Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

III. DE WARE GODSVERERING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

III. DE WARE GODSVERERING.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

Zondag 35

Het 2e gebod veroordeelt ons in al onze eigenwillige godsdienst. Neen, daarmede zeggen wij niet, dat we dan beter heel geen godsdienst kunnen hebben. Uitwendig zijn we allen geroepen tot de betrachting van Gods geboden, ook van dit 2e gebod. We mogen geen gesneden beelden hebben en dus ook niet trachten om door middel daarvan de ware God te dienen. En we mogen ook wel aannemen, dat niet één onzer een gesneden beeld in huis zal hebben en zich daarvoor zal nederbuigen. Maar daar zijn we niet mee klaar. Gods gebod is zeer wijd.

In het antwoord hier op de eerste vraag in deze zondagsafdeling wordt gezegd, dat wij God in generlei wijze mogen afbeelden. Dit houdt heel wat in ! Behalve gesneden beelden zijn er ook valse denkbeelden van God. De Heere zegt in Psalm 50: „Gij meent, dat Ik ten enenmale ben gelijk gij." De ware kennis van God zijn we kwijt door onze diepe val. In onze val zijn wij beeldendienaars geworden. We houden er een God van onze verbeelding op na. Een God Die geen ogen, geen oren en geen armen heeft. Maar God heeft toch ook zulke lichaamsdelen niet ? Neen, het 2e gebod zégt ons, dat God als een geestelijk onzichtbaar Wezen niet kan afgebeeld worden en daarom ook niet mag afgebeeld worden. Toch wordt er in de Schrift wel over Gods ogen, oren, handen, armen en andere lichaamsdelen gesproken. Maar dan wordt er gesproken over die eigenschappen Gods, die met het gebruik van de menselijke lichaamsdelen enige overeenkomst hebben. En in die eigenschappen, die ook wel deugden of volmaaktheden Gods genoemd worden, kennen we God niet meer. Daar geven we in vele dingen zo'n duidelijk bewijs van. We houden geen rekening met Gods alwetendheid en alomtegenwoordigheid, als we de zonden bedrijven. Ook kunnen we met heel onze godsdienst Zijn almacht verloochenen, als we buiten Hem onszelf zoeken te redden uit moeilijke omstandigheden, zelfs door ongeoorloofde middelen. Nog erger is het vanzelf, als we op de toekomst vooruitlopen en onszelf zoeken te dekken door allerlei verzekeringen te sluiten tegen slagen waarvan we niet weten of ze ons wel treffen zullen.

Dit alles valt dus onder de beeldendienst. Zo is alle valse godsdienst, waarin God niet recht in al Zijn deugden gekend en verheerlijkt wordt, niet anders dan beeldendienst. We denken dan dat God de zonden wel vergeeft zonder voldoening. We prijzen Hem om Zijn liefde en barmhartigheid en denken Hem alzo te vereren. Maar God eist van ons een verering waarin Hij in al Zijn deugden wordt verhoogd. Dan moeten we Hem echter ook in al Zijn deugden recht leren kennen. Daardoor vallen alle valse denkbeelden van God bij ons weg. Zo gaat de Heere dan Zijn wet diep inschrijven in ons hart. Och, hoe leren we onszelf dan kennen als een overtreder ook van dit tweede gebod ! We behoeven dus Rome niet buiten onszelf te zoeken. Als de Heere door Zijn heilige wet ons tot de kennis der zonde brengt, dan zien we dat we Hem ook nog nooit in geest en waarheid aangebeden hebben.

We hebben Hem dan nog nooit recht gediend naar het richtsnoer van Zijn Woord. En het 2e gebod zegt ons, dat we Hem op geen andere wijze mogen vereren, dan Hij ons in Zijn Woord bevolen heeft. Ook bij de behandeling van dit 2e gebod moeten we er op wijzen, dat de wet liefde eist. En de liefde maakt ons oprecht. Die liefde brengt ons dus ook tot de oprechte belijdenis van onze schuld voor Gods vlekkeloos Aangezicht. En zo worden we daardoor op het plekje gebracht, dat alle zelfbedoelingen wegvallen. Dan is de subtiliteit er tussenuit. Och, we kunnen zoveel voorgeven dat wij Gods eer op het oog hebben en dat we toch niet anders dan onszelf bedoelen. Ziet ge wel, dat de wet geestelijk is ? En ziet ge dus wel, dat er heel wat beeldendienst is, zonder het gebruik van gesneden beelden ?

Hoe moet dan ook Gods volk bij de rechte behandeling van dit 2e gebod, zich door dit gebod schuldig verklaard zien l We hebben in de verklaring van onze Catechismus de wet te behandelen in het stuk der dankbaarheid. En in het stuk der dankbaarheid komt de ware christen, ook als het de beeldendienst betreft, er niet onschuldig onderuit. Maar noodzakelijk is ons deze ontdekking, opdat we zullen zien dat ook dit gebod alleen maar recht betracht kan worden in de gemeenschap met Christus. Uit Hem zullen we alleen vrucht des geloofs in de ware dankbaarheid kunnen voortbrengen, ook in de betrachting van dit 2e gebod. Zo zal de ware Godsverering bij ons kunnen worden gevonden, niet alleen naar het richtsnoer van Gods Woord, maar ook in de tweede plaats in de onderwerping aan Gods Woord.

De vraag wordt nu verder gesteld: „Mag men dan ganseHjk geen beelden maken ? " En in het antwoord wordt gezegd: „God kan noch mag in generlei wijze afgebeeld worden.”

God kan dus niet afgebeeld worden. We hebben daar reeds op gewezen. Vorm en gestalte te hebben is het kenmerk van het creatuur. Zonder vorm en gestalte te zijn, is eigen aan het Wezen Gods. Als we God dus onder een zekere vorm of gestalte ons voorstellen, betekent dat niet minder dan dat we de grenslijn uitwissen tussen de Schepper en het schepsel. Het is wel waar, dat ook een engel een geestelijk en dus een onzichtbaar wezen is, maar een engel is geen oneindig geestelijk wezen. Hij beschikt over eindige krachten en is aan één plaats gebonden, dus niet overaltegenwoordig. Maar God is een overalomtegenwoordig en oneindig geestelijk Wezen. Hij kan dus niet afgebeeld worden. En zo mag Hij ook niet afgebeeld worden.

Maar de schepselen dan ? De vraag luidt: „Mag men dan ganselijk geen beelden maken.? " En in het antwoord wordt verder gezegd: „Maar de schepselen, al is het dat wij kunnen afgebeeld wordeii, zo verbiedt toch God hun beeltenis te maken en te hebben, om die te vereren, of God daardoor te dienen." De schepselen kunnen dus afgebeeld worden. En we stellen zulke beeltenissen ook nog wel zeer op prijs. We hebben graag een beeltenis van onze overleden vader of moeder of van één van onze andere bloedverwanten. Mogen we van hen geen afbeelding hebben ? Is het niet geoorloofd om zulk een afbeelding te maken ? Och, dat wordt hier niet gezegd. De kunst is op zichzelf niet af te keuren. God heeft Zelf de mens dat vernuft gegeven. Zelfs heeft Hij ook nog wel bevel gegeven om afbeeldingen te maken. Denk aan de cherubim op de ark des verbonds. Deze afbeelding had zelfs een diepe geestelijke betekenis. De Heere bedeelde Bezaleël en Aholiab met wijsheid tot de kunstige hout-en steensnijding tot de dienst des tabernakels.

Dus beeltenissen van de schepselen kunnen en mogen gemaakt worden. Maar waar het om gaat in dit 2e gebod is, dat wij God niet door beeltenissen mogen eren. Daar valt dus heel de nadruk op. Het 2e gebod schrijft ons de wijze van de ware Godsverering voor. Zó worden we hier in deze zondagsafdeling op de inhoud van dit 2e gebod gewezen.

(wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 1970

De Wachter Sions | 4 Pagina's

III. DE WARE GODSVERERING.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 1970

De Wachter Sions | 4 Pagina's