Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naarde katechisatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naarde katechisatie

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

109

DE HEILSORDE.

3. De bekering. (a)

Deze weldaad is een onmiddellijke vrucht van de wedergeboorte. De wedergeboorte openbaart zich in de bekering. Wie Christus door een waar geloof tyvordt ingelijfd (de wedergeboorte) zal voortbrengen vruchten der dankbaarheid, volgens ook onze Heidelberger.

We hebben immers besproken, dat er volgens Schrift en belijdenis geen sluimerende wedergeboorte is, d.w.z. wanneer iemand wordt wedergeboren, dat deze dan niet jaren lang kan sluimeren en dan tot openbaring komt. Het gaat hier over de WAARACHTIGE bekering. Want er zijn ook schijn-bekeringen. Ze worden genoemd een bekering van de kroeg naar de kerk. Hier is slechts een ui ter lijke verandering, een tijdelijke verbetering in de wandel. Op zichzelf een voorrecht, maar niet genoeg tot zaligheid.

Voorbeelden vinden we hiervan in Saul, in Demas, de metgezel van Paulus, die de tegenwoordige wereld liefkreeg, zoals we lezen. Maar we lezen toch van Saul, dat de Heere hem het hart veranderde in een ander? Kreeg hij dan geen nieuw hart? Neen, hij kreeg een hart, waardoor hij bekwaam werd tot de uitoefening van zijn koningschap. Alle verandering bij een mens is nog geen vernieuwing.

Maar Petrus zegt toch in Handel. 3: 19: „Betert u dan en bekeert u”. Dit „betert u” betekent echter een verandering van zienswijze volgens het grondwoord. In de levendmaking geeft de Heilige Geest een „wijs” hart. „Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een WIJS HART bekomen.” Psalm 90.

En een wijs hart is een hart, dat door een verlicht verstand het rechte INZICHT krijgt in de dingen. In Gods Woord, in de zelfkennis, in de kennis van de weg der zaligheid, in de deugden Gods, in de kennis van Christus. Waarin bestaat dan de waarachtige bekering des zondaars?

In drie zaken. In een i n k e e r in zichzelf, in een a f k e e r van de zonde en van de wereld en in een heenkeer tot God.

Een duidelijk voorbeeld vinden we in de gelijkenis van de verloren zoon.

Hoe omschrijft de Heidelbergse Katechismus de bekering in Zond. 33? Aldus: als een afsterving van de oude mens en een opstanding van de nieuwe mens. Paulus beschrijft deze in Efeze 4: 22 en 23. Daar lezen we: „te weten, dat gij zoudt afleggen aangaande de vorige wandel, de oude mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, en dat gij zoudt vernieuwd worden in de geest uws gemoeds en de nieuwe mens aandoen, die naar God geschapen is in de ware rechtvaardigheid en heiligheid.”

Hierbij moeten we er wel acht op geven, dat er in de bekering geen twee mensen zogenaamd ontstaan, naast de oude de nieuwe. In de praktijk schijnt dit wel eens zo. Namelijk, in de redenering wanneer het gaat over de oude mens: Och, dat doet m’n oude mens, die kan niet anders dan zondigen. Ja, zo krijgt de oude mens nog al eens de schuld, maar dan in die zin, dat men in feite de schuld wil afwerpen van ZICHZELF en dat men achter die oude mens wegschuilt om z’n onmacht te bedekken. Dit is zuiver de Antinomiaanse praktijk.

Neen, geen twee mensen naast elkaar, maar wel wordt de mens, die bekeerd wordt, een twee-mens. D.w.z. In de bekering van de zondaar werkt de Heilige Geest een nieuw beginsel om de zonde te haten en te vlieden en een lust om de Heere te vrezen en te dienen. Tegelijk krijgt de oude verdorven natuur de doodsteek, die sterft af. Maar deze afsterving gaat procesmatig. Gods kind komt hier nooit geheel af van de verdorven natuur, al wil het dit wel naar het nieuwe beginsel der genade. Dit wordt dan juist de strijd in het geestelijk leven. Daarvan schrijft Paulus in Rom. 7: „Want hetgeen ik doe, dat ken ik niet; want hetgeen ik wil, dat doe ik niet, maar hetgeen ik haat, dat doe ik.” (vs. 15) En in vs. 21: „Zo vind ik dan deze wet in mij, als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt.” Maar hij voegt onmiddellijk hiertoe: „want ik heb een vermaak in de wet Gods naar de inwendige mens.”

We hopen D.V. in een volgende les het te hebben over die „inkeer in zichzelf”, de „afkeer van de zonde” en de „heenkeer tot God.” Maar nog deze persoonlijke vraag: is u zulk een „twee-mens” geworden? kent u die geestelijke strijd, zoëven genoemd?

Zonder strijd... geen kroon!

Urk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 1972

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naarde katechisatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 1972

Bewaar het pand | 4 Pagina's