Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenvatting openingswoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenvatting openingswoord

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

op de (MIDDAG)-VERGADERING

van VRIENDEN VAN „BEWAAR HET PAND”

van VRIENDEN VAN „BEWAAR HET PAND”

We willen een enkele gedachte voordragen uit het zo rijke getuigenis dat Paulus geven mocht in Rom. 8 : 13b: „Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn”?

De Kerk is op aarde, alle eeuwen door, een strijdende kerk geweest. Paulus heeft deze strijd gekend. Hij stond er als ’t ware middenin. De vijanden waren veel en machtig. Er waren vijanden buiten de kerk. We moeten hier denken aan de wereld - de heidenen. Voor hen was het evangelie des kruises, hetwelk Paulus predikte, een dwaasheid. Zij wilden er niet aan. Zij wederstonden hem als een man, die de „zeden wilde veranderen”. Hij werd beschouwd als een onruststoker. Hij moest daarom maar opgeruimd worden. Hij moest daarom in de gevangenis verkeren. Wat een tegenstand.

Doch niet alleen buiten de kerk was deze te vinden. Ook in de kerk, op het terrein van de godsdienst kwam hij ze tegen. De vrome Joden, die bij de voorvaderlijke inzettingen wilden blijven leven. Voor hen was het evangelie des kruises een ergernis. Want als men daarin moest geloven, dan moest de mens met al zijn kennen en kunnen er aan. Dan kon men met niets van zichzelf aankomen. Dan moest men op alle eigengerechtigheden de dood leren schrijven. Dan moest men ook een „verloren mens” worden. En daar was men toch nog te goed voor. Zodat het evangelie van „vrije genade” ook van die kant op tegenstand stuitte.

Doch er was nog meer waar Paulus mee te kampen had. Mensen die het Evangelie misbruikten. Zij gingen van de gedachte uit, dat als Christus nu toch alles volbracht had, dat zij dan zo ongeveer wel konden leven zoals zij wilden. Zij leefden naar het vlees, en niet tot eer van God. Zij betoonden daardoor zich ook vijanden van Jezus Christus te zijn.

Daarbij kwam nog het boze bestaan van Paulus zelf. Zegt hij niet: Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont? Hij kende zichzelf. Van zichzelf behoefde hij daarom ook geen verwachting te hebben. Want het bedenken des vieses is vijandschap tegen God.

Al met al, wat een tegenstand! Het is om alle moed te verliezen.

Wat zullen we dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Dat had hij door genade mogen leren: God is voor ons. Dat had Paulus niet verdiend. Dat was enkel genade. Dat was vrije genade. Het was genade, die verdiend was door de Heere Jezus Christus. Want Die had Zich voor de gegevenen des Vaders in de bres gesteld. Tegen Hem was daarom God geweest. Ten volle. En daarom kon Hij vóór Paulus zijn en vóór al de gelovigen.

God voor ons, dan kan de hele wereld niet meer deren, dan kunnen alle vrome vijanden geen kwaad meer doen. Dan kunnen degenen die het evangelie verdraaiden tot hun eigen verderf ook geen schade meer aanrichten. Dan kan zelfs het eigen boze vlees de overwinning niet verhinderen.

Zo God voor ons is, wie zal dan tegen zijn? Neen, dan kan niets en niemand tegen zijn. Wat geeft dit geloof moed in de strijd. Wat kreeg Paulus door dit geloof kracht in de strijd. Wat klinkt dit geloofswoord bemoedigend en versterkend voor al degenen, die met hem geroepen waren om de goede strijd te strijden. De overwinning was er daarom ook door verzekerd. Hij roemt er in: Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch’diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. Vrienden van „Bewaar het Pand”.

De strijd duurt voort. Ook nu zijn de vijanden veel en machtig. Denk aan de wereld met al haar verleidingen en goddeloze leringen, waarmede onze jonge mensen vergiftigd worden, als men speculeert op de lusten des vieses. Denk ook aan de verleidingen op godsdienstig terrein, als er tegenwoordig in naam van de „godgeleerdheid” gezegd wordt, dat men de gehele bijbel niet meer voor waar aan kan nemen. Denk ook aan die godsdienst, die in naam nog rechtzinnig is, doch in der waarheid schade toebrengt aan de leer van vrije genade, wanneer men de mens in het stuk van zalig worden ook nog een zeker aandeel geeft, als zou hij er zelf ook nog wat aan kunnen doen.

Denk ook aan diegenen, die in naam van de christelijke vrijheid terecht komen bij een leven in losbandigheid. Alles wordt dan geoorloofd verklaard. Men kan rustig met de wereld meedoen. De scheidslijn, die de Heere getrokken wil zien, heeft men rustig opgeheven. Je moet niet meer in een isolement leven, je moet met de wereld meeleven. Hoe verraderlijk en verderfelijk is dit alles, daar toch de kerk openbaar moet komen, als wel zijnde in de wereld, maar niet als zijnde van de wereld.

Denk daarbij ook nog aan uw eigen boze vlees. Dat is al even verraderlijk als dat van Paulus. Daarin woont geen goed. Het bedenken daarvan is ook vijandschap tegen God. Hoe zal men ooit tegenover zoveel vijandschap het „Pand zuiver kunnen bewaren? Wat water in de wijn doen, is het gemakkelijkste. Wat met de massa meegaan, is toch wel het verkieselijkste? Ja, zo redeneert en begeert het zondige bestaan. Doch wie op deze lijn overstapt, zal met alle vijanden voor eeuwig vergaan.

Nu is er in ons geen moed en kracht. Maar hun geeft Hij moed en krachten, die hopend op Hem wachten. Die al hun hulp en kracht alleen van de Heere verwachten. Hebben wij dat al geleerd? Dat we op deze dagen samen komen, is goed. Dat we samen het Pand willen bewaren en bij de aloude leer, die naar de Godzaligheid is, willen blijven, is een voortreffelijke zaak. Maar als het van ons zou moeten komen, dan was het van meet af aan verloren.

Wat is het groot als we nu met Paulus een oog des geloofs biuten onszelf mogen slaan en mogen zeggen: Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Want God voor ons te hebben, dat is alles voor ons te hebben. Wie God voor zich heeft, heeft ook alle hemelse heirscharen aan zijn kant. Die kan, ziende op alle vijanden, met Eliza getuigen: Die bij ons zijn, zijn veel meer dan die bij hen zijn.

Daar mochten de ogen van die jongen van Eliza ook voor open gaan. Jonge mensen, zijn onze ogen daar ook reeds voor open gegaan? Daar ben je nooit te oud voor. Maar je bent er ook nooit te jong voor. Vraag er toch de Heere om, of Hij reeds vroeg je ogen daarvoor openen wil. De ouderen vallen weg. Maar jullie staan straks in de voorste linie. De toekomst tekent zich donker af. Onheilspellend zijn de voortekenen voor de wereld. Want zij gaat met rasse schreden haar ondergang tegemoet. Alleen wanneer je weten moogt dat God voor je is, dan heb je niets te vrezen. Want dan is alles wat tegen is, ook nog voor je. God doet immers alle dingen medewerken ten goede, namelijk voor diegenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.

Misschien zegt iemand: Hoe kan dat? Ik kan het niet begrijpen, dat God voor mij zou kunnen zijn. Ik heb mijn hele leven al tegen God gevochten. Hij zou tegen mij moeten zijn. Dat heb ik verdiend. Geliefde vriend, ik prijs u gelukkig, als dit de taal van uw misschien nog jeugdige hart is. Want dat wordt door al degenen die tot de geestelijke familie van Paulus gerekend worden, geleerd. Doch zij leren ook verstaan, dat God nu tegen zijn Zoon is geweest. Die heeft Hij niet gespaard.... o eeuwig wonder van vrije genade, opdat Hij een verdoemelijk zondaar zou kunnen sparen, opdat Hij aan zijn zijde zou gaan kunnen staan, opdat Hij met die zondaar zou kunnen zijn. Dit te beleven door het geloof, dat geeft kracht en moed in de strijd. Dat doet beleven: Hoe groot, hoe vreselijk zijt G’ alom, Uit Uw verheven heiligdom; Aanbidd’lijk Opperwezen, ’t Is Israëls God, Die krachten geeft. Van Wien al ’t volk zijn sterkte heeft. Looft God, elk moet Hem vrezen. Ja, het is Israëls God, Die krachten geeft. Dan staat men sterk. Sterk met God, sterk in de strijd. Dan kan men met een oog op Hem, de toekomst tegemoet. Dan is het laatste woord niet aan de vijanden. Maar dan is het laatste woord aan God, iDe het dan voor al Zijn volk op zal nemen, en zal tonen dat Hij liefheeft diegenen, die in Zijn kracht gestreden hebben, het „Pand” bewaard hebben.

Hen zal dan worden toegeroepen: Komt in gij gezegende des Heeren, en beërft het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van voor de grondlegging der wereld. Over weinig zijt gij getrouw geweest. Over veel zal Ik u zetten. Ga in, in de vreugde uws Heeren.

Dan zal men eeuwig Hem groot maken, Die Zijn kracht in zwakheid heeft willen volbrengen. Ps. 84 : 3, 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2008

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Samenvatting openingswoord

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2008

Bewaar het pand | 12 Pagina's