Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijn en de boetvaardigheid of bekering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn en de boetvaardigheid of bekering

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door de wet is de kennis der zonde. Dat is een woord van Paulus. De grote Apostel heeft scherp en duidelijk geleerd, dat hij zelf een keer zo heeft omschreven: want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zouden" (Galaten 2 : 19). Zo komt bij hem eerst de wet tot de uitverkoren zondaar. Zij is ook tot hem gekomen. De Apostel spreekt uit ervaring. Dat ligt ook in de genoemde tekst. Hij plaatst met nadruk het woord ik voorop. Hij drukt er een tegenstelling mee uit. Hoe het met anderen zij, met hem staat het, gelijk hij in dit vers zegt.

De Apostel is gestorven. De Mozaïsche wet was daarbij het middel. De wet zegt, wat zonde is. Romeinen 7 : 7: want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: ij zult niet begeren". Wat is er door de wet bij de Apostel gebeurd? De Apostel heeft leren inzien, dat hij nooit de wet volkomen volbrengen kan, zoals zij gehouden moet worden, om op grond van haar vervulling door God gerechtvaardigd te worden. Vanwege zijn verdorven bestaan, voerde zij hem juist tot zonde en deed hem steeds dieper wegzinken onder het oordeel.

Aldus leerde hij verstaan dat het verkrijgen der voor behoudenis nodige rechtvaardigheid langs die weg voor hem niet mogelijk was. Dit was de weg van Paulus. Hij leerde eerst hoe groot zijn zonde en ellende was tot zover als hij nodig had om het volkomen op te geven om de zaligheid in de eigengerechtigheid te zoeken.

Velen stellen tegenwoordig een omgekeerde weg voor. Zij krijgen eerst de gerechtigheid van Christus en leven. Daarna gaan zij leren, dat hun gerechtigheid voor God niet bestaan kan, en dan sterven zij.

Ik heb deze laatste volgorde nooit begrepen en ook nimmer iemand ontmoet, die haar bevindelijk duidelijk maakte. Het lijkt mij een thema, een letterkennis zonder leven. Wanneer is de Apostel gestorven? Dat is geschied in één ogenblik, namelijk toen hij er ten diepste aan ontdekt werd dat het volkomen onmogelijk was om door de wet gerechtvaardigd te worden en de Christus hem werd geopenbaard en hij deze Christus aangreep. Toen stierf Paulus aan de wet. Hij gaf het volkomen op om door de vervulling van enige wet zalig te worden. De wet bleef goed, maar hij kon er de zaligheid niet door verkrijgen. Het is algemeen toegegeven, dat hier Luther in dit grote stuk Paulus volgt. Ook bij hem is er eerst kennis der zonde door de wet en de verbrijzeling en het sterven aan eigen kunnen en zijn en willen en hebben. Maar nu Calvijn. Lang heeft men het zo beschouwd, dat Luther en Calvijn daarin gelijk dachten. Maar in de vorige eeuw is de mening naar voren gekomen, dat de bekering bij Calvijn niet aan het geloof voorafgaat, maar op het geloof volgt. Calvijn zou geen verbrijzeling en verslagenheid en verandering van leven leren voor het geloof in Christus. Wij handelen er nu niet over wat, volgens allerlei schrijvers Calvijn dan wel geleerd zou hebben. Liever bepalen wij er ons toe aan te tonen dat de oude gedachte goed was, dat Calvijn naast Luther staat wat betreft de volgorde van wet en evangelie. Hij schrijft over dit onderwerp in zijn Institutie III, 3. Boven dit hoofdstuk staat: „Dat wij door het geloof wedergeboren worden, alwaar ook van de boetvaardigheid wordt gehandeld".

De lezer lette wel op de volgorde, welke ook gevolgd wordt in artikel 24 van de N.G.B. Eerst is er het geloof in Christus en door dit geloof genieten wij al de goederen des Heilands.

Twee dingen stelt Calvijn dan in het evangelie namelijk boetvaardigheid en vergeving van zonden. Wat verstaat hij onder boetvaardigheid? De heiligmaking of de bekering van dag tot dag. Hij noemt deze heiligmaking ook wedergeboorte. Het is dus de vernieuwing des mensen, die volgt op het geloof in Christus en daaruit geboren wordt. Wat bedoelt Calvijn hier niet met boetvaar-

dighcid? Hij bedoelt niet de overtuiging van zonden, de vrees voor Gods oordeel, de verslagenheid vanwege de schuld. In Inst. III 3, 2; zegt Calvijn dit duidelijk: „Maar wij onderzoeken als nu niet hoe verscheidenlijk Christus ons tot zich trekt, , of tot de oefening der Godzaligheid voorbereidt".

Ik kreeg een brief van iemand, die dit niet goed onderscheidde en nu meende dat Calvijn leerde, dat wij door de boetvaardigheid worden wedergeboren en dat deze boetvaardigheid een evangelisch berouw zou zijn. Calvijn leert hier dat er geen heiligmaking is voor de rechtvaardigmaking en dat wij door het geloof worden wedergeboren. Zoals hij zelf zegt: dat een mens de boetvaardigheid (d.i. de bekering, de vernieuwing, de heiligmaking) met ernst niet kan betrachten, tenzij dat hij zichzelf belijde het eigendom Gods te zijn. Maar aan dat geloof in Christus gaat volgens Calvijn heel wat vooraf. Reeds in de Catechismus, die in 1536 geschreven werd stelt Calvijn de kennis van eigen nietigheid als voorwaarde voor het ontvangen der genade. Die kennis roeit twee pesten uit, zeer boze pesten, te weten: de valse zekerheid en het zelfvertrouwen. Die pesten worden uitgeroeid door de wet, die ons onze ellende doet kennen. De wet wordt in dit verband een trap genoemd om tot Christus te komen. „De Heere, nadat Hij ons door de wet heeft vermaand vanwege onze dwaasheid en onreinheid, troost ons door het vertrouwen op Zijn barmhartigheid, die in Christus is".

Calvijn leert dus duidelijk: eerst de verbrijzeling door de wet en daarna de troost door het evangelie. Hij noemt echter deze brijzeling niet met de naam bekering of boetvaardigheid. Ten minste, meestal niet. Maar reeds in 1536 schreef hij, dat de boetvaardigheid ons tot Christus eerst de weg opent. In de Institutie van 1539 kan men deze uitdrukking precies zo vinden. Het ligt dus zo, dat Calvijn in III, 3 en dikwijls van boetvaardigheid alleen wil spreken als een grote zaak, die op en uit het geloof volgt. Dit is, wat wij de heiligmaking noemen.

Doch op andere plaatsen noemt Calvijn ook de verbrijzeling door de wet, die een trap is tot Christus: bekering of boetvaardigheid. De individuele heilsorde begint bij Calvijn met verbrijzeling door de wet. Zeker, God werkt door de wet. Maar Calvijn zegt niet, dat de verbrijzelde dan bewustzijn heeft van Gods genade. De wet komt niet als van een genadig God, doch met de autoriteit van de Schepper en Rechter. Deze verbrijzeling door de wet noemt Calvijn dikwijls: begin van de bekering.

We hebben daar een voorbeeld van bij Hand. 20 : 21: Betuigende beide Joden en Grieken de bekering tot God en het geloof in onze Heere Jezus Christus. Hier staat de bekering vóór het geloof. Calvijn geeft daar deze verklaring van: Hij (Paulus) plaatst de bekering niet voorop, omdat zij in haar geheel aan het geloof voorafgaat, want immers een deel (van de bekering) vloeit uit het geloof voort en is er de vrucht van, maar omdat het begin der bekering de voorbereiding is tot het geloof".

Wat bedoelt Calvijn met dat begin? Hij schrijft: „Ik noem Begin het mishagen aan onszelf, dat ons vervult met vrees voor het oordeel Gods en ons voortdrijft om het middel te zoeken tegen onze boosheden". In III, 3, 3 beschrijft Calvijn het gevoelen van geleerde mannen uit de goede tijd, die over de doding en de levendmaking spraken. Door de doding verstaan zij de droefheid en de angst der ziel, die uit de kennis der zonde en uit het gevoel van Gods oordeel gevat en ontvangen is. Want wanneer iemand gebracht is tot de waarachtige kennis der zonden dan begint hij de zonden waarlijk te haten en te vervloeken. Dan heeft hij van harte een mishagen aan zichzelf. Hij belijdt dat hij rampzalig en verloren is en hij wenst een ander mens te zijn. Hij heeft de moed verloren ook vanwege Gods oordeel. Dit noemt men de verbrijzeling. Calvijn kent deze verbrijzeling, die aan het geloof voorafgaat, doch noemt ze geen bekering. Hij noemt, zoals we reeds schreven, boetvaardigheid of bekering, wat uit het geloof volgt en geboren wordt.

Betekent dit nu dat het heilsproces bij de enkele mens niet begint met de verbrijzeling, het verschrikken van ons geweten, de kennis der ellende, doch met het geloof in de genade Gods in Christus Jezus? Neen, het heilsproces begint bij Calvijn bij het stuk der ellende. In. III, 3, zo leren we, dat „Christus zich aan geen andere vertoont dan aan de ellendige en benauwde zondaren, dewelke zuchten, arbeiden, beladen zijn, hongeren, dorsten en van droefheid en ellendigheid uitdrogen".

Maar wijst Calvijn in III, 3, 2 het gevoelen. van wederdopers en Jezuïeten niet af, die juist met de boetvaardigheid een begin willen maken, door eerst enkele dagen in de boetvaardigheid te oefenen en daarna toe te laten tot de genade? Calvijn bestrijdt daar de mening, dat men de bekering in enkele dagen af kan doen, doch bestrijdt niet, dat een verbrijzeling aan het geloof voorafgaat. Deze verbrijzeling werkt de wet. Van zichzelf is de mens opgezwollen van aanmatiging en eerzucht en verblind door eigenliefde. Door de wet komen de verworpenen tot wanhoop. De anderen laten alle hoge mening varen en gaan Christus zoeken. Deze negatieve voorbereiding is beslist nodig. In III, 12, 5 schrijft Calvijn over de noodzakelijkheid, dat ons geweten gebracht wordt voor de Rechterstoel Gods. „De strengheid van dat oordeel en onderzoek moet zover voortgaan, totdat wij daardoor tot een volkomen verslagenheid gebracht en alzo tot het ontvangen van de genade van Christus bekwaam gemaakt zijn".

Die mens alleen kan de genade ontvangen, die ontledigd is van iedere ingebeelde gerechtigheid. De ontlediging geschiedt door de wet. In II, 7, 7 leren we: Alzo is de wet gelijk een spiegel, in welke wij onze onmacht en uit de onmacht onze ongerechtigheid en uit die beide onze vervloeking bemerken". Dit ontdekken der zonde doet de wet „zondaars, die nog niet zijn wedergeboren". In de commentaar op Romeinen 5 : 20

schrijft Calvijn: Want de wet plaatst voor 's mensen oog zijn zonde, op zo'n wijze, dat hij gedwongen wordt of hij wil of niet altijd zijn veroordeling voor zich te zien. Door de ontdekkende kracht der wet kan de mens zijn zonde niet vergeten. In Romeinen 7 : 9 is het de wet, die door de Geest van Christus wordt gebruikt om Paulus te doen sterven. De kennis en de belijdenis der zonde gaat voor de vergeving, dat leert Calvijn uit Lucas 18 : 13. Zo vindt men bij Calvijn dezelfde leer als bij Luther, dat de wet voorop gaat in de individuele heilsorde. , , De bedoeling van de wet is om als een tuchtmeester de kinderen als bij de hand tot Christus te voeren (Hand. 15 : 2).

De beste manier om voor te bereiden op de prediking van Christus is handelen over de verdorven natuur, over de onmisbaarheid der genade, over de beloofde Zaligmaker en over de wijze om de zaligheid te verkrijgen (Hand. 17 : 31).

Zolang wij God tegen ons weten moeten wij door schrikkelijke onrust gepijnigd worden (Lukas 2 : 14). Calvijn kleedt de mens helemaal uit. Pas als hij aan zijn eigen kracht vertwijfelt, komt het uitzicht naar de hulp van Boven vrij.

Nu nog eens de boetvaardigheid bij Calvijn, die ook wel bekering wordt genoemd. Zij komt voort uit het geloof, dat zegt Calvijn vaak. Maar het begin der dingen en dat is toch bij de uitverkorene ook al een beetje bekering, is de schrik des gewetens. Daar ligt een gedeelte van de bekering vóór het geloof. De bekering begint met vrees en haat jegens de zonde. Daar is eerst een mishagen, een verbrijzeling, een vrees voor de toorn Gods. Dat mishagen gaat aan het geloof vooraf. De schrik voor het gezicht, gepaard met mishagen jegens de zonde bereidt het geloof en de rechte bekering, die de heiligmaking is, voor. Men kan het veel korter zeggen. Calvijn staat in zijn onderwijs naast Luther en de H. Catechismus en alzo midden in de Reformatie. Het is de anti-reformatorische leer van deze tijd, die ons wil doen geloven, dat de mens eerst de vergeving van zonden aangrijpt en er pas daarna gaat leren, dat hij zonde heeft.

Daarom herhalen we aan het slot nog maar eens de woorden van Calvijn: Voorts gelijk de haat tegen de zonde, dewelke een beginsel is van de boetvaardigheid, ons de eerste toegang open maakt tot de kennis van Christus, die zichzelf aan geen andere vertoont dan aan de ellendige en benauwde zondaren, dewelke zuchten, arbeiden, beladen zijn, hongeren, dorsten en van droefheid en ellende uitdrogen", alzo moeten wij naar de boetvaardigheid staan, ons ganse leven lang daarin arbeiden en dezelve tot het einde toe vervolgen, zo wij in Christus willen bestaan. Want I-lij is gekomen om de zondaars te roepen, maar tot boetvaardigheid of bekering. Hij is gezonden om onwaardige te zegenen, maar opdat een ieder zich afwende van zijn boosheid".

Christus openbaart zich alleen aan de ellendigen. Maar ook zal geen mens God zoeken, tenzij hij een verlorene en ellendige is: , Want indien de zondaar niet een mishagen aan zichzelf heeft, indien hij zijn leven niet haat, indien hij niet bedroefd en verbrijzeld is door de kennis van zijn zonde, laten wij nooit denken dat hij zich dan tot God zal wenden" (2 Cor. 7 : 10).

t L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1982

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Calvijn en de boetvaardigheid of bekering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1982

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's