Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leerde Calvijn de veronderstelde wedergeboorte?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leerde Calvijn de veronderstelde wedergeboorte?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Doop en wederveboorte

Er bestaat een duidelijk Schriftuurlijk verband tussen de Doop en de wedergeboorte. In Titus 3 : 5 schrijft de apostel Paulus: Hij heeft ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes". Calvijn zegt in zijn commentaar dat hij er niet aan twijfelt dat Paulus met het bad der wedergeboorte de toediening van de Heilige Doop bedoelt. Niet het uiterlijke teken van het doopwater brengt ons de zaligheid, maar de Doop verzegelt ons de zaligheid, die ons door Christus is verworven. Zo legt hij ook hier weer alle nadruk op de belofte Gods, door de Doop verzegeld. De zaligheid zelf wordt ons deel niet door de Doop, maar door het gelóóf. De Doop is een bevestiging van het geloof. De inlijving in de gemeente van Christus. De Doop is teken en pand van onze aanneming tot kinderen en van de inlijving in het lichaam van Gods Zoon, Jezus Christus. Het teken en zegel van de Doop is wis en waarachtig. God spot niet met ons door ons een ijdel teken te geven, maar bevestigt wat Hij belooft, en van binnen vervult Hij door Zijn kracht, wat Hij met het uiter-lijk teken bewijst.

Daarom heet de Doop het bad der wedergeboorte. Waarheid en teken, teken en betekenende zaak dus, moeten samen gehouden worden. Het is een eenheid. Degene die het teken voor nutteloos en zonder kracht houdt, en eigenlijk beweert: je bent gedoopt, maar dit zegt nog niets wat de zaligheid betreft, holt de Doop uit tot een niets zeg-gend teken.

„God wil door dit teken Zijn wil betuigen: namelijk dat Hij ons alles wat Hij beloofd heeft wil schenken. En Hij voedt niet alleen onze ogen door het blote schouwspel, maar Hij voert ons tot de zaak zelf en vervult tegelijkertijd doeltreffend hetgeen Hij afbeeldt" (Inst. IV-15-14).

Wie de Doop slechts als een uiterlijk teken ziet onderschat hem. Aan de andere kant zijn de genadegaven Gods niet aan het sacrament gebonden of er in opgesloten. Calvijn noemt dit een „versieren" van het teken. Het teken is dan alles. Wie zo spreekt ontneemt de Heilige Geest wat Hem toekomt, namelijk de schenking en toepassing van de in de Doop verzegelde genade van God. Hiermee overschatten wij het teken.

Hoe vinden wij nu de juiste weg tussen deze beide klippen van onderschatting en overschatting door? Calvijn brengt in dit verband naar voren dat „de heilige Paulus hier spreekt tot de gelovigen, in welke, omdat het doopsel altijd krachtig is, zo wordt het (namelijk teken en betekende zaak, H.V.) terecht tezamen gevoegd met zijn waarheid en zijn vrucht. Het geloof leert ons de juiste weg gaan. Het geloof is vdgw hier van doorslaggevende betekenis.

De ongelovigen zijn niet gewassen door het doopsel. Ook hier benadrukt Calvijn m d weer dat, al wordt niet geloofd wat God belooft, dit op de inhoud en de waarheid van de verzegelde belofte in de Doop niet in mindering komt. „De Doop behoudt haar kracht zoveel als ze God aangaat: Want hoewel zij die niet herboren zijn omdat zij niet geloven, en dus de genade Gods verwerpen, nochtans zo is zij hen aangeboden". Hoe zeer ook Calvijn naar het getuigenis der Schrift nadruk legt op het verband van wedergeboorte en Doop, nergens zegt hij dat de Doop zelf de wedergeboorte is. Want de wedergeboorte is het werk van de Heilige Geest. Calvijn houdt het erbij dat de Doop de wedergeboorte betekent en verzegelt. De opmerkzame lezer zal zeggen: maar dat wil Kuyper immers ook! Toch zie ik tussen beider opvattingen een fundamenteel verschil. Kuyper veronderstelt bij alle gedoopte kinderen de wedergeboorte. Dit heb ik zo bij Calvijn niet kunnen ontdekken.

Hét fundamentele verschil spitst zich helemaal toe op de wedergeboorte zelf. Kuyper ziet de wedergeboorte als een ingestorte genade, die zich in één ondeelbaar ogenblik voltrekt. Calvijn ziet de wedergeboorte als een geestelijke vernieuwing, of vernieuwing door de Geest. De wedergeboorte is bij Calvijn veel meer een lijn, een proces, en wel het hele proces van de verandering en vernieuwing van het leven door de genade van de Heilige Geest.

In een geschrift uit 1554, dat in het Nederlands vertaald luidt: Verdediging van het rechte geloof" zegt hij, dat het koninkrijk van God in de mensen een aanvang neemt, als zij wedergeboren worden: Zij worden wedergeboren als zij door de Heilige Geest verlicht worden om in Christus te geloven, als hun harten vernieuwd worden om God te gehoorzamen, om kort te gaan: ls het beeld van God in hen hersteld wordt." Daar verklaart hij ook dat de wedergeboorte niet in één moment verwezenlijkt wordt. Het is genoeg dat er dagelijkse vorderingen gemaakt worden tot de dood toe. Hierdoor krijgt de wedergeboorte twee aspecten, de doding van onze oude natuur en het vernieuwd worden door de Geest van God. Van Genderen wijst er terecht op dat die twee aspecten, die bij Calvijn onder het begrip wedergeboorte vallen, voor de Hervormer vooral bij Romeinen 6 : 4 naar voren komen (a.w. blz 270).

In Romeinen 6 : 4 lezen we: Wij zijn dan met Hem (Christus) begraven door de doop in de dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden".

Calvijn geeft hierbij het volgende commentaar: Eerst grijpt hij terug op het derde vers van Romeinen 6, waar Paulus schrijft dat zovelen wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn. Door de doop in de dood van Christus verkrijgen wij kwijtschelding van schuld en ook wordt in de doop de verderving van de oude mens voorgesteld. De gemeenschap van Zijn dood geeft ons deel aan het nieuwe leven.Door de kracht van Zijn opstanding maakt Christus ons tot nieuwe schepselen. En daarom doodt Hij dat sterfelijke in ons met het doel dat wij tot een beter leven weder opstaan. Nu is de dood van Christus niet alleen maar een voorbeeld dat alle christenen moeten navolgen. Het is nog veel sterker. „De dood van Christus is krachtig om de boosheid van ons vlees uit te blussen en uit te roeien, en de wederopstanding van Christus dient om een nieuw en beter leven in ons te verwekken. De leer is ook: dat wij door de doop in de gemeenschap der genade aangenomen worden". Wanneer dit fundament gelegd is, kan men de christenen zeer geschikt vermanen ernaar te streven aan hun roeping te beantwoorden. Nu gaan de wegen van Kuyper en Calvijn uiteen. Kuyper zegt immers: als dit zo is, dan moeten alle gedoopten wedergeborenen zijn, althans moet dit op zijn minst worden verondersteld. Calvijn is wel zo bijbels nuchter dat hij erkent dat deze kracht der wedergeboorte - de doding van de oude mens en het vernieuwd worden door de Geest van God - niet in alle gedoopten aanwezig is.

Hoe kan hij dan toch de volle betekenis van de Doop handhaven? Omdat Paulus hier tot de gelovigen spreekt: „Want wij weten dat door hun geloof vast en zeker wordt al wrat de Heere door het uitwendige teken aanbiedt. Hij komt dus niet vanuit de Doop tot veronderstelling van de wedergeboorte, maar tot het appèl des geloofs.

Voor de gelovigen staat de inhoud van de Doop vast. De afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens, wat voor Calvijn de wedergeboorte uitmaakt, worden ook aangeduid bij de bediening van de Doop: „het water op ons hoofd is een teken van de dood maar tegelijk wordt ons de opstanding voorgesteld, want het duurt slechts een ogenblik en het dient niet om ons te verdrinken" (Catechismus van Genève, antw. 326).

Daarom legt hij de verantwoordelijkheid voor het niet deelhebben aan het wezen van de Doop helemaal op de ongelovige mensen. Vanwege onze ondankbaarheid en boosheid verhinderen zij de werking der goddelijke weldadigheid, en het is onze eigen schuld als wij in de Doop niet meer dan ijdele en blote tekenen hebben. Tegelijkertijd handhaaft hij de wezenlijke betekenis van de Doop, en zwakt hij de verzegelde belofte Gods niet af.

We moeten niet tegemoetkomen aan het ongeloof door de betekenis van de Doop gemakshalve uit te hollen. De inzettingen des Heeren eisen dat we er zó over spreken dat hun inhoud met het geloof der godzaigen overeenkomt.

n nu de praktijk

Calvijn is teveel praktisch theoloog dat ij niet zou weten dat het op die manier ooghouden van de Doop als verzegelde beoften Gods geen tegenspraak zou oproepen. isschien brandt bij velen van u de vraag el op de lippen: Maar hoe zit het dan et de wezenlijke inhoud van de Doop als lijkt dat vele gedoopten toch verloren

gaan? Tot op vandaag is in de Dooppraktijk deze kwestie bijzonder aktueel. Calvijn is deze vragen niet uit de weg gegaan. Bij Galaten 3 : 27 schrijft hij als volgt: Velen zeggen, er klopt niets van dat allen die in Christus gedoopt zijn Christus hebben aangedaan. Het is er verre vandaan dat de Doop in allen krachtig is. Men noemt het zelfs ongerijmd om te stellen dat de genade van de Heilige Geest zo aan het uitwendig teken gebonden zou zijn. Schrift en bevinding weerleggen dit zelfs".

Calvijn wijst er dan op dat Paulus op tweeërlei wijze van de sacramenten pleegt te spreken. Eerstens vaart hij heftig uit tegen de hypocrieten die zich beroemen op de naakte tekenen. Je bent gedoopt, punt uit! Gedoopt betekent voor hen, je bent een kind van God. Zonder geloof echter is het uitwendig teken een onnut en ijdel ding. Niet vanwege de inzetting Gods, maar vanwege de goddeloze verdorvenheid, zoals hij het ongeloof noemt. Maar als Paulus vervolgens spreekt tot de gelovigen die de tekenen behoorlijk, dat is in het geloof gebruiken, dan verbindt hij die met de waarheid die zij afbeelden. Hiervan komt het, dat de waarheid, naar de inzetting Gods verbonden is met het teken. Dit roept bij anderen de vraag op of het mogelijk is, dat door menselijk gebrek (het ongeloof) een sacrament niet is wat het afbeeldt. „Hierop is licht te antwoorden, dat de sacramenten niet verkort worden door de goddelozen, zodat zij haar natuur en kracht niet zouden behouden, ofschoon zij zelf geen vrucht gevoelen". Met andere woorden: u moet het sacrament, in dit geval de Doop niet in gebreke stellen, maar uzelf in uw ongeloof. Want de sacramenten stellen zowel de goeden als de bozen de genade Gods voor, en zij beloven niet bedriegelijk de genade des Heiligen Geestes. Daarop stelt Calvijn het juiste dilemma. „De gelovigen ontvangen hetgeen aangeboden is, de goddelozen maken door hun verwerpen, dat wat hun aangeboden is, hun niet voordelig is, maar zij kunnen niet maken dat God niet getrouw is en de betekenis van de sacramenten niet waarachtig is". Hier is Calvijn voluit de theoloog van het Woord, en derhalve van de ere Gods.

Tenslotte blijft de praktische vraag over wat te beginnen met de uitspraak: „De kinderen worden gedoopt tot de toekomstige bekering en het toekomstig geloof: want ofschoon die nog niet in hen gevormd zijn, ligt toch het zaad van beide door de verborgen werking des Geestes reeds in de kinderen besloten" (Inst. IV-16-20).

Moeten we hieruit concluderen dat Calvijn veronderstelde wedergeboorte leerde? Ik meen, gezien de bovenstaande uiteenzetting, in géén geval. H. Bavinck heeft er van gezegd dat het een uitdrukking is, waarvan men niet met zekerheid kan zeggen wat dc kracht er van is. Ik denk dat we aan deze uitspraak van Calvijn niet de theorie van de veronderstelde wedergeboorte moeten ophangen. Daar is de basis van een enkel citaat veel te smal voor.

Calvijn gaat veel meer, ook voller en rijker uit van het verbond der genade, van de verzegelde beloften Gods, die ten volle de kinderen der gelovigen gelden. Ook de kinderdoop vraagt geloof van de ouders in de eerste plaats. Ik laat Calvijn zelf aan het woord: „De Doop is een heilige instelling Gods en door het gelóóf is de bijzondere troost ervan te ervaren. Want het teken Gods dat aan het kind wordt gegeven, bezegelt de belofte die aan de godvrezende ouders is geschonken en verklaart, dat het zeker is dat de Heere niet alleen hun, maar ook hun zaad tot een God zal zijn, en dat Hij niet alleen hen met Zijn goedheid en genade wil bejegenen, maar ook hun nakomelingen tot in het duizendste geslacht" (Inst. IV-16-7).

Werkt dan de Doop automatisch?

Nee, Calvijn wil met alle nadruk op de rijkdom van Gods belofte niet weten van automatisme; anders zou hij nooit geschreven hebben: „dat de kinderen erfgenamen zijn van de zegen Gods, toegezegd aan de gelovigen in hun geslacht, opdat zij, wanneer zij tot hun verstand zullen gekomen zijn, de waarheid van hun Doop beseffen en de zegen daarvan ondervinden" (Catechismus van Genève, antw. 339).

Slotconclusie

Voor Calvijn is niet de wedergeboorte al dan niet verondersteld, maar het genadeverbond de grond van de Doop. „Christus wijdt de kleine kinderen aan Zich toe door de Doop, opdat zij zich aan Hem als discipelen overgeven zodra hiervan vanwege hun leeftijd sprake kan zijn en zij door de Geest gedoopt, Zijn kracht, die door de Doop wordt voorgesteld, door het geloof kennen en verstaan" (Calvijn op Hand. 8 : 37).

Of alle kinderen aan wie het heil beloofd is er voor eeuwig in zullen delen? Dat hangt af van hun geloof. Dieper gezien hangt het af van de verkiezende genade van God. (Calvijn „Secunda defensio", 1556).

K.a.Z.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Leerde Calvijn de veronderstelde wedergeboorte?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's