Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wanneer kan of mag iemand belijdenis doen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wanneer kan of mag iemand belijdenis doen?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat was de vraag. We hebben er reeds een artikel aan gewijd. Ik ga nu direct de vraag positief beantwoorden. Belijdenisdoen veronderstelt, dat de betrokkene is onderwezen in de zuivere leer en de prediking der Kerk liefheeft. De Kerk heeft weinig aan leden, die geen onderscheid kennen tussen rooms en protestant, tussen reformatorisch en vrijzinnig. De kennis zonder meer is ook niet genoeg. Die belijdenis doet, moet in beginsel de waarheid liefhebben. Sommigen zeggen dat dit niet kan, tenzij men wedergeboren is. Zij willen iedereen wedergeboren verklaren en leren star dogmatisch zonder rekening te houden met de werkelijkheid. De ervaring leert, dat iemand de waarheid kan liefhebben terwijl hij (nog) niet voor Christus gewonnen is. In de kringen der reformatie heeft men altijd onderscheid tussen belijders en belevers der waarheid.

Vanv/aar zou dan deze liefde tot de waarheid kunnen komen? vraagt iemand. Ik antwoord: van de Heilige Geest, Die zowel algemeen als bijzonder werkt. Ik geloof, dat God ook de belijders in de Kerk op aarde gebruikt, zelfs wel voor predikant of ouderling. Wat is het erg, zal wellicht iemand zeggen, als men de waarheid liefheeft en anderen predikt, maar. zelf de wedergeboorte en het ware geloof in Christus niet deelachtig is. Ik antwoord: niemand kan beschrijven hoe erg dit is, maar men kan zichzelf of anderen niet redden door allen voor belevers van de waarheid te verklaren, ook degenen, die slechts belijders zijn. In elk geval: die belijdenis doet moet een liefde tot het evangelie, de waarheid, de belijdenis hebben. Heeft hij deze liefde niet, dan is hij weinig vruchtbaar voor de kerk en dikwijls schadelijk, zeer schadelijk. Men moet m.i. bij het belijdenisdoen niet alleen aan het Heilig Avondmaal denken. Ik wil daar ieder lidmaat gaarne heen hebben, mits hij in beginsel voldoet aan de voorwaarden van Catechismus en Avondmaalsformulier. Maar ik wil bij het doen van belijdenis op beide sacramenten acht slaan. Bij de doop is uitdrukkelijk aan de ouders gevraagd of zij de ware gerefor-

meerde leer aanhangen en b.v. niet rooms zijn. De ouders hebben beloofd hun kinderen in deze leer te zullen onderwijzen. Het catechetisch onderwijs is feitelijk de taak van de ouders.

Waar gaat het in de catechisatie om? Volgens Calvijn om de bewaring van de zuivere leer en de instandhouding van de kerk. De ouders en hun helpers kweken dus in hun kinderen —-onder beding van Gods genade — de liefde tot Gods waarheid. Voorts leren zij hen belijden in de vormen van het dagelijks leven, dus in hun gebeden, kerkgang, onderhouding van Gods dag, en onderwerping aan Gods geboden. Dat een meisje of een jongen op de belijdeniscatechisatie is, komt niet zomaar uit de lucht vallen. Zo ziet men de kinderen der gemeente opgroeien. Onder hen zijn kinderen des vleses en kinderen der belofte. De Schrift leert ons, dat zij er zijn. Van Abraham af tot Paulus toe — ik kan wel zeggen: van Adam af — zijn er tweeërlei kinderen des verbonds. Het getal kinderen der belofte wordt in. de Schrift menigmaal getekend als klein, als een overblijfsel tegenover de vele kinderen des vleses. De vaders der kerk hebben er op dezelfde wijze over gesproken.

Er ziin dus kinderen des vleses en kinderen der belofte. Maar wij kunnen ze niet onderscheiden. In Israël werden daarom alle jongeren van 13 jaar — de vrouwen waren onder de mannen begrepen - — als volwaardige leden van het volk geteld, maar de afgodendienaar moest uitgeroeid worden. Van harte hopen wij echter, dat onze kinderen belevers zijn, die verder komen met hun belijdenis, lang voordat zij belijdenis doen.

Wat is dan een stapje verder. Dat een jongen of een meisje geleerd heeft alle zonden de Heere te belijden. Belijdenisdoen begint met belijdenis van zonde en met belijdenis van verlangen. Het verlangen is uitgedrukt in Psalm 42 en Psalm 63.

Het is niet de regel, dat Gods Geest eerst in ons een waar geloof ontsteekt, waardoor wij Christus omhelzen. De regel is uitgedrukt in b.v. Johannes 16, waar de Geest eerst overtuigt van zonde en daarna het uit Christus neemt tot vergeving der zonden. Iedere predikant, die de eis stelt, dat zijn belijdeniscatechisanten onmiddellijk na de dag der openbare belijdenis aan het Heilig Avondmaal deelnemen, zal dan ook — getrouw aan de belijdenis en aan de Schrift bijzonder wijzen op de noodzakelijkheid van de verbreking des harten. Luther en Calvijn hebben beide gesteld, dat de verbrijzeling des harten aan het geloof in Christus voorafgaat. Ik weet wel, dat sommigen scribenten hier en daar wel een woord van Calvijn uit z'n verband rukken en het dan voorstellen alsof bij hem het geloof in Christus aan de kennis der zonde voorafgaat, maar dat doen zij ten onrechte. Het staat voor Calvijn vast, dat het mishagen aan zichzelf en de droefheid over de zonde aan het geloof voorafgaat, wat niet uitsluit, dat dit mishagen ook in de gelovige gevonden wordt. Voor Calvijn staat het vast, dat niemand tot het geloof komt, dan die van droefheid en ellende geen raad meer weet.

Waarom niet? Eenvoudig omdat Christus Zich aan niemand openbaart dan , , aan de ellendige en benauwde zondaren, dewelke zuchten, arbeiden, beladen zijn, hongeren, dorsten en van droefheid en ellendigheid uitdrogen".

Wanneer dus een predikant geen man tot de belijdenis toelaat dan die belooft en het vaste voornemen heeft de eerste de beste Avondmaalsviering na de belijdenisdag of daarop mee te vieren, zo waarschuwt hij natuurlijk ernstig voor een schijngeloof, dat niet in de diepte geboren is. Immers: geloof wordt in de diepte geboren. Zie het maar aan de drieduizend voorbeelden van tot Christus komen op de eerste Pinksterdag. Calvijn zegt dan ook: , , Geen andere kunnen Gods barmhartigheid oprecht begeren dan die benauwd en door het gevoelen van hun zonde gewond zijn."

Onze oprechte begeerte is, dat alle kerkgangers door God gebracht worden tot de kennis van hun zonde en ellende. De ellende bestaat daarin, dat men gevoelt, dat men buiten God en buiten Christus staat en dat men zo niet sterven kan. Calvijn schrijft: , , Onze gewetens moeten gebracht worden voor de Rechterstoel Gods. En de strengheid van dat onderzoek moet zo ver voortgaan, totdat wij daardoor tot een volkomen verslagenheid gebracht en alzo tot het ontvangen van Christus' genade bekwaam gemaakt zijn. Want hij is bedrogen, die zich laat voorstaan, dat hij bekwaam is om dezelve te genieten, zo hij niet eerst alle hoogheid des harten heeft neergelegd en afgelegd."

Iedere lezer zal het duidelijk zijn, dat ik hiermee tracht te beschrijven hoe de Heilige Geest de zondaar tot Christus brengt en zo tot het Heilig Avondmaal. Gods Geest werkt een belijdenis van zonde en ellende, die geboren wordt uit een ontmaskering, waardoor de zondaar leert belijden: al mijn gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Deze belijdenis is dan een persoonlijk belijden van wat men persoonlijk ervaren heeft. Het is noodzakelijk, dat wij weten wat de Kerk belijdt. Maar de Catechismus bedoelt meer als hij zegt, dat wij moeten weten hoe groot mijn zonde en mijn ellende is. Een uitermate onmisbare zaak, maar niet genoeg om met vrucht en zegen het Heilig Avondmaal te vieren. De Heere Jezus nodigt daar zondaren, die geloven. Als men dit laatste er aflaat, en zegt dat het Avondmaal niet voor de goede en heilige mensen is ingesteld, doch voor de zondaren, vertelt men een halve waarheid. Het Avondmaal des Heeren is ingesteld vcor de zondaren, die al hun zaligheid van Christus verwachten.

Hoe komen we daartoe? Hoe ontstaat de belijdenis, dat wij alles van de Heere Jezus verwachten? Door de openbaring van Christus aan de arme zondaren, zoals Calvijn dat beschrijft. Ik wil met dit alles maar zeggen, dat de openbare belijdenis niet meer en niet minder is dan een uitspreken van wat reeds langer of korter in het hart van de belijdende leeft. Heel ons leven moet maanden of jaren lang een belijdenis zijn, voordat wij aan de openbare belijdenis toe zijn. Het is niet best als de openbare geloofsbelijdenis een geisoleerde positie inneemt. Haar plaats is midden in een belijdend leven. En dan zal iedere predikant en vele anderen verlangen, dat de jongeren der gemeente belijden met hun kerkgang, zondagsviering, aan Gods geboden gebonden leven, gebeden er heel hun openbare leven. Voorts zal ieder predikant en vele anderen verlangen, dat de jeugd door Gods Geest zo bearbeid wordt, dat zij persoonlijk leren hoe diep hun val in het paradijs geweest is en dat zij nu onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Het vervolg is niet minder begeerlijk, namelijk dat Christus in hun hart begint bekend te raken. Want wat is de vrucht daarvan? De vrucht is, dat zij in hun hart gaan belijden, dat Jezus Christus noodzakelijk is.

Hoe komen zij tot deze belijdenis? Zij komen daartoe doordat de Heilige Geest hun hart verlicht, zodat zij Jezus op heel andere wijze kennen dan te voren. Zulken zijn op weg naar de openbare geloofsbelijdenis en naar het Heilig Avondmaal. Zij leren nu twee dingen tegelijk. Zij zien de noodzakelijkheid van Christus, maar zij worden ook ontdekt aan hun ongeloof. De Schrift zegt. , , Gij wilt tot Mij niet komen. '

In onze dagen wordt door deze en gene de nadruk gelegd op de eis om te geloven. Deze eis wil ik gaarne onderstrepen. De eis om te geloven is gegrond op het eerste gebod. Ieder mens is zeer verplicht om Gods geboden te houden en uitermate verplicht om te geloven. Maar dit houdt niet in, dat hij bekwaam is om te geloven. Soms wordt in verband met het geloof over de verantwoordelijkheid gesproken alsof wij tenminste er een sprankje geloof zelf kunnen opbrengen, ja alsof een mens best kan geloven.

Hoe komt men daartoe? De mens is totaal dood in zonde en misdaden en kan noch geloven, noch iets anders doen dat goed is. Het geloof is een gave Gods. Als God iemand voorbereidt tot het Heilig Avondmaal, leert de Heilige Geest hem, dat ongeloof zijn grootste zonde is en tegelijk, dat hij eer met zijn hand de zon van de hemel zou kunnen halen dan geloven. Zo wordt de mens in een crisis gedreven. De Geest leert de heerlijkheid van Christus zien en belijden. De Heiland wordt voor de zondaar zo begeerlijk, dat zijn hart begint te branden van verlangen. Hiertegenover leert hij zijn onwil en gebondenheid, welke weer doet roepen om Christus.

Wat is de oplossing van de crisis? De geloofsbelijdenis zegt: , , De Heilige Geest ontsteekt in ons een waar geloof waardoor wij Christus omhelzen."

Het is mij nu weer wat makkelijker geworden om mij nog eens aan de beant-

woordmg van de vraag te wagen. Niemand zal er bezwaar tegen hebben om deze belijdende leden tot de openbare belijdenis toe te laten en ook tot het H. Avondmaal. Niemand kan ook waarlijk rust hebben voor zijn ziel, tenzij hij deze belijdenis, met insluiting van de omhelzing van Christus, heeft geleerd.

Maar moeten wij nu al de andere gedoopte leden uitsluiten? Of maken wij ze, op grond van een verstandelijk of natuurlijk geloof of op grond van allerlei andere dingen tot ware gelovigen verklaren? Ol moeten wij gaan leren, dat het Heilig Avondmaal voor zondaren is ingesteld en dat wij juist geen begin van bekering, geen begin van geloof of iets dergelijks mogen hebben, want dan hebben we wat, en we moeten juist niets hebben?

Zulke dwaasheid wordt helaas ook al verkondigd. Ik doe niet mee. Sommigen wandelen op de weg naar Christus, die nog lang zover niet gevorderd zijn. Ik wil gaarne tot de openbare belijdenis toelaten, die in de leer zijn onderwezen, de waarheid liefhebben, trouw en naarstig tot Gods gemeente komen en een haak in hun ziel hebben gekregen, zodat zij lopen te zoeken naar God. Dan zal ik nog niet eens naarstig zoeken te bepalen hoever zij precies zijn. Ik wil blij wezen met alle tekenen van bearbeiding door de Heiige Geest. Ik sluit ze ook niet uit van het Avondmaal des Heeren. Als er eens een ogenblik in hun leven is, dat de Geest hun ogen geeft om Christus te zien en zij naar Hem en de gemeenschap van zijn tafel verlangen, zie ik hen gaarne naderen. Als er een kruimel geloof mag wezen is dat vatbaar voor versterking. Daar zijn nog anderen waar ogenschijnlijk de bevinding ontbreekt. Tenminste dat menen zij zelf. Maar God kent het hart. Sommigen menen, dacht ik, dat zij bevinding, dit is uit de Geest geboren weten, hebben en zij hebben het niet. Anderen vrezen, dat zij het niet hebben, doch de Heere is wel met hen bezig. Sommigen zeggen soms zc hartelijk Amen op Gods waarhed. Zij zijn het er zo mee eens, dat zij bekeerd moeten worden. Zij stemmen de zegen en de vloek van het verbond zo toe. Ik laat ze toe tot de openbare belijdenis om te belijden wat er aan hun geopenbaard is.

Iemand zegt: laat ze wachten. Ik antwoord: waarop? Zij zijn als lidmaten der gemeente gedoopt. Laat hun openlijk uitspreken, dat zij de waarheid, die de ouders bij hun doop beleden hebben, ook liefhebben, laat hen weten, wat er gekend moet worden en wat er gebeuren moet en wezen woet. God werpt immers de kinderen des Koninkrijks niet uit in dit aardse leven, doch op de oordeelsdag. Ik zou mij hier aan willen sluiten bij dr. Woelderink. Hij wil tot de geloofsbelijdenis ook toelaten. die belijden dat Gods Woord en belofte waar is, dat zij dit van harte geloven. Ik ook, maar dan nog niet aan het Heilig Avondmaal.

Waarom zouden wij ze toelaten? Dr. Woelderink antwoordt: , , Wijl het beter is, dat enze kinderen uitwendig zich voegen tot de weg des Heeren dan dat zij die openlijk verloochenen, want welk christenouder zou zijn kind gaarne zien in gezelschap van dieven of zich schuldig makende aan dronkenschap? Ook al is er geen reden om van een hartelijke bekering bij hen te spreken, zo ziet men toch gaarne, dat zij zich schikken naar de eis des geloofs, al ontbreekt misschien de overgave des harten, dan dat zij openlijk hun ongeloof en onboetvaardigheid uitroepen en door zodanige onbeschaamdheid hun harde hart nog harder maken."

Veel hecht ik aan de kennis van en liefde tot waarachtige strijd voor de waarheid. Nog veel meer aan liefde tot en lijden voor Christus. Ieder handele naardat hij gevorderd is in de leerschool Gods, en niemand bedriege zichzelf.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Wanneer kan of mag iemand belijdenis doen?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's