Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE OUDERLING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE OUDERLING

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. A.vanGinkel, DE OUDERLING. Oorsprong en ontwikkeling van het ambt van ouderling en de funktie daarvan in de Gereformeerde Kerl^; der Nederlanden in de 16e en 17e eeuw. Uitg. Ton Bolland, Amsterdam 1975. Omvang:333 blz.; prijs: 39, 50.

Een onderzoek naar het ouderlingenambt verdient haast bij voorljaat belangstelling. Ieder weet hoe er de laatste jaren aan taak en plaats van ambtsdragers gesleuteld wordt. Goed gereedschap is eerste vereiste. Dat biedt dit boek, een dissertatie.

Dr. A. van Ginkel (geb. 1929) promoveerde er ongeveer een jaar geleden op. Hij moest het karwei klaren vooral in vrije tijd (p. 333), maar hij biedt zijn boek allerminst vrijblijvend aan. Hij wil "vanuit de conclusies van deze studie... een l^escheiden bijdrage leveren. . . bij het zoeken naar een andere struktuur voor de ambtelijke functies" (p. 303/4). Met het oog daarop is het werk opgezet: de opvattingen van Noordmans on Van Ruler (die beiden en met name de laatste een stempel gezet hebben op de huidige kerkorde) worden in de inleiding besproken.

In de Slotbeschouwing (h. VI) levert de schrijver kritiek, vooral op Van Ruler's visie op de ouderling. En dat geleerd door de geschiedenis die in de tussenliggende hoofdstukken aan de orde komt.

Deze intentie verklaart ook waarom hij in h. I een uiteenzetting geeft van de oudsten in het Oude Testament, in het Jodendom en in de Kerk in de eerste vier eeuwen. Zo'n hoofdstuk is in een kerkhistorische studie van het gereformeerde ouderlingenambt in de 16e en 17e eeuw een merkwaardig deel. Waartoe dient het anders dan om systematische konklusies te onderbouwen? Bovendien tellen in deze "onderbouw" de eerste eeuwen mee. Op deze wijze plegen anglikaanse theologen de episkopale kerkstruktuur te verdedigen. Maar de Schriftgegevens (waaruit overigens niet rechtstreeks een ambtsleer is af te leiden) dreigen zo aan gezag in te boeten en opgenomen te worden in de stroom van de traditie.

De juiste wijze van doen lijkt mij: éérst het historisch onderzoek (I.e. vanaf de Reformatie): hoe is in de traditie het ouderlingenambt gefundeerd, op welke Schriftplaatsen, op welke exegese? Vervolgens de eigen exegese, waarin de traditionele gewaardeerd wordt. Tenslotte de verwei'king tot een eigentijdse ambtsleer, waarin rekenschap van historisch bepaalde situatie gegeven wordt. Zo wordt zowel het gezag van de Schrift als dat van de traditie een geëigende plaats gegeven. Maar deze (overigens heel belangrijke) kwestie terzijde.

Hel historisch onderzoek verdient lof. Het blijkt typerend voor het gereformeerde kerkelijke leven dat het ouderlingenambt daar ontstaan is. Van Ginkel maakt dat grondig duidelijk. In h.Il komen Luther, Zwingli en BuUinger, Oecolampadius en Bucer, en Calvijn aan de orde. De betekenis van Oecolampadius krijgt terecht een zwaar aksent. De faktoren die bepalend zijn voor ontstaan en ontwikkeling van het ouderlingenambt liggen op het gebied van de verhouding Kerk en staat, kerkelijk en publiek recht, de mondigheid van de gemeente en, met beide samenhangend, de verhouding tot de Dopersen. In dit spanningsveld hebben de reformatoren hun eigen antwoord gegeven.

In h. III wordt "de weg naar de Nederlanden" geschetst. Joh. aLasco krijgt daarin de centrale rol. die hem ook toekomt. Nadruk heeft zijn verwantschap met Bucer, die het ambt meer uit de gemeente ziet opkomen, dan tegenover haar staan, zoals Calvijn (p. 179). Bij alle zorgvuldigheid waarmee Van Ginkel te werk gaat, is het opmerkelijk dat hij niet signaleert dat gravin Anna a Lasco niet tot superintendent maar tot superattendent heeft benoemd (p. 162), juist om duidelijk te maken dat hij niet tóven maar nSSst de (zelfbewuste) Oost-Friezen stond. En dit te meer omdat deze nuance ook bij Bucer te vinden is (vgl. p. 97, noot 184).

H. IV geeft een beeld van de ouderling in de Gereformeerde Kerk van de 16e en de 17e eeuw. Algemene tendens is dat de invloed van de ouderling steeds minder wordt. En dat ondanks de plaats, zowel in het leiden als in het weiden, die het ambt vanaf Wezel in kerkordelijke ontwerpen gekregen heeft.

In h. V worden de "theologische en praktische overwegingen van Voetius, Van Renesse en Koelman... " besproken. Hun verdediging van 't ouderlingenambt op grond van Schriftplaatsen is veel breder dan bij de reformatoren. Ook meer gezocht. De praktische overwegingen blijken een zwaar gewicht in de schaal te (moeten) leggen. Het utiliteitsbeginsel speelt een grote rol. Dat geldt óók voor de reformatoren. Voor Luther negatief: hij durfde het (nog)met aan leken te betrekken in het regeren van de gemeente (p. 51 e. v.). Voor Calvijn positief: het nüt der kerk eiste het (p. 134).

In de Slotbeschouwing wordt vooral Van Ruler's visie op de ouderling gerelativeerd: er blijkt geen reden tot hooggestemde lyriek na het proza der historie. De ouderling is van groot nut. maar een zelfstandig, onherleidbaar ambt bekleedt hij niet. Dat lijkt mij het belangrijkste tegen Van Ruler. Maar deze heeft gelijk als hij de presbyteraalsynodale kerkregering de meest nieuwtestamentische noemt (p. 309). Het ouderlingenambt is een brok gereformeerde traditie om heel zuinig op te zijn.

Van Ginkel kiest voor de ambtsopzet. zoals die door Berkhof verdedigd is in "Wat is er aan de hand met het ambt? ". Hij wil demokratlsering van het predikambt ten gunste van het ouderlingenambt. Dat lijkt mij een stap uit de gereformeerde traditie ten gunste van een piëtistische gemeente-opvatting.

Zo dreigt het tegenover van het Woord te verdwijnen, daarmee het tegenover van het ambt en daarmee de presbyteriaal-synodale kerkstruktuur. Tenslotte is het met ambtelijk gezag verkondigde Woord het fundament van de gemeente. Vanuit dit tegenover ook moeten taak en plaats van de ouderling geformuleerd worden.

Met opzet en uitkomst (die nauw verwant zijn) moeten we voorzichtig zijn. Overigens is het boek een verrijkende bijdrage tot de diskussie rond de ambten.

Stolwijk

A. Juffer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1976

De Reformatorische School | 52 Pagina's

DE OUDERLING

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1976

De Reformatorische School | 52 Pagina's