Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de geschriften van Jan Nupoort

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de geschriften van Jan Nupoort

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(6)

Geloven?

Na hetgeen we in de voorafgaande artikelen hebben besproken over het geloven, waarover, zoals we zagen, de meningen zeer uiteen lopen, moeten we nu nagaan, of we op grond van de Heilige Schrift inderdaad wel op de goede weg zijn, wanneer we zeggen, dat het geloof, en dus ook het geloven, het geestelijk leven en dus de wedergeboorte veronderstelt. Zo is het toch, wanneer we zeggen, dat het geloof alleen gevonden wordt in een geestelijk levend, wedergeboren mens.

Of is het zo, zoals steeds weer beweerd wordt, dat de wedergeboorte vrucht is van het geloof? Dan zou het geloof (en het geloven) voorafgaan aan de wedergeboorte.

Dit laatste hebben we verworpen. Omdat het aannemen van Christus als onze Zaligmaker een daad van het zaligmakend geloof is, die alleen geoefend kan worden door een geestelijk, levend en wedergeboren mens. Aan die oefening van het geloof moet dan ook de instorting van het nieuwe en geestelijke leven voorafgaan. Elke levensdaad vloeit immers voort uit een inwendig levensbeginsel. Ook de eerste levens- (geloofs-) daad kan niet anders zijn dan een bewijs van het inwendig beginsel van een nieuw geestelijk leven.

Welnu, deze instorting van het geestelijk leven, dat de Heere Jezus in Joh. 3:3 aanduidt als wedergeboorte, moet in orde aan de instorting van het geloof voorafgaan.

Maar dan moeten we bij - wedergeboorte wel even denken aan het natuurlijk beeld, waaraan het begrip "wedergeboorte" is ontleend. Immers aan de eigenlijke natuurlijke geboorte gaat ook in de natuur wat vooraf: Het levende kind, dat geboren wordt, heeft een generende vader en een barende moeder. Maar het leven ontvangt dit kind niet van vader of moeder, of van die beiden samen. Dat leven, het grondbeginsel van de daaruit voortvloeiende ontwikkeling van de vrucht, is een gewrocht van Gods scheppende almacht. Het tijdstip, waarop de God der geesten in een ontvangen kind de ziel des levens inblaast, laten we hier rusten. We weten en geloven, dat deze scheppende daad van de levende, almachtige God een werk is, dat geschiedt in een ondeelbaar ogenblik. Bij de instorting van dit levensbeginsel is het ontvangen kind ten enenmale lijdelijk. Deze instorting van het levensbeginsel gaat ook in de natuur aan het voldragen van de vrucht, èn aan de natuurlijke geboorte vooraf We weten, ook uit de Heilige Schrift, dat een gezond en welgesteld kind reeds geruime tijd vóór de geboorte leeft en blijk geeft van levensgevoelens. We denken in dit verband aan Ezau en Jacob (Gen. 25:22) en aan Johannes (Luc. 1:41). Wanneer dan ook het kind op de door de Heere gezette tijd geboren wordt, wordt het niet dan pas een levend kind. Bij de natuurlijke geboorte wordt niet dan pas het natuurlijk leven ingestort.

We zagen reeds, dat de instorting van het levensbeginsel in het lichamelijk ontvangen kind niet gepaard gaat met smarten, noch bij het kind, noch bij de moeder. Een rechtgeaarde moeder verblijdt zich, als ze een kind verwacht, wanneer ze gewaar wordt, dat dit kind leeft. En dat leven veronderstelt het voorafgaande schepppingswonder van de almachtige God, Die dit leven schiep. Wanneer Gods Woord dan ook spreekt over de wedergeboorte, een beeld, ontleend aan de natuurlijke geboorte, hebben we hierbij in het bijzonder te denken aan het genadewerk van de Heilige Geest, waardoor Hij, Die in de schepping zweefde op de wateren, het Goddelijk zaad, het grondbeginsel van Gods genade en van alle geestelijk leven, instort in de ziel van de uitverkoren zondaar, die geestelijk dood was, maar nu een nieuw hart ontvangt en een nieuwe geest. (Ezech. 36:26). Deze zondaar wordt van geestelijk dood geestelijk levend gemaakt. Hij wordt een nieuw schepsel. De God en Vader van de Heere Jezus Christus, Die in Christus met deze uitverkoren zondaar verzoend is, wederbaart deze zondaar op Zijn tijd naar Zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. (1 Petr. 1:3). En

zoals in de schepping de Geest Gods zweefde op de wateren en God sprak het Woord van Zijn almacht, geschiedt ook deze levendmaking door Gods Geest door middel van het Woord, waarmede Hij de zondaar inwendig en krachtig uit de dood roept tot het leven. Vandaar dat dit Woord ook wel genoemd wordt het zaad der wedergeboorte.

Zo beperkt de Heilige Schrift het woord "wedergeboorte" tot zijn meest fundamentele betekenis, wanneer gezien wordt op de levendmaking. "Een vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking uit de doden, waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. Een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderbare, verborgene en onuitsprekelijke werking." (Dortse Leerregels III en IV, art. 12). In het woord "wedergeboorte" ligt echter tevens besloten, dat alles, wat uit het levendmakende werk des Geestes voortvloeit,

mede daaronder kan worden verstaan. Wanneer wij spreken van de natuurlijke geboorte, houdt dit toch ook in, dat de Heere het ontvangen kind de levensgeest schenkt, maar ook dat het zich dan gaat ontwikkelen, tot het

op de gezette tijd geboren wordt. Dit, overgebracht op het geestelijk leven, houdt in, dat de Heilige Geest door de bediening van het Woord der waarheid het ontvangen levensbeginsel tot ontwikkeling brengt. Wat de Heere door Zijn Geest en Woord in het nieuwe schepsel in het verborgene van de ziel heeft gewerkt, brengt Gods Geest tot zijn rechte vorm; Hij voegt samen; Hij bewerkt het nieuwe leven en doet het werken. De Heilige Geest brengt het werk van Gods genade zo tot ontwikkeling, dat het openbaar komt in de levensuitingen, in de levensbehoeften, in de Ie-: vensvervulling van het nieuwe schepsel. Dan hebben we te doen met wedergeboorte in veel ruimere zin, omdat hier dan niet alleen sprake is van de levendmaking, maar ook van het gehele werk der genade, dat daaruit voortvloeit.

Het is duidelijk, dat, wanneer sprake is van het geloof en van geloven, het grondbeginsel, waaruit het werk van Gods genade voortvloeit, niet mag worden vergeten. Buiten het grondbeginsel, de levendmaking, is geen geloof en is geen geloven mogelijk.

W.

P.K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juni 1982

De Saambinder | 8 Pagina's

Uit de geschriften van Jan Nupoort

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juni 1982

De Saambinder | 8 Pagina's