftprofeten, die geroepen werden door God en die profeteerden tijdens koning die en die en die. De priesters waren de kerkelijke ambtsdragers van het Oude Testament. En zij dienden zonder roeping, erfelijk van vader op zoon. Alleen Aaron werd door God aangewezen. De tijd van Hofni en Pinehas laat intussen zien onder hoe strenge tucht de Heere de kerkelijke ambtsdragers stelde. Ook de apostelen, die de stichters en de fundamentleggers waren van de Nieuw-Testamentische kerk, kunnen niet met onze ambtsdragers vergeleken worden. Als dan ook in de Nieuw-Testamentische kerk de gemeente gesticht is door de apostelen, dan wordt aan Timotheüs de opdracht gegeven om in de gemeente ambtsdragers aan te stellen, Zo worden jn ons teksthoofdstuk de voorwaarden opgesomd, waaraan de ouderlingen en de diakenen, de nieuwe ambtsdragers, moesten voldoen. Zij werden dan door de gemeente aangewezen. Zo kan ons bevestigingsformulier zeggen:

„Wettig van Gods gemeente en mitsdien door God Zelve geroepen". De aanwijzing in de gemeente onder aanroeping van Gods naam en de keus uit Godvrezende mannen, bekwaam om te leren en vol des Heiligen Geestes, is volgens onze vaders een roeping Gods geweest. Daar kwam toen nog wat bij: of zij namelijk niet , , jn hun harten gevoelden", dat zij wettig van Gods gemeente en mitsdien van God Zelve geroepen waren. Dat kan geschieden door een bijzondere waarheid, waarmede de Heere zo iemand werkzaam maakt. Dat kan zijn doordat men bijzonder met de noden en behoeften der kerk in werkzaamheid geraakte. Het kan ook zijn, dat de waarheid Gods op een bijzondere wijze verstaan werd en doordat de Heilige Geest, iemand onderrichtend in de waarheid, bij hem een krachtige begeerte deed ontwaken om het Woord Gods uit te dragen hetzij op de kansel, hetzij bij de huizen persoonlijk. En nu komen wij aan ons punt: het lust hebben tot een opzienersambt-

Het was in die dagen van de eerste Christengemeente geen ereambt om dit werk te doen. 't Waren de dagen, dat de kerk door de eerste branding heen moest. Dagen van de beroving der goederen. Dagen van vervolgingen. Ge verstaat, dat er weinig eer aan verbonden was om toen en voor het eerst in die beide nieuwe amb-> ten te treden en dat er ook weinig voordeel aanzat. Het tegendeel. Daar moest al een bijzondere drang in het hart zijn om in zulke ambten lust te hebben. Later is er een tijd gekomen, waarin de ambten ereambten waren. Wij zijn nu in een tijd gekomen, waarin er een vrij grote onverschilligheid is ten aanzien van de ambten. Het is moeilijk ambtsdragers te bekomen. Er zal ook een tijd komen, waarin deze kerkelijke apathie om zal slaan in antipathie, waarin de tegenstand tegen de kerk even groot zal zijn als in de begintijd der kerk, Het schip der kerk is toen door de branding gevaren, het zal in de eindtijd weer door de branding moeten om de veilige haven binnen te kunnen komen. Dan zal er geen eer, maar schande en de smaadheid van Christus aan het ambt kleven. Mij komt het voor, dat de tekenen daarop wijzen. Er is dan ook eerder alle nadeel aan het ambt verbonden.

Nu is het lust hebben tot eens opzienersambt dus niet een zaak, die laag is aan te slaan. Integendeel. Daarin is iets van de keuze van Mozes, om de smaadheid van Christus meerdere rijkdom te achten dan de schatten van Egypte. Daarin is iets van Jesaja, die zag dat de ere Gods op aarde niet was en die gezegd heeft: , , Zend mij henen!" Dan is er lust tot God en tot Zijn ere. Dan is er lust tot Gods naam en Gods zaak en Gods waarheid.

Lust, die uit de diepte van het hart voortkomt, uit de meest innerlijke genegenheden der ziel. Lust die voortkomt uit de liefde tot God. Lust die voortkomt uit het geloof in God, uit het geloof in Gods kerk en in Gods Woord en waarheid. Lust, die voortkomt uit de liefde tot Gods levende volk, tot de schapen, om die te weiden in de grazige weide van Gods Woord. Gij gevoelt, dat deze lust voortkomt uit zuivere motieven, uit hartelijke genegenheid. Wie zal dat kwalijk duiden? Dat is van God. Daar liggen de diepste roerselen van de roeping, waarmee God Zijn dienaars roept.

Een voortreffelijk werk

Eens opzieners werk. De ouderling is de opziener der gemeente, de episcopos, die opzicht over de gemeente heeft. De diaken is de dienaar der gemeente. Zij hebben het toezicht over de gemeente, om die in goede orde en tucht bij het Woord te houden. Zij hebben ook het opzicht over de kerk, om de kerk in haar behoeftigheden te dienen. Beide ambten zijn dus van dienende functie, zij heersen niet over het erfdeel des Heeren. Zij mogeiv de schapen van de Goede Herder, die in Sion geboren worden, opvangen. Zij mogen de schapen van de kudde van Christus begeleiden, begeleiden bij het Woord, bewaren bij het Woord, vertroosten door het Woord, vermanen naar het Woord, zij mogen de weldadigheid van Christus bewijzen aan de armen, aan de slachtschaapkens van Christus. Wat een voortreffelijk werk. Zij mogen voor Christus, namens Christus, bezig zijn bij de gemeente. Zij dragen de ambten van Christus. Een voortreffelijk werk. Het begin van de hemelse heerlijkheid straalt reeds af op de gemeente, op de ambtsdragers.

Het is geen wonder, dat er zo hoge eisen aan de ambtsdragers gesteld worden. Zij moeten onberispelijk zijn voor de buitenwacht. Hun gezinnen moeten voorbeeldig zijn, want, wie zijn huis niet wel weet te regeren, hoe zal die de gemeente Gods kunnen regeren? De gezinnen moeten de macht van de ambtsdragers openbaren. Zij moeten éner vrouwe man zijn (er staat niet van de vrouwelijke ambtsdragers dat zij eens mans vrouw moeten zijn). Zij moeten zuiver zijn in hun leven, opdat zij met een goed geweten bij de huizen kunnen verkeren. Het eigen gezin heeft dus een grote plaats. Van groot belang dus ook het eigen gezinsleven. Daar moet de ambtsdrager ook kunnen zijn. Hij kan niet en mag niet al zijn tijd en krachten geven aan zijn gemeentewerk, hij moet ook zorg hebben voor zijn gezin.

Hij moet zijn matig, geen genegene tot de wijn, geen smijter, geen vuil gewinzoeker. Hij moet zijn bescheiden. Bescheiden in de levenswandel. Dat is niet alleen een sieraad, maar ook een noodzaak, in die tijden van versobering. Dat is ook een goed ding in onze tijden, wel is waar van grote weelde. Maar de kerk moet maar voorgaan in versobering en soberheid weten te paren aan deftigheid.

De dienaren moeten zijn geen vechters en bekwaam om te leren. Wat heeft de kerk al niet geleden aan allerlei onheilige strijd, machtsstrijd, strijd om persoonlijke eer. Eén strijd is geoorloofd, namelijk de strijd om de waarheid, om de ere Gods, om de behoudenis der zielen. Bekwaam om te leren. Zij moeten hun bijbel kennen, de leer der zaligheid, opdat zij die de gemeenteleden leren aan de huizen, de ouderlingen, zo goed als de diakenen. Gij ziet, het is een voortreffelijk werk. Een werk, voorwaar, dat al iemands krachten vraagt, maar een werk, dat aanspraak mag laten gelden op de zegen Gods, op de goedkeuring van Christus, op de beloning van Christus.

Zw.

W. L. T.

Een woord van Luther:

Mijn Theologie heb ik niet geleerd op éénmaal, maar ik heb gedurig dieper en dieper daarnaar moeten onderzoeken; daar hebben mijn aanvechtingen mij toe gebracht. Want de Heilige Schrift kan men nimmer verstaan buiten de practijk en aanvechtingen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het voortreffelijk werk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's