Bestuursinformatie

TOELATING VAN KLEUTERS OP ALLEENSTAANDE LAGERE SCHOLEN

Een gegeven is, dat sommige (kleine) lagere scholen zich thans onvoldoende kunnen voorbereiden op de komst van de basisschool per 1 augustus 1985, omdat een kleutervoorziening, waarmede relaties kunnen worden onderhouden, ontbreekt. De oorzaak van het ontbreken van zo'n kleutervoorziening is meestentijds dat de wettelijke normen van de Kleuteronderwijswet liet stichten van een aparte zelfstandige kleuterschool niet mogelijk maakt. Met ingang van het schooljaar 1983-1984 zullen kleine alleenstaande lagere scholen in de gelegenheid gesteld worden om, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet op het basisonderwijs (W.B.O.) kleuters op te nemen.

Hiervoor zal Staatssecretaris G. van Leijenhorst (Onderwijs en wetenschappen) met toepassing van artikel 2 van de Verruimingswet ontheffing verlenen van de voorschriften omtrent de toelatingsleeftijd voor het g.l.o. Indien deze ontheffing wordt verleend kan een lagere school kleuters toelaten, die dan g.l.o.-leerlingen in de zin van de Lageronderwijswet 1920 zijn. Op deze manier kunnen lagere scholen die geen "koppelgenoot" hebben in de vorm van een kleuterschool, zich toch voorbereiden op de integratie van het kleuter-en lager onderwijs.

Genoemde Staatssecretaris schrijft dit in de beleidsnotitie kleine scholen, die op 13 december 1982 in de Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg (C.C.O.O.) is behandeld.

Wat in dit geval onder kleine lagere scholen moet worden verstaan is nog enigszins onzeker. Aangenomen moet worden dat voorlopig alleen die lagere scholen kleuters op zullen mogen nemen die voor wat betreft het aantal 1.0.-leerlingen vermeerderd met het aantal toe te laten kleuters, zullen voldoen aan de wettelijke instandhoudingsnormen van de W.B.O.

Voorts zal bij een dergelijke ontheffing als voorwaarde gesteld worden, dat daar waar een verscheidenheid in denominaties van kleuter- en lagere scholen aanwezig is, per gemeente (dorp) tussen de bevoegde gezagen overeenstemming dient te bestaan over het aantal te vormen basisscholen.

Gelet op de beperkte financiële middelen die hiervoor beschikbaar zijn, zal voorrang gegeven worden aan scholen, die reeds over een adequate ruimte voor opvang van kleuters beschikken.

M.i.v. het schooljaar 1983-1984 zullen maximaal 200 kleine alleenstaande lagere scholen in de gelegenheid gesteld worden kleuters op te nemen. Voor 1984-1985 zullen nog eens 200 scholen die gelegenheid krijgen.

De Staatssecretaris zal op basis van bovenbedoelde beleidsnotitie een circulaire opstellen, waarin de schoolbesturen hierover duidelijkheid wordt verschaft. Hierin zal ongetwijfeld vermeld worden aan welke voorwaarden voldoen moet worden om als zelfstandige lagere school kleuters op te mogen nemen en welke faciliteiten (personele en materiele) terzake worden toegekend.

Bedoelde circulaire zal pas kunnen worden tegemoet gezien na de parlementaire behandeling van de O. en W.begroting 1983 en nadat die circulaire in de Bijzondere Commissie aan de orde is gesteld, i.v.m. de hieraan verbonden rechtspositionele aspecten. Aan deelnemende scholen zal gevraagd worden een plan op te stellen voor een onderwijskundig verantwoorde opzet, waarover advies aan de rijksinspectie en de Onderwijsraad gevraagd zal worden. De kosten verbonden aan het toelaten van kleuters op lagere scholen zijn voor het ministerie als volgt geraamd:

1983 maximaal 150-200 scholen, 3, 5 mil. 1984 tot circa 400 scholen 10, 9 miljoen 1985 tot circa 400 scholen 9, 1 miljoen

J.J. Verhage.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen