Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter zijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter zijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij Comrie in de leer (7)

We schreven dat in de weg van de waarachtige bekering de geloofskennis van onze ellendestaat door Comrie een zaligmakend uitvloeisel genoemd wordt van het ingewrocht geloof. Wat verstaat hij daar onder het ingewrocht geloof? Comrie maakt steeds scherp onderscheid tussen het geloof als gave Gods en het geloven als daad van de mens. De Heilige Geest werkt in de wedergeboorte in het hart van de uitverkorenen het vermogen om te geloven. Comrie noemt dat de habitus om te geloven, een woord der geleerden, in het Nederlands overgezet als hebbelijkheid, maar de praktijk wijst uit, dat het gebruik van dit woord de zaak waarom het gaat, niet verheldert.

De rode lijn die door al de werken van Comrie loopt, is de strijd die hij zijn gehele leven gestreden heeft tegen de opvatting dat de mens gerechtvaardigd wordt door de daad des geloofs, en dat die daad des geloofs hem tot gerechtigheid toegerekend wordt. Hij noemt die stelling ‘de eigenlijke ziel van de leer der remonstranten'. Ja, hij acht ze 'ook recht paaps, want is het geloof een daad, een werkzaamheid, en worden wij daardoor gerechtvaardigd, dan is het zo klaar als de zon aan de hemel, (…) dat wij gerechtvaardigd worden uit en door de werken'.

Comrie wijst op de Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, waar onder verwerping der dwalingen, punt 6, de dwaling afgewezen wordt, dat 'het geloof waardoor wij eerst bekeerd worden en waarvan wij gelovigen genoemd worden, niet is een hoedanigheid of gave, van God ingestort, maar alleen een daad des mensen'. En wel leerden de remonstranten, dat die geloofsdaad op genade berust, maar op een genade die de mens ook kan weerstaan, prijsgeven of verwaarlozen, dus dat men het in eigen hand heeft of die genade aanvaard wordt of niet.

Comrie schrijft (we citeren nu uit zijn behandeling van het 'oprecht geloof' in zijn bespreking van Zondag 7), dat al de lastering van sommigen hem niet zal aftrekken van de oude leer 'dat wij door een ingewrocht geloof, door de genade des geloofs, en niet door de daad des geloofs, Christus worden ingelijfd'. Hij maakt, niet onaardig, onderscheid tussen geloof en het werkwoord 'geloven'. Het laatste is een daad, maar het woord 'geloof' geeft de genade of de hebbelijkheid des geloofs te kennen, waaruit de daden van het geloven voortvloeien. Hij, de geboren Schot, houdt het zijn Nederlandse lezerspubliek voor: 'Gij behoordet uw eigen taal te verstaan en te begrijpen dat er onderscheid is tussen geloof en geloven.' Comrie vergelijkt het met het verschil tussen gehoor en horen. Het ene is het zintuig, het andere de werkzame gewaarwording van hetgeen dat door het gehoor als een lijdelijk zintuig ontvangen wordt.

Dat onderscheid tussen het ingewrocht geloof, dat in het hart van de uitverkorenen geplant wordt in de ure van hun levendmaking, en de daden die door dat geloof geoefend worden, oftewel het onderscheid tussen het geloof en het geloven, is niet een nieuwe vondst van Comrie geweest, zoals menigeen in onze dagen denkt. Hij wijst dat onderscheid ook aan in de Dordtse Leerregels (III-IV, 12 en 14), in Artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, alsmede in de Westminster Confessie, Artikel 14: 'de genade des geloofs, waardoor de uitverkorenen bekwaam gemaakt zijn te geloven', en hij besluit: 'Uit al deze redeneringen kunt gij zien, dat er een onderscheid is tussen de genade des geloofs, de hebbelijkheid of het hebbelijk vermogen, en de werkzaamheid; het ene gaat voor, en het andere volgt na; het ene is het beginsel, en het andere de daad, uit dat beginsel voortvloeiende'.

Misschien is het beter, dat vreemde woord 'hebbelijkheid' te vergeten en in plaats daarvan te spreken van de genadegave van het geloof, want dat bedoelt Comrie. Voor de remonstranten uit de zeventiende eeuw en allen die zich nadien aan hun zijde geplaatst hebben, gaat het bij het zaligmakend geloof om het geloof als daad van de mens. Voor allen die in de lijn van Dordt en Comrie wensen te staan, is niet die daad van het geloven beslissend, maar de genadegave van het geloof, als planting in het hart door de Heilige Geest in de wedergeboorte. Het zondebesef en de ellende kennis die de Heilige Geest uit de wet werkt in de harten Zijner uitverkorenen noemt Comrie dan ook met recht geloofskennis, betrachtingen uit het ingewrocht zaligmakend geloof.

Wellicht zullen er lezers zijn, die uit de voorgaande artikelen de conclusie getrokken hebben, dat Comrie toch wel een heel sombere wetsprediker is geweest. Dat oordeel zou evenwel al te voorbarig zijn. Hij was overtuigd van de noodzaak, dat wij onze ellendigheid recht leren kennen, zal er plaats komen voor het Evangelie van vrije genade. Hoe hij de verhouding zag tussen de prediking van Wet en Evangelie, willen wij aanhalen uit zijn verhandeling over Zondag 1, aan het einde, in de toepassing onder punt D. (We kunnen bij dergelijke citaten nooit paginanummers noemen, omdat die in de vele herdrukken van Comrie's catechismusverklaring telkens weer anders zijn. Zelf gebruiken wij de Malgadruk uit 1856. De welwillende lezer zal de plaatsen ook zonder paginanummer wel weten te vinden.)

Comrie over de prediking: 'Laten de leraars en ook de hoorders hieruit weten wat ze voornamelijk bedoelen moeten in al hun behandelingen van zielen. Het is niet het voornaamste einde om verschrikkingen in de consciënties te veroorzaken, de aarde in een hel te veranderen, en dan de mensen te laten liggen. Neen, slaan wij, het moet met een oogmerk zijn om te genezen, en wij moeten als dienaren van Christus allerovervloedigst zijn om de troostleer voor te houden. Ik heb in de loop van mijn leven en ook van mijn bediening ondervonden, dat de prediking van de vrije genade, van de heerlijkheid van de persoon des Middelaars, van het aanbod van zaligheid, van de gewilligheid van Christus om te zaligen, en van de voorrechten van dezulken die in Hem zijn, het meest teweegbrengt om de harten onder lieflijke aandoening te brengen; en integendeel, dat uit al de donderen der Wet niet anders dan een Kaïnsberouw en een Judasbekering voortkomt, en dat de harten door benauwdheid als tussen twee schroeven worden gesteld, zodat er niets van de leer van de troost in kan gaan, noch enige waarachtige zuchtingen kunnen uitgaan. Gods barmhartigheid in Christus doet het hart smelten, maar Gods rechtvaardigheid in de wet doet het hart inkrimpen. Ik weet dat velen anders gevoelen; ik zeg maar mijn gedachten.

Mij heugt dat er een leraar geweest is in een voorname stad, die een grote ernst en een wonderlijke zinnebeeldige wijze van voorstellen had, dewelke op de stoel na wat gepredikt te hebben begon uit te roepen met een heftige stem en handbewegingen alsof hij zulks bij zich had: u zal ik de vonken van de hel onder u werpen! Groot was de zielsverkillende en koud makende benauwdheid, maar daar was geen smelting van het hart. Sinaï droogt de springbron van zielentranen op, maar Sion doet ze ongedwongen druipen; de Zon der gerechtigheid ontdooit, maar Mozes is als de koude uit het noorden, die alles bevriest en verstijft. Hoe hebt gij de Geest ontvangen? vraagt Paulus, Gal. 3:2. Uit de wet of uit de prediking des geloofs? De wet is een tuchtmeester tot Christus. Wij moeten daarop uit zijn dat de wet het hare krijgt, maar zorg dragen, zoveel mogelijk is, dat haar meesterlijk gezag niet te groot wordt in de consciëntie boven en tegen de Heere Zelf. Want hoe meer de wet met zijn vloek in de consciëntie op de troon gezet wordt, hoe meer wij Christus uit de ziel bannen en het koninkrijk van de duivel met al zijn helse angsten oprichten en vaststellen. Want al zijn macht heeft hij van de wet van het verbroken werkverbond, en nu is het de wet onmogelijk, nadat de zonde in de wereld gekomen is, het leven te geven; zodra die in de consciëntie komt, komt ook de duivel en de hel daarin. Luther zegt ergens in zijn verklaring over de Galaten, dat de wet in de consciëntie erger is dan de duivel.' Tot zover Comrie.

Hoe hij geschreven heeft over de uitwerking van de Evangelieprediking voor de geloofskennis, hopen we de komende weken nog nader te bezien.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Ter zijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's