Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Zot Myn gedachtenis"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Zot Myn gedachtenis"

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(5)

Het hoge doel

Bij de afkondiging van de voorbereidingspredikatie, voorafgaande aan de viering van het Heilig Avondmaal, wordt wel eens opgemerkt: „ik schrok toen ik hoorde dat op de volgende zondag het Avondmaal weer gehouden zal worden". Ik laat de mogelijkheid open dat iemand zo'n uitspraak serieus bedoelt. Al weet ik ook heel goed dat achter bepaalde „vrome" uitspraken nog geen vroom en oprecht hart schuil gaat. Toch denk ik dat een dergelijke reactie beter achterwege kan blijven. De maaltijd des Heeren is ons niet tot een schrik, maar integendeel tot troost gegeven.

Het onderwijzend gedeelte van ons formulier zet het doel van het Avondmaal uiteen en begint dan als volgt: „Opdat wij nu tot onze troost des Heeren Avondmaal mogen houden". Christus' bedoeling met het Avondmaal wordt hiemee op de juiste manier op volle waarde geschat.

Het is de Heere om ons behoud te doen en niet om onze ondergang. Ik meen namelijk dat zoveel accent kunnen leggen op de heiligheid van dit sacrament, dat we Gods bedoeling uit het oog verliezen. Op deze wijze bevorderen wij een vanzelfsprekend afblijven, maar zouden we er ook wel eens blijk van kunnen geven dat ons de enige troost in leven en in sterven geen diepe zielsbehoefte is.

Vanwege al tc grote nadruk op de heiligheid van het Avondmaal kan de weg gemakkelijk geopend worden naar het verwaarlozen van Gods instellingen, en zogenaamde achting uitlopen op verachting. Dat bedoelde men niet, maar het komt er vaak wel van. Juist door op de troostrijke viering van het Avondmaal te wijzen willen de opstellers ons voor dodelijke schrik behoeden. Niets moesten zij hebben van het aankweken van een angst voor het Avondmaal.

Evenmin willen zij beweren dat het deelnemen aan het Avondmaal op zichzelf als een troostgrond voor onze zaligheid kan gelden. De troost die zij hier bedoelen heeft een grond, zeg maar een bron. De waaruit deze troost vloeit is Gods genadige liefde. De grond waarin zij rust is zich met lichaam en ziel, beide in het leven en in het sterven, zich het eigendom van Christus, die getrouwe Zaligmaker weten (Heid. Cat. Zondag 1).

In de troost klopt het hart van de gereformeerde religie. Zij vormt er een wezenlijk en onmisbaar bestanddeel van, opdat ons leven, dat van nature aan de vloek en het oordeel van God onderworpen is, in en door Christus van het verderf verlost zou worden.

Nu kan men zich afvragen of het niet beter geweest zou zijn dat men aldus geformuleerd had: Opdat wij nu tot eer van God en tot onze troost des Heeren Avondmaal mogen houden. In het Doopformulier lezen wij dit met zoveel woorden: „opdat wij dandeze heilige ordening Gods tot Zijn eer en tot onze troost uitrichten mogen..."

Troost u! de eer Gods is niet vergeten, maar hangt hier geheel samen met het geloof in Christus. De aandacht die het formulier daaraan besteedt sluit mede de eer Gods in. Want wie eert God meer dan die in de eniggeboren Zoon des Vaders gelooft. En wie onteert God meer dan die in ongeloof het bloed van het Nieuwe Testament onrein acht? Bovendien loopt het hele formulier in de dankzegging na het Avondmaal niet uit op de lofprijzing Gods? Immers de eer Gods en onze troost hangen onlosmakelijk samen.

Werkt de Heilige Geest dooi het Woord het geloof in ons hart, waardoor wij Christus omhelzen, dan is Hij voluit bezig om Christus te verheerlijken. Dit zal niet minder het geval zijn als de Heilige Geest ons in en door het sacrament het geloof versterkt.

Tot onze troost. Wil die troost effectief zijn, dan komt zij daar tot haar recht waar er plaats voor is, en vervolgens houdt zij dan ook iets daadwerkelijks in. Beide elementen komen nu naar voren: „Ons is voor alle dingen nodig, eerstelijk dat wij ons tevoren recht beproeven: ten andere dat wij het tot dat einde (= doel) richten, waartoe het de Heere Christus verordineerd en ingesteld heeft, namelijk tot Zijn gedachtenis".

Troost en zelfbeproeving

Mogelijk ziet iemand het verband tussen troost en zelfbeproeving niet goed in. Omdat we doorgaans van mening zijn dat de zelfbeproeving ons alleen maar triest en troosteloos maakt. In dit verband wil ik u wijzen op het hemelsbrede verschil tussen zelfbeschouwing en zelfbeproeving.

In de zelfbeschouwing wordt de mens op zichzelf teruggeworpen. Gerust, daar vindt hij niets. Terecht zegt Calvijn dat wie de mens via de weg van de zelfbeschouwing tot dit waardig eten wil toebereiden „de arme consciëntiën op vreselijke wijze gepijnigd en gekweld hebben",

Hoe diep ooit de zelfbeproeving gaan kan, nimmer mag zij in zelfkwelling ontaarden. Dat dit in de praktijk nog vaak voorkomt zal u als mij voldoende bekend zijn. Om ons van die heilloze weg af te brengen en ons van die verkeerde methode te genezen snijdt Calvijn diep in het vrome vlees. Hij ontkent niet dat diegenen waardiglijk eten, die in de staat der genade zijn. Alleen wat bedoelt men hiermee? Betekent dit dat een mens, een gelovige in dit geval, rein en zuiver moet zijn van alle zonde? Is dit zoeken van reinheid en zuiverheid bij jezelf niet een vruchteloze en troosteloze zelfbeschouwing enerzijds en een puur hoogmoedige zelfhandhaving anderzijds? Op die manier worden alle mensen die ooit op de aarde geweest zijn en nog zijn, van het gebruik van het sacrament afgehouden. Na dit alles naar

voren gebracht te hebben wordt Calvijn vlijmscherp. „Want indien het er om gaat, dat wij onze waardigheid van onszelf moeten hebben, dan is het met ons gedaan. Slechts wanhoop en dodelijk verderf wacht ons. Ook al zouden wij er naar streven met alle krachten, dan zouden we toch niets anders bereiken, dan dat wij eerst dan het alleronwaardigst zullen zijn, wanneer we ons het meest inspannen om de waardigheid te zoeken" (Inst. IV-XVII-41).

Scherper voorbereidingspreek bestaat er nauwelijks. Echt waar, het is met ons niets gedaan, we hebben met al onze inspanning wat God betreft afgedaan. De zelfkwelling leidt nergens anders toe dan tot de wanhoop. In de voorbereiding legge niemand de zweep zodanig over de rug van de gemeente, van zichzelf of van wie dan ook maar, dat we weggeslagen worden van de Tafel des Heeren.

De zelfbeproeving is daarom heel iets anders. Het wil niet zeggen dat dus alle zelfonderzoek onnodig en overbodig is. „Als de Avondmaalstafel alleen voor de gelovigen wordt aangericht, en dat is inderdaad het geval, dan betekent dat dat niet iedereen kan aanlopen, en dat wij niet „zomaar" kunnen aangaan. Het Avondmaal des Heeren heet niet voor niets een heilig Avondmaal" (K. Exalto). Maar dat mag nooit betekenen dat de zelfbeproeving ten doel mag hebben om de weg naar het Avondmaal te versperren en de toegang af te snijden. Het mag u duidelijk zijn dat het woord „zelfbeproeving" ontleend is aan wat Paulus in 1 Corinthe 11 schrijft: „Maar de mens beproeve zichzelf en ete alzo van dit brood". Hij zegt niet: de mens beproeve zichzelf of hij van dit brood eten zal of niet. Dan moet u het er ook niet van maken. Zeker niet als u zich er laat voorstaan Schriftgetrouw en Schriftgebonden te willen leren en leven. Hier stuiten we op, laat ik het vriendelijk houden, een stukje onkunde. Maar dat kan niet zo vriendelijk zijn dat we er niet bij moeten zeggen: die onkunde is wel eigen schuld. Had ik me maar meer in Gods Woord verdiept, ik zou wijs gemaakt zijn tot zaligheid. Dus samen de Bijbel goed lezen: „De mens beproeve zichzelf en ete alzo van het brood en drinke van de drinkbeker".

De zelfbeproeving maakt in het hart plaats voor de troost. Hoe scherp was Jezus tegenover de Kananese vrouw. Hij leek wel een zweep te hanteren in zijn resolute en radicale afwijzing. Vrouw u bent niet eens een schaap van het huis Israëls. Nog erger, u bent niet eens een verloren schaap. U hebt geen enkele relatie tot het verbond met Mijn volk.

Noem dit rechte zelfbeproeving, onder 't richtend woord doorgaan. Maar Iet er dan ook op wat dit uitwerkte. Zij kroop onder de voor haar hard aankomende zweepslagen, als onder de handen van de Heiland door, tot daar waar hondjes eten van de kruimels van de tafel der kinderen. Pas als we bij het troostvolle Avondmaal uitkomen is er sprake van rechte zelfbeproeving. Niemand wordt geroepen en is bevoegd om de maatstaf bij anderen aan teleggen. We weten het allemaal, het wordt ons uit en ten treure voorgehouden, maar als er één zonde in de gemeente welig tiert, dan is het de zonde van het-een-ander beproeven. Ik voeg hier niets meer aan toe dan: neem Gods Woord, lees en herlees het. en leef er uit. Niet onze bezems houden de tafel des Heeren rein, maar de wijze waarop we zelf deelnemen en... voorbeeld geven.

Ieder gemeentelid is tot dit zelfonderzoek bevoegd en bekwaam. Niet een ander, maar hijzelf moet het verrichten. Het dient uiteraard niet tot mijding van de tafel des Heeren, wel tot wijding. Om er met de juiste bedoelingen aan plaats te nemen. Via dit onderzoek moeten zij bij zichzelf nagaan of het hun bij deze Maaltijd wel enkel en alleen te doen is om de Hcere te gedenken..

Troost en gedachtenis

Inhoudelijk bestaat er verband tussen detroost en de gedachtenis waarbij het van groot belang is: „ten andere dat wij tot dat einde richten, waartoe het de Heere Christus verodineerd en ingesteld heeft, namelijk tot Zijn gedachtenis".

Ons moet bij iedere Avondmaalsviering voor ogen staan — en neem dit ook vooral mee in de zelfbeproeving — waar het Christus om te doen was, toen Hij het Avondmaal instelde. Wat had Hij er dan mee voor? Op Zichzelf als op de Oorzaak van onze eeuwige zaligheid te wijzen. Zeker de Avondmaalganger verkondigt de dood des Heeren. Toch staat dit verkondigen op de tweede plaats ten opzichte van wat Christus doet en gedaan heeft. Trouwens, er zou niets te verkondigen zijn ware Hij niet voor onze zonden gestorven aan het hout. Indien wij het oog gericht houden op wat Hij deed en doet in Zijn genade en wie Hij nog steeds voor ons wil zijn, dan heeft de troost van des Heeren Avondmaal een wezenlijke

inhoud. „Hoevelen zouden de werkelijke avondmaalstroost missen, omdat zij bij de viering van het sacrament slechts oog hebben voor zichzelf. Zij denken dan aan zichzelf, mogelijk aan hun zonden, of aan hun geloof. Maar alle aandacht dient gericht te zijn op Christus" (W. van't Spijker).

Dit doel gaat zelfs nog aan het andere doel vooraf. Ook een belangrijk doel, namehjk de versterking van ons geloof. Toch komt dit pas op de tweede plaats. Twee opmerkingen hierbij. Wil er sprake zijn van geloofsversterking dan dient geloof verondersteld en aanwezig te zijn. Iets wat niet is kan niet versterkt worden. Maar ook het middel tot versterking moet er zijn. Dit middel is het Avondmaal. Omdat het de bondeling heenwijst naar Christus. Het geloof richt zich op zijn Voorwerp. Aan het Avondmaal is de gelovige geroepen in zijn bewustzijn te doen herleven de gedachtenis aan het hjden en sterven van Christus. Door die herinnering oefent hij gemeenschap des geloofs met de persoon van de Heere Christus. En door die gemeenschapsoefening, doorgeurd van het werk van de Heilige Geest, brengt hij hulde aan de Naam des Heeren uit een diep ontroerd gemoed.

Het Avondmaal is verordineerd. Let daar goed op. God eist het. Juist in de weg van de geloofsgehoorzaamheid leidt het tot vertroosting.

Groot woord, geloofsgehoorzaamheid, vindt u niet.? Wat vraagt de Heere dan wel niet allemaal van mij.? Niet meer dan dat u arm en berooid, schuldig en onverdiend bij de „hondjes" onder de tafel kruipt. Ik zal horen wat God de Heere spreken zal. Want Hij zal tot Zijn volk en gunstgenoten van vrede spreken. Hij zal zeggen: Groot is uw geloof. Het afgaan op en het ingaan in het werk en de persoon van Christus, kan de ziel niet ledig laten.

Ter afsluiting een citaat van W. Teelinck (1579—1629) één van de belangrijkste figuren uit de Nadere Reformatie. Hij schrijft in zijn boekje „De zelfbeproeving tot het H. Avondmaal": „Waarom wederstaat gij dan Zijn uitgedrukt bevel? Ontving gij niet reeds Zijn H. Doop: en komt gij niet tot het gehoor Zijns Woords: en heeft niet dezelfde Heere, Die de Doop en de prediking verordende, ook het heilige Avondmaal ingesteld en u bevolen dat te onderhouden? Scheidt dan niet wat God heeft verbonden en samengevoegd: vreest veelmeer, dat gij.zo handelende, zult gescheiden worden van de Almachtige". Of ontbreekt het ons in het allerminst niet aan vrees om aan te gaan, maar wel veel te weinig aan vrees om af te bhjven?

K. a. Z,

H. V,

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

,,Zot Myn gedachtenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's