Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Institutie van Calvijn (21)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Institutie van Calvijn (21)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit nummer het eenentwintigste deel van een reeks artikelen over Calvijn en zijn Institutie. Prof.dr. Van 't Spijker is emeritus hoogleraar van de Christelijke Gereformeerde Kerken en woonachtig te Apeldoorn.

Ambt en gemeente

Calvijn heeft met zijn ambtsopvatting de winst kunnen binnenhalen van de vroege Reformatie. Bij Luther en Zwingli is de grondslag gelegd voor een vernieuwing van de kerk. Deze raakte in het begin vooral de prediking van het Evangelie. De leer van de genade werkte als dynamiet onder de kerkbeschouwing. Eerst was er het Evangelie. Daarna kwam de opbouw van het kerkelijke leven in overeenstemming met dit Evangelie. Die volgorde is opmerkelijk, zij geldt ook vandaag nog.

Op het dispuut dat in 1528 in Bern werd gehouden was een van de eerste stellingen dat de kerk geboren wordt uit het Woord van God en dat zij luistert naar de stem van de Goede Herder. We moeten de verscheidenheid van benadering tussen Luther en Zwingli niet uit het oog verliezen. Bij Zwingli viel meer dan bij Luther de nadruk op het werk van de Heilige Geest en dit had invloed op zijn gedachten over de structuur van de kerk. Luther legde alle accenten op de prediking van de rechtvaardiging door het geloof. Door het geloof is ieder gelovige een gewijde priester. Hij is voor het heil niet langer afhankelijk van een hiërarchisch geordende kerk, waarin de geestelijken de gewijde bovenlaag vormen en de leken voor het ontvangen van de genade volstrekt afhankelijk zijn van hen die het sacrament van de wijding hebben ontvangen. Een mens mag in Christus rechtstreeks tot Gods naderen. Zo kwam er ruimte voor het priesterschap van alle gelovigen. Elk levend lidmaat heeft deel aan de grote schat van de kerk: de genade van Christus in het Evangelie.

Calvijn kon, zoals we zeiden, zijn winst doen met de reformatorische ontdekkingen van Luther en Zwingli. Hij kon ook nog een stap verdergaan. In zijn theologie is volledig plaats voor de rechtvaardiging door het geloof en zo ook voor het priesterschap van alle gelovigen. Er komt echter een element bij. Via Martin Bucer heeft Calvijn ook de fundamentele gedachten van Zwingli kunnen inbouwen in zijn theologie. Zo is er een grotere aandacht voor het werk van de Heilige Geest bij Calvijn. En daardoor heeft het priesterschap van alle gelovigen bij Calvijn een duidelijk meer pneumatologische inslag dan bij Luther. We bedoelen daarmee dat er naast de aandacht voor de rechtvaardiging door het geloof terecht ook gewezen wordt op de noodzaak van de wedergeboorte.

Calvijn nam dit begrip in de meest ruime zin als vernieuwing van heel het leven. Daaraan lag natuurlijk ook de geestelijke verandering ten grondslag waardoor de zondaar van geestelijk dood geestelijk levend wordt. Die kant van de zaak kwam later bij sommige lutheranen over als een vorm van valse mystiek. Luther zelf had moeite om het werk van de Heilige Geest op een harmonische manier in te passen in zijn theologie. Hij zag vrijwel overal geestdrijvers op de loer liggen. Zwingli en Bucer, en ook Calvijn spraken daarover minder gespannen, meer onbevangen. Vooral Bucer heeft invloed gehad op Calvijns theologie en met name op zijn kerkbeschouwing. Daaraan is natuurlijk niet vreemd geweest dat zij beiden nauw konden samenwerken toen Calvijn van 1538 tot 1541 in Straatsburg aan de Franse vluchtelingengemeente verbonden was. Hij kon daar van dichtbij meemaken hoe Bucer met zijn collega's trachtte het kerkelijke leven op te bouwen vanuit het principe dat de gemeente het lichaam van Christus is en dat zij zich groepeert rond het Woord en het sacrament. De volle nadruk valt daarbij op het pastoraat. In 1538 had Bucer een traktaat geschreven over de ware zielzorg. Hij ontwierp daarin een kerkelijk structuur waarin plaats kwam voor de ouderling. De gemeente was een liefdesgemeenschap waarin ieder een gave, en dus ook een roeping heeft. De gemeente is ook heilsgemeenschap, waarin Woord en sacrament middelen zijn om mensen in oprechtheid aan Christus te verbinden. De gemeente is in de derde plaats tuchtgemeenschap waarin de onderlinge broederlijke tucht en vertroosting worden beoefend. Het zijn gedachten die op een heldere manier in de Institutie van Calvijn terugkeren. Het ambt functioneert binnen de gemeente. Het ambt staat niet tegenover, het staat ook niet boven de gemeente. Het is een gave van Gods aan en binnen het lichaam van Christus.

Breuk met de roomskatholieke ambtsopvatting

De breuk tussen Rome en Reformatie kwam aanvankelijk langs de weg der geleidelijkheid tot stand. In het oog vallende gebreken van de kerk kwamen onder kritiek te staan. Het zedelijke peil van de geestelijkheid vroeg om een grondige bezinning, die ook binnen de kerk van Rome krachtig werd bepleit. Men kan deze pogingen om tot een innerlijke vernieuwing van ambt en pastoraat te komen niet geringschatten. Toch brak de Reformatie niet door. Eerst toen het instituut zelf, de gehele piramidale structuur waarin de bisschop van Rome aan de top stond, onder felle kritiek kwam te staan, begon er iets te veranderen.

Calvijn heeft in zijn Institutie vooral de toestand in Frankrijk zelf op het oog gehad. In het vierde boek krijgen we een beeld voorgeschoteld van een vervallen sacramentskerk, die de ware gelovigen vervolgde. De theologie achter deze kerk heeft Calvijn op twee manieren aangevochten. Allereerst door een argument te gebruiken dat aan de geschiedenis was ontleend. De kerk van de eerste eeuwen vormde een ideaal beeld. In het Nieuwe Testament wordt volgens Calvijn een kerkelijke ordening getekend die in de geschiedenis van de eerste vier eeuwen is te herkennen. Deze historische argumentatie werd onderbouwd met argumenten die onze bewondering afdwingen voor Calvijns bekwaamheid als historicus. "Terug naar de kerk van de eerste eeuwen!", het was de leus die tot op de dag van vandaag gehoord wordt. Ook de zestiende eeuw hanteerde dit gezegde. Voor Calvijn hield dit verband met de overtuiging dat de Schrift zelf uitsluitsel moet geven over de regering van de kerk.

Bij deze principieel-historische argumentatie voegde zich een theologisch betoog dat uitging van de fundamentele opvatting dat wij niets anders kunnen hanteren dan de Schrift. Het sola scriptura werd niet alleen toegepast op de leer van de rechtvaardiging. Het werd een fundamenteel gegeven voor de opbouw van de gemeente. Daarbij werd de kerk gezien als Woord-kerk, minder als sacramentskerk. In de opvatting van het ambt werkte dit principe door in de opvatting dat de priesterwijding niet het allesbeslissende sacrament is. Rome leerde immers dat het sacrament van de ordening aan de priester een zeer bijzondere capaciteit verleende. Hij kon het machtswoord spreken waardoor de andere sacramenten hun rechtskracht ontvingen. Bijzonder gold dit het sacrament van het altaar. De priester kon krachtens zijn wijding de wezensverandering tot stand brengen. Daardoor werd Christus Zelf gerepresenteerd, "tegenwoordig gesteld" bij het altaar en vervolgens op een onbloedige wijze opnieuw geofferd. De intentie daarachter was zeer te respecteren: Christus Zelf is tegenwoordig! Men begrijpt dat de vraag naar het hoe van de tegenwoordigheid van Christus de reformatoren voortdurend bezighield. Men kan ook inzien dat hieromtrent onder de reformatoren zelf geen eenheid van gevoelen was. Echter hierin waren zij allen één: geen mens beschikt over deze macht. De dienaar is slechts bedienaar van het Woord, dat door God gezegend moet worden naar Zijn welbehagen. Dit was een archimedisch punt waardoor heel de ambtsleer op een andere leest werd geschoeid. Geen hiërarchie dus, geen wijding die de priester boven de leken plaatst. Calvijn heeft daarover breeduit geschreven in het vierde boek van de Institutie.

Geestelijke regering

Calvijn ziet de ambten als middelen waardoor Christus Zelf Zijn gemeente regeert, "een geestelijke bestuurwijze, die de kerk ontvangen heeft als geheiligd door het spreken van de Heere zelf" (Inst. IV, 5, 10). Een belangrijke gedachte daarbij is die van de collegialiteit. De kerk wordt niet bestuurd door middel van slechts één ambt. Er zijn op z'n minst drie ambten, of beter gezegd, er is sprake van een drievoudig ambt. Zo was het in het Nieuwe Testament: herders, leraars en diakenen. Zo was het ook in de Vroege Kerk (Inst. IV, 4, 1). De sleutelmacht van de kerk, bestaande in de bevoegdheid om de zonden te ver geven, is aan de dienaren toevertrouwd (Inst. IV, 1, 22). Zij beschikken over de bevoegdheid om deuren te openen en te sluiten. In eigenlijke zin zijn zij het niet die dit doen. Het Woord van God dat zij bedienen is de eigenlijke sleutel waardoor het koninkrijk van God ontsloten wordt en toegesloten.

Deze macht staat niet los van roeping en van gaven. De roeping tot het ambt in de gemeente is tweeledig. Zij heeft een inwendige verborgen kant. Daarvan moet iedere dienaar zich bewust zijn voor Gods aangezicht. Calvijn spreekt slechts kort over deze innerlijke roeping. "Men heeft daarvan de kerk niet als getuige" (Inst. IV, 3, 11). Daarmee bedoelt Calvijn dat niemand kan oordelen over het hart van een ander, allerminst in deze gewichtige zaken. Hij zegt er van dat deze roeping bestaat uit het getuigenis van ons hart, dat wij niet uit ambitie, evenmin uit gierigheid noch door een andere vorm van begeerlijkheid, maar uit serieuze vreze Gods en uit ijver om de gemeente van God op te bouwen het aangeboden ambt hebben aanvaard. Opmerkelijk is deze terughoudendheid in de beoordeling van de innerlijke roeping. Zij is volstrekt noodzakelijk. Zonder haar kan men de Heere niet dienen. Maar er over te oordelen komt niet toe aan de mensen.

Wij hebben te maken met de uiterlijke roeping, die ziet op de publieke plechtige ordening in de gemeente. Daarbij gaat het om controleerbare zaken als bekwaamheid: eruditie, verbonden met vroomheid en met de overige gaven die behoren bij het pastorale ambt. Deze gaven zijn kenmerkend voor degenen die God roept tot een bijzondere dienst. Zij die tot opzieners gekozen worden, moeten getoetst worden op het punt van de gezonde leer en van een heilig leven. Een dienaar moet voorzien zijn van die bekwaamheden die de Geest verleent. Calvijn honoreert daarmee de samenhang tussen charisma en ambt zoals deze in het Nieuwe Testament wordt geleerd. De ambtsdragers moeten voorzien zijn van de bekwaamheden die vereist zijn om de dienst te vervullen.

Kerkelijk verkiezing geschiedt vervolgens door de gemeente. De methode ervan kan verschillend zijn (Inst. IV, 3, 15). De essentie van zulk een verkiezing tot het ambt bestaat hierin dat men de gaven herkent die de Geest geschonken heeft. "Wij hebben derhalve dit als een wettige roeping naar het Woord van God te beschouwen, wanneer door de overeenstemming en approbatie van het volk diegenen gekozen worden, die bekwaam geacht worden. Bij de verkiezing van anderen dienen de herders leiding te geven, opdat niet door lichtvaardigheid, of door partijzucht of oproerigheid van de menigte wordt gezondigd" (Inst. IV, 3, 15).

Na de verkiezing en de toestemming of approbatie van de gemeente volgt de bevestiging. Deze "ordinatie" vond plaats met gebruikmaking van de plechtige ceremonie van de oplegging der handen. Ook de rooms-katholieke liturgie kende dit gebruik. Het kreeg een voller accent dan het bij de reformatorischgezinden ooit heeft kunnen verkrijgen. Rome spreekt van een sacrament. De Reformatie spreekt hooguit van een sacramentele ceremonie. Bij Rome was de oplegging der handen een zinnebeeld van een tot op de apostelen teruggaande successie, werkelijk een eerbiedwaardige gedachte. Maar zij was nimmer te controleren.

De Reformatie leerde dat de werkelijke apostolische successie een kwestie was van Woord en Geest. Niettemin hechtte Calvijn, evenals Bucer, aan deze ceremoniële akte bij de bevestiging in het ambt. Zij had niet de betekenis van een sacrament, maar zij verzinnebeeldde wel de toewijding, de overdracht en de offerbereidheid van de dienaar die bevestigd werd. Calvijn heeft gepleit voor de herinvoering van deze plechtige bevestiging van ambtsdragers in Genève. De overheid was er niet voor te vinden en zo werd het gebruik niet opnieuw ingevoerd. Op dezelfde manier is het gegaan bij de kerken van de Reformatie in Nederland. Zij talmden om ambtsdragers tot hun dienstwerk in te leiden met gebruikmaking van de oplegging der handen, bevreesd als zij waren voor "roomse superstitie". Hele generaties predikanten zijn in het ambt gekomen, "onder handslag", hetgeen inhield dat men "met de hand erop" een plechtige belofte aflegde om getrouw te zijn in de dienst.

Opbouw van de gemeente

Calvijn heeft: in zijn Institutie een ambtsleer ontvouwd die grote invloed gehad heeft binnen de gereformeerde traditie. Zijn idealen trachtte hij te verwezenlijken in Genève, hetgeen hem niet helemaal is gelukt. Wat hij in de laatste editie van de Institutie aan het papier toevertrouwde, mogen we beschouwen als een gerijpte beschouwing, waarin tal van elementen uit zijn schriftverklaring meespeelden, evenals zijn opvattingen die we aantreffen in de kerkordes die hij wist te ontwerpen. Veel materiaal kon hij ontlenen aan de gedachten van Martin Bucer. Zo kwam een ambtstheologie tot stand die de pretentie had dat zij getrouw weergaf wat in het Nieuwe Testament omtrent de kerk werd geleerd.

Twee elementen daarin zijn kenmerkend. Het ambt is altijd meervoudig. Van de veelheid van ambten, diensten, functies en betrekkingen die met name in de brieven van Paulus genoemd worden, zijn sommige van voorbijgaande aard en andere hebben een blijvende betekenis. Men heeft over deze onderscheidingen tot op heden geen eenstemmigheid kunnen bereiken. Wèl is Calvijns opvatting te beschouwen als een geslaagde weergave van de nieuwtestamentische gegevens. Zij wil immers recht doen aan de verscheidenheid die binnen de ambtsgedachte aanwezig is. Het ambt is niet monarchaal, het is pluraal. De gelijkheid van de ambtsdragers gaat terug op deze pluraliteit. Men beslist in het geven van leiding aan de gemeente altijd op een collegiale manier, een fundamenteel principe binnen het gereformeerde kerkrecht. Er is maar één werkelijke ambtsdrager. De Heere Jezus Christus. Hij doet het eigenlijke werk, waarvoor Hij echter mensen inschakelt.

Wellicht nog van groter betekenis is het feit dat ieder ambt in de gemeente gericht is op de opbouw van de gemeente. Ambten zijn diensten. Over woorden moet men niet twisten. Iedere opdracht, iedere functie, iedere last of macht staat onder de wet van het dienen van de gemeente van onze Heere Jezus Christus, opdat de heiligen worden opgebouwd in het geloof. Deze stichting van de gemeente, haar geestelijke opbouw, heeft volgens Calvijn twee aspecten, die we ook telkens bij Bucer aantreffen. De gemeente moet groeien, zij moet uitgebreid worden doordat er velen worden toegebracht. Deze extensieve groei betekende in Calvijns tijd, die nog in het teken stond van het constantijnse tijdperk, voornamelijk dat er gewerkt werd aan een bewuste participatie in het werk van de gemeente. Men dient hier te denken aan de invoering van de openbare belijdenis, de confirmatie, die erop gericht was om mensen te brengen tot de "gehoorzaamheid aan Christus". Men stelde zich daarmee onder het juk van Christus. Men nam zijn plaats in binnen de rij van gelovigen die zich verantwoordelijk wist voor de opbouw van de gehele gemeente.

Daarnaast was er sprake van een tweede aspect in de opbouw van de gemeente. De gelovigen dienden toegerust te worden voor hun taak in de gemeente. En hier bleek welke grote betekenis men toekende aan het onderricht: catechese, prediking en wijksgewijze opbouw van de gemeente. Daardoor kon het onderlinge toezicht worden verwerkelijkt. Luther had reeds vroeg voor deze dingen het pleit gevoerd. Hij had moeten toegeven dat het hem niet gelukt was. Bucer en Calvijn lieten niet direct hun ideaal varen. In hun gemeenten werkte men met de kleine pastorale eenheden, waarbinnen de onderlinge opbouw alle aandacht kon krijgen.

Beiden hebben op een evenwichtige manier ambt en gemeente op elkaar betrokken. Het ambt staat in dienst aan de gemeente. Het vervangt de activiteiten niet die door de gelovigen zelf ter hand genomen dienen te worden, het stimuleert deze veeleer. Zo heeft het ideaal bevruchtend kunnen werken binnen een eeuwenoude traditie. Wat wij in onze dagen weer zien opkomen in verband met gemeenteopbouw, kan sterke impulsen ontvangen wanneer we ons verdiepen in de gedachtewereld van Calvijn. Soms doen we alsof wij alles opnieuw

moeten uitvinden. Wie de geschiedenis niet aanvaardt als leermeesteres, moet haar inderdaad overdoen. Wie haar lessen ter harte neemt, kan zich tijd besparen en toch werkelijk vérder komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2002

In de Rechte Straat | 16 Pagina's

De Institutie van Calvijn (21)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2002

In de Rechte Straat | 16 Pagina's