Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naarde katechisatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naarde katechisatie

VAN DE HEILIGE SACRAMENTEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(197)

De heilige doop (7)

We zouden terugkomen op de vraag of Brakel ook reeds uitging van de gedachte, dat kinderen moeten gehouden worden voor wedergeborenen, totdat het tegendeel blijkt. Kuyper’s doopsbeschouwing.

Brakel schrijft in zijn "redelijke Godsdienst” in zijn hoofdstuk over de heilige doop het volgende. "Alle kinderen der bondgenoten, hetzij bekeerden of onbekeerden, hetzij voor of na het ontvangen des doops, in hun jonkheid stervende moeten gehouden worden zalig te zijn, uit kracht van het Verbond Gods, in hetwelk zij geboren zijn (…….); zo heeft men ze ook voor ware bondgenoten en kinderen te houden ,als ze opwassen, totdat ze metterdaad vertonen, dat ze trouweloos in het verbond zijn en aan de belofte geen deel hebben.”

Schijnbaar komt dit standpunt dus overeen met Kuyper’s visie. Ik zeg "schijnbaar”, want in werkelijkheid is dit helemaal niet zo.

We kunnen wijzen op wat Brakel even te voren schrijft: "Ook brengt de doop het kind niet in een andere inwendige staat dan het tevoren was, en God bemint dat kind niet meer met een liefde der welbehagelijkheid dan te voren; maar de gehele kracht des doops is, dat kind te verzegelen het verbond der genade en alle deszelfs beloften, niet dat het die heeft, maar dat het recht aan die heeft, en dat het God aan hetzelve zal volbrengen, gelijk aan de volwassenen ook toekomende goederen verzegeld worden.”

Brakel wil kinderen der bondgenoten voor ware bondgenoten en kinderen houden.

Hij schrijft verder: "Geheiligd zijn” — zie het doopsformulier — "wil niet zeggen, dat de kinderen nu in waarheid het beginsel des geloofs, der wedergeboorte, en heiligmaking deelachtig zijn; ook niet, dat alle de te dopen kinderen, en bijzonder dit mijn kind uitverkoren is, bekeerd en zalig zal worden; maar in ’t gemeen dat de kinderen der bondgenoten, uit kracht van het verbond met de bondgenoten en hun kinderen opgericht, de goederen deszelfs in recht hebben, en in bezitting zullen deelachtig worden, in tegenstelling van de kinderen dergenen, die geen bondgenoten zijn, dewelke geen beloften hebben in het Woord, latende de zaligheid, als ze jong sterven, aan de vrije en verborgen handelingen Gods, zonder het een of ander met fundament daarvan te kunnen zeggen. En dewijl de kinderen der bondgenoten niets vertonen dat voor of tegen is, zo hebben wij ze niet te onderscheiden, maar hen uit kracht van de belofte voor kinderen Gods te houden, totdat zij het tegendeel vertonen. Zodat in Christus geheiligd te zijn is deel te hebben aan Christus.”

Het lijkt ons wel duidelijk uit deze aanhalingen, dat Brakel de kleine kinderen niet voor wedergeboren houdt.

Kleine kinderen kunnen blijken tonen van het werk der genade, zoals zonde-besef, het kinderlijk smeken om reiniging van het hart, kinderlijke openbaring van vreze des Heeren; er zijn er die op heel jeudige leeftijd, zelfs van hun derde of vierde jaar af, deze blijken vertoonden. Daarop mag niet dadelijk het zegel van echt genadewerk worden gezet, maar die kinderlijke blijken mogen ook niet zomaar weggeworpen worden. Kinderen moeten worden opgewekt tot godsvrucht.

Nu we het hebben over kinderen, die heel vroeg kinderlijke blijken van Godsvreze openbaren, willen we nog even de aandacht vestigen op de bekende uitspraak uit de "Dordtse leerregels” 1-17 "zo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.”

Men heeft hieruit afgeleid, dat zulks betreft a 1- 1 e kinderen die vroeg sterven. We menen, dat onze vaderen dit niet bedoelen. Hier is sprake van "godzalige ” ouders, ouders namelijk, die de Heere vrezen en dicht bij de Heere mogen leven. Ze kunnen jonge kinderen moeten verliezen en reeds vóór het sterven van die kinderen gelovig werkzaam zijn geweest omtrent hun zieleheil, zó dat zij hun zaad mochten kwijt worden in de Heere, ja geloven, dat de Heere hen in Zijn vrijmachtige genade heeft aangenomen. Deze ouders behoeven niet te twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen.

Maar, zijn deze kinderen dan behouden om het geloof van die ouders? Is dan het "geloof” van deze ouders de grond van de zaligheid hunner vroeggestorven kinderen? — Volstrekt niet. De grond van de zaligheid dezer kinderen ligt alleen in Gods vrijmachtig welbehagen, in Zijn verkiezende liefde, in Christus volkomen offerande! Het "niet behoeven te twijfelen” vindt zijn oorzaak in het feit, dat die godzalige ouders in de weg des geloofs tot de zekerheid mochten komen van de verkiezing en zaligheid hunner vroeggestorven kinderen.

Dan nòg een vraag. Zijn dan die kinderen behouden zonder geloof? Dat is wel een verborgen zaak, die zo maar niet verstandelijk is te verklaren. Wel moeten we bedenken, dat het geloof "middle”, “instrument” is tot verkrijging der zaligheid. Wanneer "volwassenen” het oprechte geloof als GAVE ontvangen in de wedergeboorte dan is noodzakelijk de beoefening van dat geloof om tot de troost en de zekerheid te komen van de TOEREKENING van de gerechtigheid van Christus uit genade. Deze "toerekening uit genade” wordt dus in de weg des geloofs gekend.

Bij zulke "vroeggestorven kinderen”, van wie godzalige ouders mogen weten, dat zij behouden zijn, geldt, dat hun de gerechtigheid van Christus uit vrije genade toegerekend is! Want alleen om die volkomen gerechtigheid van Christus konden zij zalig worden. Toch kon bij hen geen "beoefening” van geloof bewust plaats hebben, maar wèl, dat in hen die "gave” van het geloof als "geloofsvermogen” gelegd is.

Maar komen we hiermede dan toch weer niet te-recht bij Kuyper’s onderscheiding van wedergeboorte in "engeren zin” en in "ruimere zin”, waarover we het hebben gehad in onze vorige les? Toch niet! Onder de wedergeboorte in "enger?” zin verstond Kuyper de "kiem” of het "zaad” van de wedergeboorte, welke dan jaren lang kan slapen of sluimeren.

Wanneer we zoëven spraken van "geloofsvermogen”, dan kunnen we bij jonge kinderen niet nagaan in hoeverre dit onbewust functioneert. We merkten immers op, dat dit een verborgenheid is, waarin we niet "curieuselijk mogen indringen”, zoals onze Belijdenis zegt. Alleen nog deze opmerking: Kuyper maakte van zijn zienswijze over de wedergeboorte in engere zin een systeem ten opzichte van a11e gedoopte kinderen! En dat is misleidend en verderfelijk geworden.

We willen op deze wat ingewikkelde materie niet verder ingaan. Wel dienen we nog op de vraag in te gaan "is de KINDERDOOP op Schriftuurlijke gronden te verdedigen”? Doch hierover in de volgende les D.V.

E.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1975

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Naarde katechisatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1975

Bewaar het pand | 6 Pagina's