Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

geringer dan Gods weldaden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

geringer dan Gods weldaden

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt. Genesis 32 : 10a.

Een bede tot de God der vaderen

„Voorts zeide Jakob: O, God mijns vaders Abrahams, en God mijns vaders Izaks, o HEERE! Die tot mij gezegd hebt: keer weder tot uw land en tot uw maagschap en Ik zal wel bij u doen! Ik ben geringer..." Dat is dan de contekst van het woord, dat wij voor heden kozen. Zij is voor ons van belang, om de bede van Jakob te beter en te dieper te verstaan. Eigenlijk behoort men een gebed geheel te behandelen en niet een enkel zinnetje er uit. De aanspraak van dit gebed van de patriarch Jakob is van beslissend belang voor heel het gebed. Hier komt de .knecht' Jakob eerst goed in uit. Het is dan vooreerst opmerkelijk, dat Jakob God niet zijn God noemt en dat hij, de jongste en de laatste van de drie grote aartsvaders, zichzelf als de derde niet noemt, maar alleen de namen van zijn grootvader en van zijn vader. „O God mijns vaders Abrahams en God mijns vaders Izaks, o HEERE." Hij noemt hier Abraham niet zijn grootvader, maar zijn vader en trekt zo die grote gelovige Abraham zo dicht mogelijk naar zich toe en zet hem naast zijn vader, Izak. Dat duidt op een diepe verwantschap, op een diepe geestelijke verwantschap, die hij tot die beiden gevoelt. Jakob hield niet alleen vleselijk van zijn edele vader Izak en van die grote grootvader Abraham, maar hij hield er geestelijk zoveel van. Hij zag hoog tegen hen beiden op, zo hoog, dat hij zichzelf bij hen vergeleken niets achtte.

Jakob was geringer dan Gods weldadigheden, maar ook geringer dan zijn voorgeslacht. Izak, de edele Izak, was in de vreze Gods en in zijn beheerste en ingetogen leven ook groter dan Jakob met zijn veelbewogen leven. En Abraham, de Vader aller gelovigen, de grote Zwijger van het Oude Testament en de grote Dader van het Oude Testament, was ook groter dan Jakob. Toch zou Jakob als de laatste, de laatste van de drie niet zijn. Naar hem zou het volk Israël genoemd worden. En zijn leven zou in de Kerke Gods het meest geciteerd worden.

Houden wij even dit vast, dat Jakob de HEERE niet zijn God noemt en dat hij zich bij de twee vaders niet durft scharen. Zie hier dan de geringere, zie hier dan de knecht, maar dan toch de „knecht Gods". Kan hij zich met de vaders niet meten, hij begeert toch God te dienen.

Hier ziet gij, wat een belangrijk ding het is, om overgeleverd geloof hoog te achten en vast te houden. Onze tijd breekt met alle traditie en maakt zich los van alles wat oud en goed was. Daar is na de doorbraak een vloed van nieuwe dingen over de kerk en over het volk gestort. Niets vrijwel is op zijn plaats gebleven en niets vrijwel bleef gehandhaafd. De levensstijl der vaderen is afgeschaft, de levenswaarden der vaderen zijn ontwaard, het geloof en de geloofswaarheden der vaderen zijn dubieus gemaakt en de God der vaderen, de God van het verbond, van het verbond door de eeuwen, van het eeuwig verbond wordt niet beleden, zoals de vaders dat deden. Ik mag wel wijzen op Jakob, die tot een andere generatie behorend, die in een andere wereld gekeken had — Paddan-Aram — en die straks nog weer eens in een andere grote wereld zou kijken — Egypte — zich vastklemt aan de God der vaderen en aan het geloof der vaderen. Datzelfde zou ik graag doen en u graag zien doen. God, de eeuwige God, staat boven de tijden en Hij is dezelfde. En „Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in der eeuwigheid". En het geloof is hetzelfde — de zonde is altijd dezelfde, al laait ze sommige tijden hoger op — de genade is altijd dezelfde. En de bijbel is dezelfde en Gods Woord bestaat in der eeuwigheid, al mag dan alle vlees zijn als gras. Abraham gras, Izak gras, Jakob gras, ons geslacht gras, wij gras!

Zo krijgen dan de vaders in hun geloof gezag voor dit geslacht. Laat ons hen als vaders zien. Hier geldt toch het gebod: „Eert uw vader en uw moeder, opdat het u welga in het land dat de Heere uw God u geeft." Dat geldt voor ouders, dat geldt voor overheden, dat geldt voor vaders der gelovigen. Dat geldt ook voor gelovige kinderen.

Wij kunnen geen voorstanders zijn van de democratie, dit is de regering van het volk door het volk. Dit schijnt vandaag vaster te staan dan het Evangelie. Dit is vandaag het eind van alle tegenspraak. Het volk vraagt brood en spelen: geeft het volk dan brood en spelen. En laat het volk zichzelf regeren en geven wat het wil. Zelfs de kerk gaat met deze opvatting vrijwel algemeen mee. Dit doen ook de dienaren der kerk vrij algemeen.

Ik voel meer voor een aristocratie, voor een regering door de besten, door hen, die uitmunten door geboorte, beschaving, welgesteldheid. Liever gezegd, beter gezegd, bijbelser gezegd: wij voelen meer voor een patriarchale regeerwijze, waarbij de vaders, de oudsten, de wijzen, vooral die danken kunnen voor een geboorte van boven, uit God, de toon aangeven aan het aankomend geslacht. En laat het geloof en de Godzaligheid, die bekwaam maakt tot alle goed werk in deze tegenwoordige wereld, de leiddraad zijn voor het leven van kinderen en kleinkinderen. Zo komen wij aan de theocratische regeerwijze, welke de bijbelse is. Laat dan vooral de God van de kleinkinderen, van de kinderen, de God der vaderen het zeggen en het zal zekerlijk Jakob en Jakobs huis wel gaan. Zalig hij die „in dit leven" Jakobs God ter hulpe heeft!

Een bede tot de God van trouw

„Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt."

Jakob ziet terug op de weg, die God hem geleid heeft. Wat had God Zich veel met hem bemoeid. Het was al begonnen toen Jakob moest vluchten uit zijn ouderlijk huis. Dat is toch wel iets, als de toorn van de enige broer, nog wel een tweelingbroer, zo hoog was opgelaaid, dat die dodelijk voor hem werd. Dat is niet maar een spoedig overgaande driftbui, dit heeft meer dan twintig jaar geduurd bij Ezau. Wrok kan lang duren, vooral als het om

erfgoed en om geld gaat. Jakob heeft moeten vluchten, wel niet om de toorn van zijn vader, maar het is toch wel wat, als een dergelijk schaamtegevoel met iemand mee moet reizen. Zo was dan Jakob heengegaan naar een verre en vreemde toekomst. En dat nu in diè nacht God hem verscheen! En dat nu aan zo'n jongen God geen dreigement gaf en ook niet een straf, maar Zijn zegen. En dat God nu aan zo'n jongen de engelen liet zien, die als Zijn trouwe wachters mèt Jakob zouden zijn. En dat God nu aan zo'n jongen beloofde, dat Hij met hem zou zijn en dat Hij hem rijkelijk zou zegenen! Dat gaat toch eigenlijk ons begrip te boven. Dat gaat toch tegen alle begrip van recht en rechtvaardigheid in! De wereld van vandaag zou zeker God de zijde van Ezau doen kiezen. Toch: de Heere doet niet naar recht, maar naar genade. Toch: de Heere handelt naar Zijn verbond en dat had Hij met Jakob en niet met Ezau. Toch: de Heere handelt naar vrijmacht, en dan kiest Hij niet de meerdere, maar de mindere. Noemt dan deze beloften van Bethel weldadigheden en trouw.

En wat had God woord gehouden. Wat was Jakob gezegend in Paddan-Aram. Daar had Jakob eveneens alles tegen, daar zowel Laban als thuis Ezau. Denkt maar aan het tienmaal verwisselen van loon, èn bij de dochters: Lea voor Rachel en bij de schapen: het witte voor het gevlekte en het gevlekte voor het witte. En God zegende maar, dwars tegen alle tegenstand en tegenheid heen èn zijn vrouwen èn zijn kinderen èn zijn vee èn zijn werk èn zijn bezit. God gedacht aan Zijn belofte te Bethel. Hij hield woord en het kwam altemaal. Ge moet letten op tot uw ziel gesproken beloften, maar nog veel meer op vervulde beloften. Jakob dankt niet voor al het werk, dat hij gedaan had. Jakob dankt niet voor het herdersvakmanschap, dat hij aan de dag gelegd had boven al de herders van Laban. Jakob dankt niet voor al de winsten, die hij gemaakt had èn aan wol èn aan vee èn aan bezit. En Jakob dankt niet voor de kinderen, die hij gewonnen, gegenereerd en opgebracht had. Jakob dankt niet voor de vrouwen, die hij wel had kunnen krijgen, hoewel hij een vreemdeling en tenger was. Jakob dankt voor de weldaden Gods in dit alles en hij ziet er de trouw Gods in, ondanks al zijn ontrouw.

Wat was Jakob een zondig man geweest èn in zijn huwelijken, èn in zijn opvoeding der kinderen èn in zijn handel. Hij roemt dan ook niet in eigen trouw, maar in Gods trouw. Jakob roemt de zegen van God en de trouw van God.

Vele mensen roemen de zegen van God. maar de trouw van zichzelf.

Was Jakob tot twee huizen geworden, hij was niet vergeten, dat hij met een naakte staf over de Jordaan was gegaan. En wat had God hem voorts gegeven? God had aldaar de draad weer opgenomen: , , Keer weder tot uw land en tot uw maagschap, en Ik zal bij u weldoen!" God laat het nooit bij één belofte. Hij trekt de lijn der beloften door. God doet Jakob wederkeren, als eenmaal Abraham uit Paddan-Aram en God doet Jakob weerkomen tot het land, dat God éénmaal gewezen had.

Daar zijn van die plaatsen, waar God Zijn voetstap zet en waar Hij de geslachten door wil wonen. Dat heilig land was Gods erf, de Kerk is Gods erf. Waar één keer de belofte Gods viel, daar brengt God Zijn volk altijd weer naar terug. Dat zijn de weldadigheden, dat is de trouw van Hem, Die niet laat varen de werken Zijner handen!! God voert dwars door de tegenspoeden en door doodsdreiging en doodsschaduwen heen Zijn knecht van zijn Bethel naar zijn Pniël. De weg van Bethel naar Pniël loopt over de beloften Gods. De engelen van Bethel verschijnen Jakob weer in Paddan-Aram. Daar is dan zo hier. zo daar het contact van de hemel met zijn knecht op de aarde. Deze dingen vooral ziet Jakob als weldadigheden en trouw. Niet dat Jakob die slechts ziét, zij zijn hem bewezen, stoffelijke zegeningen, maar meest en vooral geestelijke zegeningen in Christus Jezus. Van deze weldadigheden en trouw zingt de kerk:

Vest op prinsen geen betrouwen, Daar men nimmer heil bij vindt; Zoudt g' uw hoop op mensen bouwen? Als Gods hand hun geest ontbindt, Keren zij tot d' aarde weer. Storten met hun aanslag neer.

Zalig hij, die, in dit leven, Jakobs God ter hulpe heeft; Hij, die, door de nood gedreven. Zich tot Hem om troost begeeft; Die zijn hoop, in 't hach'lijkst lot, Vestigt op de HEER', zijn God.

't Is de HEER', Wiens alvermogen 't Groot heelal heeft voortgebracht; Die, genadig, uit den hogen Ziet, wie op Zijn bijstand wacht, En aan elk, die Hem verbeidt, Trouwe houdt in eeuwigheid.

Een bede van een nederige dienstknecht

Jakob noemt zichzelf Gods knecht en stelt zich Gode dus tot elke dienst beschikbaar en hij zegt van zichzelf, dat hij geringer is dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw. Dat wil dus zeggen, dat hij zichzelf geen enkele van deze weldaden waardig keurde en dat hij zichzelf geen enkele van al deze trouwbewijzen waardig keurde. Laat ons dit eens bezien. Veler mond houdt zich wel nederig, maar hun daden zijn er zeer hoogmoedig mee in strijd. Het is onder het volk des Heeren geen vreemde zaak, d»t men zich nederig voor God houdt. De een zegt tot Jezus: , , Ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen." De ander zegt tot Jezus: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens." Nog een ander zegt: „Ook de hondekens eten van de kruimkens, die vallen van de tafel hunner heren.' Bij Gods beminden beijveren zij zich, om de geringsten te zijn in eigen oog en in Gods oog en ook in de ogen der mensen. Jakob méénde dit! Hoe heeft hij zichzelf een knecht Gods betoond, door zich onder God en onder de mensen te vernederen. Jakob heeft in Bethel een altaar opgericht om te offeren die God, Die hem geantwoord heeft ten dage zijner benauwdheid en met hem geweest is op de weg, die hij gewandeld heeft. Dat is wat: een offer van alles, wat hij die jaren van zijn God ontvangen heeft. Hier is een man. die Gode zijn geloften betaalt, die hij sedert jaar en dag gedaan had. Wat zijn wij de Heere toch veel schuldig, als wij zien op het vele, wat Hij ons dag aan dag, jaar op jaar geschonken heeft. Dank zijn wij verschuldigd, nederige dank, maar ook offers. En hoeveel hebben wij goed te maken over de tijd van ons leven, dat wij niet omzagen naar die. Die naar ons wel omzag?

Jakob zond boden tot Ezau, zijn broeder, naar het land Seïr, met ossen en ezelen en schapen en knechten en maagden, als een geschenk en later geiten en bokken, ooien en rammen, kemelinnen met veulens, koeien en varren, ezelinnen en jonge ezels wederom als geschenk, kudde bij kudde. Hij had het alles om niet ontvangen en hij wilde het geven om niet. Wie zal volheid hebben als zijn broeder gebrek lijdt of minder heeft? En wie zal niet goed maken, wat hij misdaan heeft?

Jakob was geringer dan de weldaden Gods. Hij was geringer dan de trouw Gods. Hij was geringer dan zijn God. Hij was geringer dan zijn broeder, hoewel God hem daar boven stelde. Velen achten zich de weldaden niet waard, maar probeer het eens, of zij er iets van kunnen afstaan voor hun God en voor hun broeder naar het vlees? En gij zult bevinden, dat het woorden waren, woorden zonder inhoud. Bezie eens hun altaar, hoe ledig dat blijft! Bezie eens hun geloof, of dat wel een altaar behoeft! Bezie eens hun God. of dat niet Mammon is of de eeuwig levende en albestierende God van hemel en aarde?

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

geringer dan Gods weldaden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's