Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Reformatie en het Woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Reformatie en het Woord

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

7.

De Reformatie bracht eerherstel van het Woord van God. Zij leerde de rechtstreekse persoonlijke gemeenschap met Christus en de rechtstreekse toeeigening van het geestelijk en eeuwig heil door het geloof, met verwerping van de kerkelijke hierarchie, van de verdiensten der heiligen en van de gerechtigheid uit eigen werken. Dit was ook de kern van Luthers prediking. Hij werd niet moede hiervan te getuigen. Aan iets anders had hij geen behoefte. In een preek over Mark. 16 : 1-8 zegt hij: „Wij prediken niet iets nieuws, maar wij prediken altijd door en zonder ophouden van de Man, Die genoemd wordt Jezus Christus, Die is waarachtig God en mens, voor onze zonden gestorven en om onze gerechtigheid opgewekt. En hoewel wij dit altijd door prediken, zo kunnen wij het tochnooitgenoeg bevatten. Wij blijven altijd zuigelingen enjonge kinderen, die leren spreken en die nauwelijks halve woorden kunnen maken”.

Christus leed aan het kruis voor onze zonden, niet als martelaar, maar als Middelaar. „Daarom zullen wij v6or alle dingen dit lijden van Christus onderscheiden van het lijden van alle andere mensen, niet slechts om der wille van Zijn persoon, daar Hij de eeuwige God is, door Wie hemel en aarde geschapen zijn, doch ook om de oorzaak en het nut of de vrucht, die uit dit lijden volgt, want Hij lijdt niet voor Zichzelf, maar voor ons, opdat wij daardoor van de zonde en van de dood zouden worden bevrijd”.

In zijn preek merkt hij nog het volgende op: „Mijn heiligheid kan mij van de zondelast of van de dood niet verlossen, maar Hij doet het, waarachtig God en mens, Die een eeuwige en heerlijke zegepraal over zonde, dood en duivel behaald heeft; en deze zegepraal zal de mijne zijn, wanneer ik slechts in Hem geloof en Hem erken als Degene, Die voor mij en alle gelovigen dit heeft tot stand gebracht. Wie dit niet geloven wil, die late het; wij prediken voor hen, die het graag horen en er behoefte aan hebben. Dat zijn zij, die in angst en schrik en vreze zijn en zeggen: ik heb gezondigd, ik heb geen rust noch vrede; want wanneer de duivel iemand aanvechtmaakthij hemel en aarde te eng. Mij plaagt hij soms ook derm ate, dat ik niet weet, waar ik blijven moet Alzo zullen wij het lijden en sterven en de opstanding van Jezus Christus, almachtig en eeuwig God, onschuldig en rechtvaardig mens, stellen tegen onze zonde en dood Christus ’ opstanding en overwinning van zonde en dood en hel is groter dan hemel en aarde; gij kunt Zijn opstanding en overwinning zo groot niet maken of zij is nog altijd groter”.

Nu is het niet zo, dat Luther zich met een historisch geloof in de gekruisigde en opgewekte Christus tevreden stelt. De funktie van de Wet en het werk van de Heilige Geest in de prediking worden door hem niet voorbij gezien. In een preek over Jes. 28 : 10 schrijft hij: „De orde, die de profeten in acht nemen bij hun leer, zullen wij ook heden ten dage handhaven: Eerst wordt de wet gepredikt, gelijk het betaamt; daarna worden de beloften van Christus, Die voor ons aan de wet heeft genoeg gedaan, erbij gevoegd”.

Hij hamerde het er bij de mensen in, dat het met ons en met al onze werken niets, maar dan ook helemaal niets gedaan is; dat er van ons uit_ geen weg tot God is; dat wij werkelijk hopeloos verloren zijn. Hij deed dat echter niet om de mensen in de put te stoppen en hen tot wanhoop te brengen, maar om zo in hun hart plaats te maken voor het Evangelie van Jezus Christus, aan Wie wij ons met al onze armoede en nood mogen overgeven. In een toelichting op de 17e stelling vanhetkerkelijk gesprek te Heidelberg (1518) schrijft hij: „Het is duidelijk, dat niet de wanhoop, maar veeleer de hoop gepredikt wordt, als telkens weer gepredikt wordt dat wij zondaren zijn. Want deze prediking van zonden, of beter gezegd: de kennis der zonde en het geloof, dat deze prediking gelooft, maakt ons ontvankelijk voor de genade. Dan namelijk ontwaakt het verlangen naar genade, als de kennis der zonde aanwezig is. Dan eerst verlangt de zieke medicijn, als hij de ernst van zijn ziekte heeft ingezien. Welnu, evenmin als hij een zieke a anleiding geven om te wanhopen, maar aansporen om de medicijnen te gebruiken, zo willen wij door onze prediking de mensen niet brengen tot wanhoop, maar prikkelen om te vragen naar de genade van de Heere Jezus Christus”.

Een prachtige samenvatting van de tweezijdige prediking geeft Luther in zijn kommentaar op de brief aan de Galaten.

„De ware christelijke leer, zo lezenwe, bestaat uit deze twee stukken. In de eerste plaats moet de mens door de prediking van de wet tot de erkentenis komen, dat hij een zondaar is, die met geen mogelijkheid ook maar enig goed werk kan doen. Want de wet zegt: gij zijt een kwade boom; daarom zijn al uw gedachten, woorden en werken in strijd met de wil van God. Ge kunt dus de genade niet verdienen met uw werken. Probeert ge het toch, dan maakt ge het kwaad alleen maar erger; want ge kunt, daar ge een kwade boom zijt, alleen maar kwade vruchten voortbrengen, d.w.z. ge kunt niets dan zonde doen. Want „al wat niet uit het geloof geschiedt, is zonde” (Rom. 14 : 23). Daarom: de genade door voorafgaande werken te willen verdienen, dat betekent zoveel als: God door zonden te willen verzoenen. Dat is echter niets anders dan zonden op zonden stapelen, God lasteren en Zijn toorn uitdagen.

Wordt de mens door de wet alzo onderwezen, schrik aangejaagd en verootmoedigd, zo dat hij werkelijk de grootheid van zijn zonde ziet en bij zichzelf geen enkel schimmetje van liefde tot God meer vindt, dan stelt hij God in Zijn Woord in het gelijk en belijdt hij, dat hij de eeuwige dood en de verdoemenis heeft verdiend. Zo is dan het eerste deel derchristelijke leer de prediking der boete en der zelfkennis. Maar nu het tweede deel. Dat is dit: Wilt gij behouden worden, weet dan wel, dat ge uw behoud niet door werken kunt tot stand brengen; neen, God heeft Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden, opdat wij zouden leven door Hem (1 Joh. 4:9), Die is gekruisigd en gestorven voor u en heeft uw zonden in Zijn lichaam geofferd. Er is geen enkel werk, wat dan ook, dat aan degenade vooraf zou gaan, maar louter toorn, zonde, schrik en de dood. De wet laat ons dus alleen maar de zonde zien, zij jaagt ons heel grote schrik aan en verootmoedigt ons, en zo bereidt zij ons voor tot rechtvaardigmaking en drijft zij ons tot Christus uit. God heeft ons namelijk door Zijn Woord geopenbaard, dat Hij voor ons een genadig Vaderwilzijn, Die onszonder enige verdienste onzerzijds — wij kunnen immers volstrekt niets verdienen! — om niet vergeving der zonden, gerechtigheid en eeuwig leven om Christus’ wil schenken wil. Want Hij is een God, Die Zijn gaven schenkt, zonder op enige tegenprestatie te rekenen. En dat is Zijn eer en Zijn majesteit. Bij de werkheiligen kan Hij echter niet aan Zijn eer komen. Die willen de genade en het eeuwige leven niet zo maar van Hem aannemen; zij willen die veeleer met hun werken verdienen en Hem zo Zijn eer en Goddelijke majesteit ontroven. Om deze te kunnen behouden, moet Hij de prediking van de wet laten voorafgaan, opdat zij als een bliksem en donderslag uit de hemel de keiharde harten verschrikke en verbrijzele. Dat is, kort samengevat, onze theologie, met betrekking tot de christelijke gerechtigheid, welke wij stellen tegenover de afschuwelijke en monsterachtige wijze, waarop de sofisten spreken over de verdienste van de mens, die in overeenstemming met Gods wd waardig zou leven, of over de werken, die aan de genade voorafgaan en op de genade volgen”.

Luther sprak dus telkens met grote nadruk over de noodzakelijkheid van zelfkennis, schuldgevoel en verbrijzeling van het hart. Wanneer dat realiteit is zal de mens, gelijk Calvijn het zo schoonuitdrukt, metbeideogen zien op’s Heeren barmhartigheid.

„Het Evangelie is dan voor hem”, zegt Luther, „als een koeltje in grote zomerhitte. Het is de troost in de benauwdheid des harten, wanneer Gods toorn en eigen zwakheid de ziel verschrikken. Als men verstaat, dat men niet maar een mensenwet, maar Gods wet heeft overtreden, welk een heerlijke troost brengt dan de prediking van de blijde boodschap. En al worden wij ook door muggen, vliegen en allerlei ongedierte gekweld, nl. duivel, wereld en eigen vlees, wij behoeven niet te vrezen. Christus leeft en Hij is een verzoening voor onze zonden”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's

De Reformatie en het Woord

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's