Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gewetensbezwaren in de gezondheidszorg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gewetensbezwaren in de gezondheidszorg

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Sinds de zestiger jaren begonnen in de Nederlandse samenleving de ethische opvattingen over sexualiteit, huwelijk, zwangerschap, gezinsvorming en euthanasie te verschuiven. We kunnen zeggen dat in die jaren de levenscultuur veranderde. Deze veranderende cultuur kenmerkte zich ondermeer door het loslaten van bepaalde tot dan toe algemeen aanvaarde waarden en normen. Eén van die waarden die aan gezag inboette was de beschermwaardigheid van het leven. Een waarde die ook opgesloten ligt in het zesde gebod van Gods Wet: 'Gij zult niet (wederrechtelijk) doden'. Verder kermierken van deze cultuur zijn ondermeer veel aandacht voor de mensenrechten, het streven naar zelfbeschikking, individualisme en vereenzaming.

Deze ontwikkelingbeïnvloedde ook de rechtspraak en de wetgeving ten aanzien van levensbeëindigend handelen in Nederland. Naeen jarenlange strijd tussen voor-en tegenstanders van het wettelijktoestaan (=legalisering) van abortus provocatus werd in 1984 de Wet Afbreking Zwangerschap (Waz), de abortuswet, van kracht. Abortus provocatus blijft strafbaar, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In 1993 werd de euthanasiewetgeving aangepast aan recente rechtspraak. Euthanasie blijft strafbaar. Maar artsen kunnen straffeloos euthanasie toepassen als zij zich houden aan bepaalde zorgvuldigheidseisen (zie hierna).
De geschetste levenscultuur en de veranderde wetgeving heeft zoals verwacht direct gevolgen (gehad) voor de beroepsuitoefening van werkers in de gezondheidszorg. Met name voor verpleegkundigen, verzorgenden en artsen en voor hen die voor deze beroepen in opleiding zijn. Maar ook sollicitanten werden en worden geconfronteerd met het feit dat in de meeste ziekenhuizen in Nederland geaborteerd en geëuthanaseerd wordt en dat daarvoor hun medewerking gevraagd kan worden.

Tot deze medewerking aan in principe strafbaar handelen kan men echter niet verplicht worden. Bovendien kan men ook op grond van ernstige gewetensbezwaren zijn medewerking weigeren. Desondanks wordt weigering van medewerking lang niet altijd voetstoots geaccepteerd. Weigering kan afwijzing of arbeidsproblemen van de sollicitant ten gevolge hebben.

In het vervolg van deze lezing gaan we na wat abortus provocatus, euthanasie en overig levensbeëindigend handelen in de gezondheidszorg betekenen, hoe een werker in de gezondheidszorg hierbij betrokken kan raken en wat zijn rechten zijn in deze situaties.

Abortus provocatus

Abortus provocatus wil zeggen dat men op kunstmatige wijze een nog ongeboren kind uit de baarmoeder verwijdert (een miskraam opwekt). Wanneer de zwangerschap zich in een vroeg stadium bevindt (vóór twaalf weken), gebeurt dit door met een zuigpomp het baarmoederslijmvlies met de vrucht uit de baarmoeder te zuigen (zuigcurettage). Is de duur van de zwangerschap langer dan twaalf weken, dan wordt het kind in de baarmoeder eerst kapotgemaakt, waarna de resten worden verwijderd met bepaalde instrumenten. Is het kind te groot geworden voor deze ingrepen, dan wordt de bevalling kunstmatig opgewekt, via injecties of een infuus. Het kind kan dood of levend ter wereld komen. Leeft het kind, dan laat men het door al dan niet actief ingrijpen sterven.

Om welke handelingen gaat het bij medewerking aan abortus provocatus?

Als we letten op de medewerking van verpleegkundigen, dan gaat het vooral om voorbereidende handelingen vóór de ingreep, zoals scheren, laxeren en het toedienen van de pre-medicatie (= de voorbereidende injectie voor de anaesthesie, de narcosetoediening). Maar ook handelingen als het toedienen van injecties of het klaarmaken en controleren van het infuus om de bevalling op te wekken, kunnen van de verpleegkundige gevraagd worden. Verpleegkundigen of operatiekamerassistenten werken mee aan de ingreep door mee te werken aan de anaesthesie of door de vrouwenarts te assisteren.

De Wet Afbreking Zwangerschap (Waz)

De abortuswetgever heeft willen uitgaan van het 'neen, tenzij principe'. Dat wil zeggen dat abortus provocatus strafbaar blijft. 'Slechts' wanneer voldaan is aan bepaalde voorwaarden mag in 'uitzonderlijke' situaties de zwangerschap worden afgebroken. In de Waz worden alleen ongewenste zwangerschapssituaties geregeld. Het verzoek om afbreking van de zwangerschap moet van de vrouw uitgaan; de arts moet op zijn beurt slechts handelen als hij dit verantwoord vindt. De Waz gaat ervan uit dat afbreking van zwangerschap een zo ernstige en ingrijpende maatregel is, dat deze alleen aanvaardbaar is als de nood van de vrouw deze maatregel onontkoombaar maakt. De vrouw moet zich dus in een onontkoombare noodsituatie bevinden. Hiermee wordt bedoeld een toestand van geestelijke nood, waarin de vrouw is komen te verkeren door haar ongewenste zwangerschap, zonder dat er sprake is of behoeft te zijn van dreigend fysiek of psychisch letsel.
Met het oog op een zorgvuldige besluitvorming rondom zwangerschapsafbreking is voor de vrouw ondermeer een beraadtermijn van vijf dagen ingevoerd. In de praktijk blijkt deze termijn echter nauwelijks te functioneren. De Waz is niet bedoeld voor de situatie dat een (gewenst) zwangere vrouw op grond van een vitale, dat wil zeggen levensreddende, indicatie geaborteerd moet worden. In deze situatie - bijvoorbeeld een buitenbaarmoederlijke zwangerschap of een operatie aan een gezwel - zouden door niet in te grijpen zowel de moeder als het kind het leven kunnen verliezen. In zo'n, overigens hoogst zelden voorkomende situatie, is ingrijpen levensnoodzakelijk en zullen ook principiële tegenstanders van abortus provocatus hiertegen (doorgaans) geen bezwaren hebben.

De abortusvergunning

Een behandeling gericht op het afbreken van zwangerschap mag alleen worden uitgevoerd door een arts in een ziekenhuis of kliniek, waaraan door de minister van WVS een vergunning tot het uitvoeren van dergelijke behandelingen is verleend. Klinieken mogen in principe vrouwen die langer dan 13 weken zwanger zijn niet aborteren.

De levensvatbaarheidsgrens

Momenteel stelt men bij 24 weken de levensvatbaarheidsgrens, dat wil zeggen de periode dat het kind bij de huidige stand van de medische techniek buiten de baarmoeder in leven kan blijven. Men heeft deze 24-wekengrens als een absolute grens voor een abortusmgreep gesteld. Maar op dit moment (eind 1995) staat ook de 24-weken grens ter discussie in de politiek.

Weigeren van medewerking aan abortus provocatus

Een verpleegkundige of andere werker in de gezondheidszorg die medewerking aan abortus provocatus wil weigeren, kan erop wijzen dat men nooit verplicht kan worden mee te werken aan in principe strafbaar handelen. Maar deze werker kan ook verwijzen naar artikel 20 van de Waz. In dit artikel staat dat niemand verplicht is een vrouw een behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap te geven, dan wel daaraan medewerking te verlenen. Dit artikel is het sluitstuk van de abortuswetgeving. Het houdt in dat noch de arts noch het verdere medisch en verpleegkundig personeel in een ziekenhuis of kliniek tegen zijn wil verplicht kan worden een zwangerschapsafbreking te verrichten of daaraan mee te werken.
Dit artikel doelt niet alleen op de situatie dat er principiële bezwaren bestaan om aan de afbreking van ongewenste zwangerschappen mee te werken. Het artikel slaat ook op die situaties dat men zulke bezwaren in principe niet heeft, maar wel in een bepaald incidenteel geval. Bij arbeidsovereenkomst mag men niet van dit voorschrift afwijken. Met andere woorden: bij een sollicitatie mag men aanstaande werknemer bijvoorbeeld niet tot medewerking verplichten.
Tenslotte kan een werker in de gezondheidszorg ook nog een beroep doen op ernstige gewetensbezwaren. Het is een rechtsprincipe dat niemand verplicht kan worden tegen zijn geweten in te handelen. Dit principe ligt ondermeer besloten in artikel 6 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Ziekenhuiswezen. In artikel 6 lid 1 van deze CAO lezen we dat de werknemer het recht heeft op grond van ernstige gewetensbezwaren het uitvoeren van bepaalde opdrachten te weigeren. De direktie moet ervoor zorgen dat dit recht ook gerealiseerd kan worden en alle betrokkenen binimen de afdeling de juiste informatie ontvangen.

Conclusie I

Uiteraard staat voorop dat God in Zijn Wet, die voor alle mensen, tijden en plaatsen geldt, verbiedt dat de ene mens de hand aan het leven van een ander mens slaat. Daarom weigeren wij in de eerste plaats onze medewerking aan levensbeëindigend handelen, waaronder abortus provocatus. Maar een werker of sollictant in de gezondheidszorg heeft ook een aantal juridische argumenten om nee te zeggen als hem of haar medewerking aan abortus provocatus gevraagd wordt. Uiteraard is het van groot belang dat deze (aanstaande) werkers zich daar bijtijds over laten informeren. Bijvoorbeeld door één van de pro-lifevakorganisaties of belangenverenigingen of andere juridisch deskundigen en door de beschikbare literatuur.
Maar ook gesprekken met ervaren (aanstaande) collega's zijn belangrijk. Van groot belang is ten slotte ook dat ouders van schoolverlaters hun kinderen behulpzaam zijn bij het zoeken naar een goede opleidings- en werkplek in de gezondheidszorg. Ook daarvoor kan men terecht bij genoemde organisaties. Als men als sollicitant afgewezen wordt of in arbeidsproblemen komt vanwege zijn weigering van medewerking kan men zich voor advies en eventueel bijstand tot genoemde organisaties of deskundigen richten.

Een praktijkvoorbeeld

Marietje is 18 jaar en wil verpleegkundige worden. Een buurmeisje, Annie, met wie ze nog wel eens praat, is al een jaar in opleiding in het ziekenhuis in een naburige stad. Omdat Annie daarover interessante verhalen vertelt, wil Marietje ook naar dit ziekenhuis voor haar opleiding. Het is bovendien een protestants-christelijk ziekenhuis. De ouders van Marietje zeggen: 'Je mag je toch eerst nog wel eens goed laten informeren hoe het daar toegaat met abortus provocatus en euthanasie.' Maar Marietje denkt: 'Ik zie wel, ik vraag het Annie nog wel eens.' Als ze er Annie naar vraagt, zegt deze: 'Van euthanasie heb ik nooit iets gehoord en abortus provocatus, ja dat doen ze wel, maar ik geloof niet zo vaak.' Marietje vraagt niet verder, ze vindt het wel goed zo. Ze solliciteert en wordt aangenomen. Over abortus provocatus en euthanasie wordt niet gesproken tijdens de sollicitatie.

Als Marietje na haar beroepsvoorbereidende periode een halfjaar werkt, hoort ze dat ze voor drie maanden stage gaat lopen op de gynaecologie-afdeling (afdeling voor vrouwenziekten). Marietje denkt dan nog wel even: 'Hoe zou dat op die afdeling nu toegaan met abortus provocatus?' Ze denkt vervolgens: 'Ik zie wel, 't valt misschien best mee.' Marietje komt op deze afdeling. Na een paar dagen zegt de teamleidster: 'Ga jij vanmorgen maar met zuster Liesbeth mee om een patiënt klaar te maken voor de operatiekamer.'
Marietje gaat mee en vraagt Liesbeth waarvoor de patiënt geopereerd wordt. 'O,' zegt Liesbeth, 'het is maar een zuigcurettage.' Bij Marietje gaat nu toch een rood lampje branden en ze vraagt: 'Je bedoelt toch niet dat die mevrouw geaborteerd wordt?' 'Nou, als je dat zo wilt zeggen,' antwoordt Liesbeth, 'ja dat is zo.' 'Maar daar wil ik absoluut niet aan meewerken,' reageert Marietje.
'Een mooie ben jij zeg,' zegt Liesbeth. 'Had je niet eerder kunnen vertellen datje gewetensbezwaren hebt? Vertel het meteen maar aan de teamleidster.' De teamleidster verwijst Marietje door naar de coördinerend hoofdverpleegkundige. Deze reageert geïrriteerd. Ze vraagt Marietje waarom ze niet wil meewerken en of er in het sollicitatiegesprek niet over gewetensbezwaren gesproken is.

Marietje probeert met een rood hoofd haar argumenten bij elkaar te zoeken. Ze wordt voor dat moment vrijgesteld van de medewerking aan de voorbereiding van abortus provocatus. Ze krijgt vervolgens de opdracht om haar verhaal ook nog aan het hoofd van de opleiding te doen.

Euthanasie, hulp bij zelfdoding en actieve levensbeëindiging zonder verzoek

Euthanasie
Euthanasie kurmen we omschrijven als: levensbeëindiging op verzoek. Levensbeëindiging op verzoek is strafbaar. In het Wetboek van Strafrecht is straf gesteld op 'het een ander op zijn uitdrukkelijk en ernstig verlangen van het leven beroven'.

Hulp bij zelfdoding
Ook hulp bij zelfdoding is strafbaar. In het Wetboek van Strafrecht wordt strafbaar gesteld 'het opzettelijk een ander tot zelfmoord aanzetten, hem daarbij behulpzaam zijn of hem de middelen daartoe verschaffen'.

Actieve levensbeëindiging zonder verzoek
Actieve levensbeëindiging zonder verzoek van de betrokken patiënt is juridisch gezien doodslag of moord en is dus ook strafbaar. Men noemt dit ook wel 'onvrijwillige euthanasie', hoewel dit een onlogische uitdrukking is, omdat bij euthanasie er een verzoek van de patiënt is.

Wat is geen euthanasie en niet strafbaar?

Het staken van of het niet beginnen aan een medisch gezien zinloze behandeling Hiermee wordt bedoeld: het niet instellen of het staken van een behandeling wanneer deze behandeling naar heersend medisch inzicht geen ander effect heeft dan het tijdelijk uitstellen van de dood, die onafwendbaar aanstaande is, terwijl dit uitstel voor de patiënt geen redelijk doel meer dient.

Het staken of het niet beginnen van een behandeling wanneer de patiënt (verdere) behandeling weigert
Juridisch gezien mag je als arts geen behandeling beginnen of voortzetten als de patiënt dit niet wenst. De patiënt heeft recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Dit is één van zijn grondrechten. Dit betekent dat de patiënt het recht heeft de aangeboden hulp te weigeren, ook al heeft de arts alle redenen om aan te nemen dat de patiënt bij zijn hulp gebaat zou zijn. Buiten beschouwing blijft hier de situatie dat de patiënt niet in staat is zijn toestand te beoordelen vanwege psychische ziekte of verstandelijke handicaps.
Dit staken of niet beginnen van een behandeling vanwege medische zinloosheid of weigering door de patiënt heeft men ook wel passieve euthanasie genoemd. Maar men kan deze terminologie beter vermijden om verwarring te voorkomen, want bij euthanasie gaat het om de opzet tot levensbeëindiging, anders gezegd het doel is levensbeëindiging. Bij de situaties als in deze en in de vorige paragraaf beschreven gaat het om een ander doel, ook al kan het effect hetzelfde zijn: de patiënt overlijdt eerder dan wanneer er wel (door)behandeld was.

Ophoging van doseringen met als doel pijnbestrijding of levensbeëindiging?
De situatie kan zich ook voordoen dat een patiënt ten behoeve van pijnbestrijding zulke hoge doses pijnstillende middelen gegeven moet worden, dat hierdoor het sterven verhaast kan worden. De patiënt komt eerder te overlijden dan zonder die hoge doses waarschijnlijk het geval zou zijn. De arts aanvaardt bewust de aanmerkelijke kans dat door deze hoge dosering de patiënt sneller kan overlijden.

Dit toedienen van hoge doses pijnstillers wordt wel 'indirecte euthanasie' genoemd, maar deze omschrijving is onjuist. Want de opzet is in deze situatie niet gericht op levensbeëindiging, maar op pijnbestrijding. Deze pijnbestrijding moet echter wel evenredig zijn aan de ernst van het lijden. Bovendien moet het minst schadelijke middel, indien mogelijk, toegepast worden.

Wat wel euthanasie en dus strafbaar is, is het geven van (snel) opklimmende doses pijnstillers of andere hoge doses medicijnen met als doel de patiënt niet onmiddellijk, maar wel zo snel mogelijk te laten overlijden. De opzet is in dit geval wel gericht op levensbeëindiging van de patiënt. Als de patiënt hierom gevraagd heeft is er sprake van euthanasie. Heeft de patiënt hier niet om gevraagd dan is er juridisch gezien sprake van doodslag of moord.

Stand euthanasiewetgeving

In 1993 is zoals gezegd de euthanasiewetgeving aangepast aan de bestaande rechtspraak. Euthanasie blijft strafbaar. Maar de arts die euthanasie toepast, wordt niet veroordeeld als hij zich houdt aan een aantal zorgvuldigheidseisen. Dit geldt alleen voor artsen. De arts moet dan een voorgeschreven meldingsprocedure volgen en een verslag schrijven als hij euthanaseert, maar ook als hij op andere wijze levensbeëindigend gehandeld heeft. De gemeentelijke lijkschouwer en ook justitie kunnen zo zijn handelwijze controleren.

De zorgvuldigheidseisen ten aanzien van euthanasietoepassing

a. Er moet sprake zijn van een mondelinge of schriftelijke wilsuiting van de patiënt, gericht op levensbeëindiging;
b. Deze wilsuiting moet duurzaam en vrijwillig zijn;
c. Alternatieven moeten worden afgewogen. Daarvoor moet de betrokkene een goed besef hebben van de situatie waarin hij zich bevindt en van de aanwezige alternatieven. Hij moet ook in staat zijn geweest deze tegen elkaar af te wegen en dit ook gedaan hebben;
d. Er moet sprake zijn van ernstig of ondraaglijk lichamelijk of psychisch lijden. Dit lijden moet een duurzaam karakter hebben en van dien aard zijn dat er geen ander redelijk alternatief is om verbetering in de situatie te brengen;
e. Er moet sprake zij n van zorgvuldige besluitvorming, die ook het raadplegen van een andere arts inhoudt.

Hoe kunnen verpleegkundigen en verzorgenden bij euthanasie en ander levensbeëindigend handelen betrokken worden?

Euthanasie wordt door de wetgever aangewezen als een handeling die is voorbehouden aan een arts, op voorwaarde dat hij zich houdt aan een aantal zorgvuldigheidseisen. Euthanasie is daarom een handeling die niet gedelegeerd(= o vergedragen) kan worden. Dit betekent dat verpleegkundigen of anderen, niet-artsen, als zij euthanasie toepassen in elk geval strafrechtelijk vervolgd zullen worden.

Maar mogen verpleegkundigen of anderen, niet-artsen, daaraan dan wel meewerken? Als we in aanmerking nemen dat euthanasie een strafbare handeling is, is het antwoord negatief. Ook meewerken aan strafbaar handelen is strafbaar. Is de arts de uitvoerder, dan kan de medewerker strafbaar zijn als medepleger, medeplichtige of uitgelokte. Een arts kan ook misbruik van een verpleegkundige maken door hem als onwetend uitvoerder te laten handelen. In dat geval is de verpleegkundige niet strafbaar. Alleen als de euthanasietoepassende arts zich aan de zorgvuldigheidseisen heeft gehouden en zich met succes op een strafuitsluitingsgrond als bijvoorbeeld 'overmacht in de zin van noodtoestand' kan beroepen, wordt hij strafrechtelijk niet (verder) vervolgd. De arts gaat dan vrijuit en pas dan kan ook de verpleegkundige of verzorgende die meegewerkt heeft vrijuit gaan.

Bij meewerken aan euthanasie door met name verpleegkundigen, maar ook bij meewerken aan levensbeëindigend handelen zonder verzoek kan men denken aan:
- meewerken aan de planning en de voorbereiding van euthanasie;
- meewerken aan het klaarmaken van:
* de euthanatica(=levensbeëindigende medicatie);
* de injectiespuit;
* het infuus met de euthanatica en dit verder verzorgen en controleren.

Verpleegkundigen voeren medische handelingen (als injecteren, infusen aanhangen etc.) op dit moment nog steeds uit onder supervisie van de arts. De verpleegkundige is echter zelf verantwoordelijk voor de aanvaarding van de opdracht en de technisch goede uitvoering van de handeling. De verpleegkundige kan evenals de arts voor zijn aandeel aangesproken worden door de rechter op zijn verantwoordelijkheid. Dit geldt ook voor de medewerking van de verpleegkundige aan euthanasie of aan andere vormen van levensbeëindigend handelen door de arts. In de praktijk richt zich het strafrechtelijk onderzoek overigens voornamelijk op het handelen van de arts. Maar heeft de verpleegkundige al dan niet met medeweten van de arts, zelfstandig euthanasie of actieve levensbeëindiging zonder verzoek toegepast, dan zal hij wel strafrechtelijk worden vervolgd.

Een praktijkvoorbeeld

Een neuroloog gaf telefonisch opdracht aan een verpleegkundige, tevens waarnemend hoofd, om een ernstig zieke patiënt een injectie van 50 mg morfine toe te dienen. De dosering moest verder elke volgende dag verdubbeld worden, dus van 50 naar 100 mg, van 100 naar 200 mg enz. Volgens de neuroloog had de patiënt om euthanasie gevraagd. Voor alle duidelijkheid, voor een gezond mens die nog nooit morfine gehad heeft is 100 mg een dodelijke dosis. Het lichaam went overigens aan morfine en doorgaans moeten steeds hogere doses gespoten worden om het lijden draaglijk te houden. In deze situatie werden de doses echter zonder aanwijsbare noodzaak onevemedig fors verhoogd.
Het waarnemend hoofd gaf aan de verpleegkundige die die week medicijndienst had, door dat deze medicatie gegeven moet worden. Deze verpleegkundige werd niet geïnformeerd over de eventuele euthanasiewens van de patiënt, omdat het waarnemend hoofd wist dat zij principiële bezwaren tegen levensbeëindigend handelen had. De betreffende verpleegkundige spoot, zonder naar de reden te vragen, het middel gedurende drie dagen in. Voordien kende ze de patiënt niet. De patiënt overleed de derde dag, kort nadat de verpleegkundige 200 mg morfine gespoten had.
Hevig geschrokken meldt zij dit aan de waarnemend hoofdverpleegkundige. Ze vraagt dan pas wat er nu eigenlijk aan de hand was met deze patiënt en dan komt ze erachter hoe het zit. Een rechtbank die in een soortgelijkgeval oordeelde, achtte de verpleegkundige niet strafbaar omdat zij als onwetende 'handlanger' van de arts gehandeld had. De verpleegkundige kampte echter met ernstige schuldgevoelens.

Sollicitanten in de gezondheidszorg

De weigering om mee te werken aan abortus provocatus en ander levensbeëindigend handelen mag in zijn algemeenheid gezegd, op zich geen reden zijn om iemand een opleiding in de gezondheidszorg te ontzeggen. Van essentieel belang voor het aannemen van sollicitanten is het geschiktheidscriterium voor het beroep dat men wel leren. Het incidenteel medewerkingshandelingen willen weigeren mag geen reden zijn tot afwijzing. Ditzelfde geldt overigens ook voor gediplomeerden die solliciteren naar een baan in de gezondheidszorg. Toch kunnen solliciterende schoolverlaters geconfronteerd worden met opleidings- of personeelsfunctionarissen die zich negatief of zeer negatief over hun weigering om mee te werken aan abortus provocatus of ander levensbeëindigend handelen, uitlaten. Of, wat ook voorkomt, zij kunnen hun vragen stellen naar aanleiding van praktijksituaties die de schoolverlaters nog totaal onbekend zijn.
Voorbeelden hiervan:
1. Een veertienjarige havo-scholiere is drie maanden zwanger omdat haar vader gemeenschap met haar gehad heeft (incest gepleegd heeft). Vind je dat je zo'n meisje haar zwangerschap moet laten uitdragen?
2. Een 95-jarige vrouw, weduwe, geen kinderen, is ongeneeslijk ziek. Zij heeft longkanker in een vergevorderd stadium. Zij heeft al meer keren om euthanasie gevraagd, wat vind je hier van?
Behalve dat het onethisch is om dergelijke gecompliceerde situaties aan schoolverlaters voor te leggen om bij hen een reactie uit te lokken, is dit ook een reden om een klacht bij de direktie van de instelling in te dienen. Een sollictant kan overigens altijd zeggen, ik wil hier nog over nadenken of er met anderen over spreken, dan krijgt u mijn reactie wat later.

Conclusie II
De aangepaste euthanasiewetgeving levert ons in tegenstelling tot de abortuswetgeving geen (wets)artikel op waarin staat dat niemand verplicht is mee te werken aan levensbeëindigend handelen met of zonder verzoek. Een werker in de gezondheidszorg kan echter als hij medewerking weigert wel wijzen op de strafbaarheid van deze handelingen. Ook kan hij of zij een beroep doen op ernstige gewetensbezwaren. Een sollicitant kan verwijzen naar alle genoemde juridische gronden als hij medewerking aan abortus provocatus en ander levensbeëindigend handelen weigert. Voor het overige zijn de opmerkingen over informatie en voorbereiding, zoals we deze bij het onderwerp abortus provocatus naar voren brachten (zie onder Conclusie I) ook hier van toepassing.

Een goed geïnformeerde en goed voorbereide sollicitanten werker staat sterk. Maar niet zonder Gods hulp!

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 22 november 1995

Driestar bundels | 148 Pagina's

Gewetensbezwaren in de gezondheidszorg

Bekijk de hele uitgave van woensdag 22 november 1995

Driestar bundels | 148 Pagina's