Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus' zitten ter Rechterhand Gods. (Psalm 21 enz.; Heidelbergsche Catechismus, Vr. en Antw. 50 en 51.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus' zitten ter Rechterhand Gods. (Psalm 21 enz.; Heidelbergsche Catechismus, Vr. en Antw. 50 en 51.)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een goed onderdaan verblijdt zich over het geluk van zijnen koning, dat zijn koning den zegekrans draagt. Een goed koning verblijdt zich over het heil, dat God hem gegeven heeft voor zijn volk. Waar de zege bevochten is, daar is vrede, waar vrede is, daar komt welvaart, daar worden de ergernissen en wat het maatschappelijk leven schaden kan, uit den weg geruimd, de grenzen bevestigd en het geheele rijk beschermd togen den vijand. Zoo is het in een welingericht aardsch koninkrijk, maar veel meer nog in het Koninkrijk van Jesus Christus. Onze Heere Jesus Christus draagt de kroon der overwinning, verblijdt Zich in Zijnen God, over de overwinning, die God Hem verleent, verheugt Zich over het heil Zijns volks, handhaaft den vrede, overlaadt Zijn volk met weldaden, geeft het goede wetten, en waakt dag en nacht voor den uitwendigen vrede en de veiligheid Zijner onderdanen.
Dit wordt ons beschreven in den wondervollen 21'"" Psalm. Een Psalm van David is het, die in de Gemeente steeds moet gezongen worden Hij begint aldus: „O Heere! de Koning is verblijd over Uwe sterkte; en hoe zeer is IJij verheugd over Uw heil!" De Koning, Die Zich daar verblijdt, is de Ileere Jesus Christus. Hij verblijdt Zich over de sterkte, welke God de Vader, Dien llij „Heere" noemt, Hem geeft, gelijk Hij zogt: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde". Hij verblijdt Zich over de sterkte des Heeren, in welke sterkte Hij alle vijanden overwonnen heeft, en verheugt Zich over des Heeren heil, d. i. over de volkomene verlossing, welke Hem voor Hemzelven en Zijn volk geworden is. Dit is dus een Psalm der overwinning, van vreugde en gelukzaligheid. De Koning gaat vooraan met den Psalm, en de Gemeente volgt. — „Gij hebt Hem Zijns harten weusch gegeven", — dezen wensch, dat der oude slang de kop vermorzeld zij, — den wensch, dat Hij allen, die de Vader Hem gegeven heeft, in volkomen veiligheid gebracht hebbe, — den wensch, dat Hij in staat gesteld zij, den volke vrede en welvaart te bezorgen en te verzekeren. Dat is Christus' wensch, welken de Vader Hem geeft. — „De uitspraak Zijner lippen hebt Gij niet geweerd." Hij bidt als Hoogepriester, als Voorspraak van Zijn volk, en wanneer Hij zoo voor Zijn volk optreedt, vindt Hij verhooring van Zijne gebeden. — Hierop volgt het woordje „sela", opdat wij wat hier van Christus gezegd wordt bedenken, rustig ter harte nemen en dikwijls herhalen. — „Gij komt Hem voor met zegeningen van het goede." Dat is in Ps. 45 aldus uitgedrukt: „Uw God heeft U gezalfd met vreugdeolie, boven Uwe mede genooten". Het is de belofte, welke Christus van den Vader ontvangen heeft, de belofte des Heiligen Geestes; dat zijn de „zegeningen van het goede", voor land en volk. — „Op Zijn hoofd zet Gij eene kroon van fijn goud", d w. z.: Gij geeft Hem alle eer, macht en heerschappij in hemel en op aarde. — „Het leven heeft Hij van U begeerd." Dat heeft Christus immers gedaan in de dagen Zijns vleesches! Toen heeft Hij gebeden, dat God Hem van den dood mocht verlossen, en God heeft Hem ook van dood en graf en uit alle geweld des doods verlost. Zoo heeft God Hem gegeven een leven, „lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos"; gelijk de Apostel zegt, dat onze Heere Jesus Christus als Hoogepriester en Koning niet sterft, maar blijft, opdat Hij eeuwiglijk Zijns volks Priester en Koning, Voorspraak en Troost, Raad en Vrede zij en blijvo Wij hebben hier dus eene profetie, op grond waarvan wij ons allerheiligst geloof belijden, uitgedrukt in de Twaalf Artikelen, dat nml. C h r i s t u s , onze H e e r e , is g e z e t e n t e r R e c h t e r h a nd G o d s , des a l m a c h t i g e n Vaders.
Overwegen wij tot onze vertroosting, onderwijzing, versterking en vermaning dit zitten ter Rechterhand des Vaders, en beschouwen wij daartoe behalve Ps. 21 nog andere Schriftuurplaatsen, zoowel als de kostelijke onderwijzing en verklaring van onzen Ileidelbergschen Catechismus.
Onze Heere Jesus Christus is zichtbaar, voor de oogen Zijner jongeren, door eene wolk opgenomen in den hemel. Toen Hij werd opgenomen in den hemel, werd Hij opgenomen naar Zijne menschheid, d. i. met hetzelfde lichaam, waarin Ilij hierbeneden rondwandelde, en waarmee Hij leed aan het kruis, waarmee Hij in het graf lag en opstond, zoodat onze Heere Christus nu met datzelfde lichaam, doch verheerlijkt. Zich in den hemel bevindt. Daar zit Hij nu ter Rechterhand Gods. Daar echter God geen menschelijk lichaam heeft, maar Geest is, zoo wil dit zeggen, dat Christus als onze Middelaar gezet is in alle macht, eer en heerlijkheid, die de Vader heeft, en dat de Vader Hem, toen Hij in den hemel kwam, als het ware aan Zijne zijde heeft gezet in de hoogste eer en hoogste heerlijkheid, om in den Naam des Vaders hier op aarde en in den hemel te regeeren, met Zijn Woord en Geest, met Zijnen troost, als Middelaar, als waarachtig Broeder onder de broederen, en als waarachtig God en Mensch. Van dit zitten ter Rechterhand Gods gewagen op tal van plaatsen de Psalmen en Profeten, zoowel als de Apostelen en Evangelisten. Als Markus, de Evangelist, ons mededeelt, dat Christus ten hemel gevaren is, laat hij er op volgen: „En is gezeten aan de Rechterhand Gods" (16: 19). Petrus voor den grooten raad, en ook reeds op den Pinksterdag, predikt dit als hoofdsom van al wat tot onze vertroosting dient: God heeft dezen Jesus verhoogd aan Zijne Rechterhand als Ileere en Christus. De Apostel Paulus in zijne Brieven is er steeds van vervuld, dat Christus zit ter Rechterhand Gods, en dus gezet is verre boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende, dat alles Hem onderworpen is; — dat is: het gezeten zijn ter Rechterhand Gods. En Zijne Gemeente is onder Hem gesteld. Hij zit daarboven als Hoofd dezer Gemeente, om met Zijne volheid alles te vervullen. In zijnen Brief aan de Hebreën drukt Paulus het aldus uit: „Tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijne Rechterhand, totdat Ik uwe vijanden zal gezet hebben tot eene voetbank uwer voeten?' (1 : 13.) Dezelfde Apostel schrijft ook aan de Hebreen: Dat is de hoofdsom der gansche leer: Christus als Hoogepriester zit ter Rechterhand Gods, en is daar als de Zoon des huizes de Bedienaar van alle beloofde goederen, om die naar den wil Gods uit te deelen aan de Gemeente. En zoo spreekt de Apostel verder in de hoogste overtuiging der waarheid, als hij aan de Romeinen schrijft: „Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter Rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt". „Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?"
Opdat wij dus deze waarheid en de onderwijzing, vermaning en vertroosting, die daarin ligt, wel ter harte nemen, zoo laat ons op grond dezer belofte leven en sterven op hetgeen de beide hierop betrekking hebbende Vragen van onzen Heidelbergschen Catechismus behelzen. Laat ons toch niet denken, dat wij daarboven verheven zijn.
Vraag 50 luidt: „ W a a r o m w o r d t d a a r b i j g e z e t : zitt e n d e ter R e c h t e r h a n d Gods?" en het Antwoord is: „Dat C h r i s t u s d a a r o m ten hemel g e v a r e n i s . . ." Dat Hij nml. deze aarde verlaten heeft en niet hier gebleven is, dat heeft zijnen grond, zijne oorzaak, gelijk Hij Zelf eenmaal gezegd heeft: Het is nu nut, dat Ik wegga, anders komt de Trooster niet; zoo wanneer Ik echter zal heengegaan zijn, zal Ik Hem tot u zenden. Christus is dus niet op aarde gebleven, maar ten hemel gevaren, en wel daarom ten hemel gevaren, opdat Hij daar zij het Hoofd Zijner Christelijke Kerk? neen, dat staat er niet, maar: „opdat Hij Z i c h z e l v en d a a r b e w i j z e — bewijze! — al9 het H o o f d Z i j n er C h r i s t e l i j k e K e r k " ; zoodat dus de Christelijke Kerk — dat is niet wat de mensch Christelijke Kerk noemt, maar: Z i j n e Christelijke Kerk, die Zijne zalving heeft door het geloof, — van toen af, dat Hij Zich gezet heeft ter Rechterhand des Vaders, tot heden en tot den laatsten dag, ervaren, aan zich ervaren, bemerken en zien zal, dat Hij het Hoofd is, en wel zulk een Hoofd, dat er niets, in 't geheel niets door toeval geschieden kan, maar dat daarentegen a l l e s , het zij wat het zij, wat de Kerk aangaat,- van den V a d e r door d i t H o o f d g e r e g e e r d wordt; zoodat er geene andere regeering, — ik spreek niet van de wereldlijke regeering, maar van de regeering in de Kerk, in het geweten, — zoodat er geene andere regeering is, dan de regeering, welke geschiedt door dit Hoofd Christus. Voor zoodanige leer smelt de paus als eene slak, als sneeuw voor de zon, en al zijne macht en aanslagen worden verbroken.
De volgende Vraag luidt: „ W a t n u t t i g h e i d b r e n g t ons n u deze h e e r l i j k h e i d van ons Hoofd C h r i s t u s ? ''
Ik wijs er op, dat de Twaalf Artikelen van ons Christelijk geloof beloften zijn. Yraag 22 luidt immers: „Wat is eenen Christen noodig te gelooven?" en het Antwoord: „Al wat ons in het Evangelie b e l o o f d wordt, hetwelk ons de Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof in eene hoofdsom leeren". Zoo is dus ook het Artikel, dat Christus zit ter Rechterhand Gods, des almaehtigen Vaders, eene belofte voor ons. Wat nuttigheid brengt ons dan nu deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus? welk nut hebben wij daarvan? „ E e r s t e l i j k , d a t H i j de h e m e l s e h e g a v e n " niet eenigszins spaarzamelijk uitdeelt, maar ze „ u i t g i e t " , waar maar dorheid is; dat Hij deze hemelsehe gaven uitgiet „door Z i j n en H e i l i g e n Geest in ons, Z i j n e l i d m a t e n " . Hier zegge de gesnedene niet: „Ik ben een dorre boom". Er zij slechts schuld, erkentenis van zonde, dan weet de Heere door Zijne macht en Zijnen zegen met het weinigje olie alle leêge vaten te vullen, zoolang er nog leêge vaten zijn, en eerst wanneer deze beginnen te ontbreken, staat de olie stil. (2 Kon. 4 : 3—6.) „Dat Hij in ons, Zijne lidmaten, de hemelsehe gaven uitgiet", dat wordt u gepredikt, opdat gij het niet maar zóó aanneemt, wat iu den Catechismus staat, neen, men vrage zich eerst af: Ben ik een lidmaat van Christus ? giet Hij dat ook in mij uit? Heeft Hij dat ook mij gedaan door Zijnen Heiligen Geest, en doet Hij dat? Anders moeten wij zeggen: Ja, dat is wel het nut, maar wij hebben daar niets van. Dat moet bij ons en in ons leven worden en zijn, bij aanvang of voortgang, anders is men een vergefelijk hoorder. „Hij zit ter Rechterhand Gods en giet door Zijnen Heiligen Geest in ons, Zijne lidmaten, de hemelsehe gaven uit", — dat wil dus zeggen: deze Koning geeft vrede, Hij bestelt de welvaart Zijns volks, zoodat zij het goed hebben onder Zijnen scepter en geen gebrek lijden, onder goede instellingen en wetten leven, onder Zijne koninklijke goedertierenheid en genade. En in dezen vrede en welvaart wil Hij Zijn volk bewaren. Daarom wordt er verder gezegd, „dat H i j ons met Z i j n e macht t e g e n a l l e v i j a n d en b e s c h u t en b e w a a r t " , — tegen allo vijanden: dat zijn vooreerst uitwendige, zichtbare, de antichrist, de vijanden van het Woord der waarheid, die Gods Woord uit School en Kerk willen verdringen; maar ook onzichtbare vijanden, de duivel met zijne vele duivelen, die niet ophouden over de Gemeente te komen, om de Gemeente te verwoesten, niet ophouden de leden der Gemeente ieder in het bijzonder te tiranniseeren en te kwellen, en de zielen alzoo op den dwaalweg te brengen, van het geloof af te trekken en in zonde, vertwijfeling of onzekerheid te storten.
Opdat nu een kind het vatte en versta, zoo zeg ik: Mijn kind, vraagt gij: Waar is nu de Heere Jesus, die Jesus, Die eens de kinderkens op Zijnen schoot nam en zeide: „Laat de kinderkens tot Mij komen", hen met Zijne armen omving en zegende? Deze Jesus ia nu met Zijn lichaam, dat Hij ontvangen heeft van Zijne moeder, de maagd Maria, en in hetwelk Hij geleerd heeft, gestorven, begraven en opgestaan is, in den hemel, want God heeft in den hemel het middelpunt van de gansche heerlijkheid Zijner genade gesteld. Wanneer gij de profetieën van Ezechiël leest, dan ziet gij daar in een beeld «en allerheerlijkst blauw (saffier) bij den troon Gods; alleengelen en aartsengelen, Berafs en cherubs, alle heiligen en voleindigden staan daaromheen. Daar is een middelpunt in den hemel, daar is Jesus, met hetzelfde lichaam, dat gij draagt. En Wie is Hij daar voor ons? Die daar op den troon zit, is het Lam. Het Lam ? Ja, kind, het Lam, opdat gij met uw klein kindergeloof zoudt steunen op dit Lam en zeggen:
O Lam Gods, onschuldig,
Aan 't schand'lijk kruis geslacht,
Bevonden steeds geduldig,
Hoewel Gij waart veracht,
Den ganschen zondenlast hebt Gij gedragen !
en nu op dit Lam uwe zonde zoudt leggen. — Christus, toen Hij opgenomen werd. werd niet opgenomen zooals wij, wanneer wij voleindigd worden, maar Hij werd opgenomen als het Hoofd van zonde en dood, d. i. als Degene, Die zonde en dood overwonnen en te niet gemaakt heeft. Wanneer gij dus zonde hebt en gaarne van uwe zonde en verkeerden aard zoudt verlost zijn, dat gij dan toch tot dezen Jesus moogt komen met het gebed, dat Hij Zich uwer ontferme. Hij alleen weet met zonde om te gaan, gij niet! Hij weet wel, al naar het Hem behaagt, u spoedig of langzaam van uwe zonden te reinigen. En, mijn kind, wanneer gij heden ziek wordt en aan uwen dood denkt, dat gij het dan moogt weten: niet aan uwen dood, maar aan den Heere Jesus hebt gij te denken! Gij weet met den dood niet om te gaan, gij weet niet hoe over deze brug heen te komen, gij weet niet, hoe door de diepe Jordaan heen te komen, maar Jesus is de Heer over den dood, en Hij zal weten, wat Hij met den dood te beginnen heeft, — als wanneer gij eenen vreeselijk grooten hond ziet, die u bijten wil, en gij wordt bang, maar daar komt de meester van den hond en gebiedt hem: Stil! lig daar! — Zóó is de Heere Jesus in den hemel Heer over zonde en dood.
Maar waarom is Hij niet op aarde ? Dat zou wat wezen, als de Heere Jesus te Jerusalem woonde! — dan zoudt gij, als gij tot Hem gaan en met Hem spreken wildet, de vreeselijk groote reis naar Jerusalem moeten maken; of als Hij te Rome woonde, dan zoudt gij naar Rome moeten reizen; of wanneer Hij alleen te Elberfeld was, dan zouden alle menschen in de geheele wereld naar Elberfeld moeten komen. Dat zou toch niet gaan ! En wat zou het zijn, als Hij wel bij u, maar niet bij mij was? — Dat doet Hij dus niet. De Heere wil ook nu nog op aarde zijn, maar niet uitwendig zichtbaar, niet met Zijn lichaam, waarmee Hij gekruisigd is, maar Hij wil bij ons zijn, gelijk Hij gezegd heeft: „Waar twee of drie in Mijnen Naam vergaderd zijn, daar ben Ik in het midden van hen". Hij wil bij ons zijn met Zijnen Heiligen Geest. In de prediking des Woords, waar dit Woord in het hart valt, ontvangt men den Heiligen Geest, en met den Geest den Heere Jesus in het hart, en in smart, nood en dood zal Hij bewijzen, dat Hij is het Hoofd om te helpen.
Wat doet Hij dus in den hemel? Hij houdt den Vader Zijne offerande voor, eene offerande, die eene eeuwige waardij heeft, eene volkomene, eeuwig geldende offerande; die houdt Hij den Vader voor, altijd door, dag en nacht, en op grond dezer offerande bidt Hij, dat deze offerande den Vader behage voor allen, die de Vader Hem gegeven heeft, en krachtens dit losgeld spreekt Hij alle dezen, di§ met schuld en zonde bezwaard zijn, vrij, verklaart hen rechtvaardig en heilig. Verder wordt in den hemel voortdurend dit gebed onzes Hoogepriesters vernomen: „Vader, Ik wil, dat, waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijne heerlijkheid zien". Zoo kan ons dan niemand verdoemen, want Hij komt als Borg voor ons op. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben eenen Voorspraak bij den Vader, Jesus Christus, den Rechtvaardige. Hij houdt den Vader Zijnen allerheiligsten wil voor, dat wie in Hem gelooft, zalig en gezegend worde. En zoo komt Hij nog met Zijnen zegen, gelijk de regen op het gras, wanneer het dor is, zoodat alles weèr heerlijk groent.
Nu hebben wij, die dit vernemen, aannemen en gelooven, vreeselijke vijanden, ten eerste buiten ons, teil andere in ons. Buiten ons: denienschen; in ons: onzen ouden mensch; buiten ons en in ons den duivel, de wereld, vleesch en bloed, hoovaardij, het lieve „ik". Wonderbaar gaat het nu toe. Christus do Heere heft Zijn kruis niet op, maar terwijl Hij in den hemel regeert, blijft Hij toch nog regeeren van het kruis uit, en zoo gaat het dan Zijnen leden ook zoo, dat alles er op uit is, hen te gronde te richten. Daarom leert de Heere ons zoo nadrukkelijk: „Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven en neme dagelijks Zijn kruis op zich". Daarom stampt de Apostel het den lidmaten van Christus zoo te zeggen zoo in, om vergevensgezind te zijn, zachtmoedigheid en ootmoedigheid te oefenen, den ondersten weg te gaan, de vijanden, zij mogen nog zoo vreeselijk, nog zoo duivelachtig zijn, te ontwapenen door liefde, door geduld, door gebed en tranen, door zijn eigen bloed, en waar men zoo de vijanden ontwapend heeft, dan te kunnen zeggen en zingen: Zijn Rijk verhoogt zich door tegenstand. — Daartoe heeft nu echter geen menschenkind, geen Christen, geen lidmaat van Christus op zichzelven macht. Er is bij ons niet de minste kracht om in dezen krijg slaande te blijven, er is bij ons geene gedachte aan, geen geloof, dat onze Koning, Die de overwinning reeds bevochten heeft, haar ook bij ons handhaven zal. Wij moeten het echter wel bedenken : Christus zit ter Rechterhand Gods, niet opdat ik getroost zij, dat Hij mijne vijanden verslaan zal, dat Hij den paus en de ketters, die mij naar het leven staan, verslaan zal, maar Hij zit ter Rechterhand Gods des Vaders, opdat Hij dat, wat niets is, wat een leeg vat bekent te zijn, maar weet, dat het leèg is en vol moet zijn, en daarom tot den Heere roept, met Zijne volheid vervulle; opdat Hij mij zwakke, die niets vermag, met Zijne kracht van boven omgorde, om te doen, wat Hij gebiedt, — namelijk: volhard, draag, verdraag, wees zachtmoedig; een iegelijk drage des anderen last, en dergelijke; doe aan hartelijke ontferming, zachtmoedigheid, ootmoedigheid, geduld, en dergelijke. Nogmaals, ga den ondersten weg. Iaat u slaan en schelden, lijd en verdraag, zegen uwen vijand, zorg slechts, dat gij kracht van Boven krijgt. Dan zult gij den troost ervaren, dat Christus zit ter Rechterhand Gods des Vaders, als Iloogepriester, in Wiens gerechtigheid onze gerechtigheid staat, en als Koning, om ons te beschermen tegen onze vijanden. Waar men echter wederscheldt, daar ontvangt men niets. Waar men zich zelf wreekt, waar men deukt: Slaat gij mij, dan sla ik u weèr; hebt gij eene scherpe tong. dan heb ik ook eene scherpe tong; doet gij mij kwaad, dan werp ik u het huis uit, daar ontvangt men niets, maar men zal integendeel den troost verliezen, dat Christus zit ter Rechterhand des Vaders als onze Hoogepriester en Koning. Volg Hem na, door bezaaide en onbezaaide landen, door alles heen, ti vastgehouden aan Hem, aan dit Lam, uwe zonde en schuld op dit Lam gelegd en Hem gebeden, dat Hij door de macht Zijner genade het u verleene, dat gij lam, dat zingt: „De Heere is mijn Herder", dit Lam gelijk moogt zijn, ei» waar gij lam op dit Lam ziet, om u te laten slachten, daar behoeft gij voor de wolven niet te vreezen, maar overal is de overwinning in Hem, onzen Koning, Die den zegekrans, draagt, om ons hei! te bereiden.
21 Mei 1871. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Christus' zitten ter Rechterhand Gods. (Psalm 21 enz.; Heidelbergsche Catechismus, Vr. en Antw. 50 en 51.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's