Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Enkele vragen rond het Kerstevangelie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enkele vragen rond het Kerstevangelie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mij bereikten verschillende vragen die verband houden met het Kerstevangelie. Misschien is het nuttig in dit nummer eens enkele van die vragen aan de orde te stellen en te trachten ze van een antwoord te voorzien. Hier komen er enkele:

* Men hoort wel eens zeggen, dat het woord dat in Jesaja 7 : 14 vertaald is met "maagd" eigenlijk gewoon "jonge vrouw" betekent. De maagdelijke geboorte zou in deze tekst helemaal niet aan de orde zijn. Is dat waar?

Als men zulke dingen hoort zeggen, is het erg belangrijk erop te letten, wie het zegt en wat men ermee voorheeft. Exegese is nooit waardenvrij en zelfs woordenboeken zijn niet altijd objectief. Bladerend in de dogmatiek van dr. H. Berkhof, Christelijk geloof (1973), las ik daar, dat de schrijver het betreurt, dat de maagdelijke geboorte in de Twaalf Artikelen des geloofs zo centraal is komen te staan, "waardoor de aanvaarding ervan tot vandaag toe een toetssteen van rechtzinnigheid is" (blz. 308). Volgens Berkhof hebben we in de leer van de maagdelijke geboorte te doen met een late overlevering, die in het Nieuwe Testament niet tot de centrale geloofsleer behoort. Deze gedachtengang moeten we echter met grote klem afwijzen! Wie zelf gaat uitmaken, wat in de Schrift tot het "centrale" en wat tot het minder centrale behoort, begeeft zich op een hellend vlak. Dat deed men in de vorige eeuw overigens ook al, toen men wilde onderscheiden tussen de Bijbel en "Gods Woord in de Bijbel". Het komt mij voor, dat hier steeds opnieuw sprake is van de botsing tussen de menselijke rede en de openbaring van de levende God. Met de wonderen in de Schrift kan men in feite slechts drie dingen doen: f men valt ervoor, óf men tracht ze met de rede in overeenstemming te brengen, óf men verwerpt ze. Wat nu de vraag betreft: n het Hebreeuws wordt in Jesaja 7 : 14 het woord almah gebruikt. Dit woord komt niet zo vaak voor in het Oude Testament; het heeft de betekenis van een voor het huwelijk rijp meisje. We zouden het kunnen vergelijken met de wijze waarop wij het woord "meisje" ook wel eens toepassen op een wat ouder meisje, dat nog niet getrouwd is. Nu is het wel waar, dat de Hebreeuwse taal meestal een ander woord, betoelah, gebruikt, als de nadruk wordt gelegd op de maagdelijke ongereptheid. Toch gaat het mis, wanneer wij almah zouden vertalen met jonge vrouw. Want nergens in het Oude Testament kan bewezen worden, dat almah de aanduiding is van een getrouwde jonge vrouw. En daar gaat het nu juist om. Want dat een getrouwde jonge vrouw zwanger wordt, moge in zekere zin een wonder zijn, het is toch ook waar wat Hellenbroek ervan uitroept in zijn Evangelische Jesaja: Niets is er gemeender (gewoner)!" Nee, waar het op aankomt, is juist, dat een ongehuwde maagd zou zwanger worden zonder toedoen varteen man. Daarom is de vertaling "maagd" iadit vers niet alleen beter, maar alleen rnaargöéd!' Het wonder van de maagdelijke geboorte van Immanuël wordt in deze tekst ook nog als van terzijde aangestipt, wanneer er staat dat zij, de maagd dus (en niet de "vader"!) haar Kind een naam zal geven.

* Mag men zeggen, dat de Middelaar door Zijn geboorte in Bethlehem een menselijke Persoon is geworden?

Nee, dat mag men niet zeggen. Het was, meen ik, de oude professor Severijn, die op colleges dogmatiek zijn studenten de vraag nogal eens placht voor te leggen: "Mijne heren! Daar gaat de Heere Jezus het land door, omringd door Zijn twaalf discipelen! Hoeveel menselijke personen lopen daar? " Wee de student, die dan dertien zei. Twaalf menselijke personen en één goddelijke Persoon, dat was het goede antwoord. Maar, zal iemand zeggen: de Heere Jezus was toch ook echt mens? Zeker, dat was Hij. Sterker nog: dat is Hij! Maar als Persoon is en was en blijft Hij de tweede Persoon in het goddelijk Wezen. Die tweede Persoon heeft de menselijke natuur aangenomen. Ik heb mijn catechisanten in de loop der jaren al heel dikwijls gevraagd of zij het verschil wisten tussen de woorden persoon en natuur. Dat blijkt voor velen moeilijk te zijn. Misschien kan het helpen, als we bedenken dat het woord natuur zegt wat iets of iemand is en het woord persoon zegt wie iemand is. Naturen zijn er niet zoveel; personen zijn er miljarden. Bij naturen kunnen we denken aan de goddelijke en de menselijke, de levenloze, de dierlijke en de engelennatuur, en nog een enkele meer. Vraagt men naar onze natuur, dan antwoorden wij dat we mensen zijn; vraagt men naar onze persoon, dan noemen we onze naam. Vraagt ge nu, wat de Middelaar is, dan moet geantwoord worden dat Hij God en mens is; vraagt ge. Wie Hij is, dan is het enige goede antwoord: de Zoon van God. Hiermee is tevens de zo vaak gestelde vraag beantwoord, of de Middelaar wel kon zondigen; het antwoord moet luiden: nee, dat kon Hij niet. Op een goddelijk Persoon heeft de zonde geen vat.

* Was het voor de Zoon van God een vernedering om mens te worden?

Nee. Hoe wonderlijk het misschien ook moge klinken, maar dat was het niet! Het bewijs is eenvoudig te even: als het voor Christus een vemedering zou zijn geweest om mens te worden, dan zou Hij met het ingaan van de staat van Zijn verhoging hebben opgehouden mens te zijn. En dat is niet zo. Nog altijd is Hij mens, ook nu, aan de rechterhand des Vaders. Weliswaar heeft Hij een verheerlijkte menselijke natuur, maar het blijft een waarachtige menselijke natuur. Daarvan hangt zelfs de zaligheid van Gods kerk mede af Waarin bestond dan de vemedering van Christus? Wat wil het dan zeggen, dat de apostel in 2 Korinthe 8 spreekt van Zijn "arm worden, daar Hij rijk was" en in Filippenzen 2 zelfs schrijft, dat Christus Zich heeft "vernietigd"? Deze woorden zien op de wijze van Zijn menswording. De zaak is maar niet, dat Hij mens geworden is, maar dat Hij de ontluisterde menselijke natuur heeft aangenomen. Hij nam niet de menselijke natuur aan uit de staat der rechtheid, maar Hij nam de natuur van Adam aan zoals die was geworden na de val, doch zónder zonde. Hij nam de natuur aan die kon hongeren en dorsten, die allerhande ellendigheid onderworpen was, die sterven kon! Dat wil het zeggen, wanneer wij lezen in Gods Woord, dat Hij de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen.

* Is het waar, dat de Heere Jezus in een stal is geboren?

Deze vraag hangt enigszins met de vorige samen. Wij moeten op de Kerstdagen op onze hoede zijn voor valse romantiek. Dan denk ik niet alleen aan de kerstboom en wat dies meer zij; laat ik hopen dat onze lezers aan die vertoning niet mee doen. Maar ik denk in het bijzonder aan romantiek in de prediking. Ook wij als predikanten kunnen daar ongemerkt en ongewild aan meedoen. Het Kerstevangelie, ons in Gods Woord beschreven, is zo sober. Té sober voor velen. Daarom heeft de vrome fantasie van alles om de geschiedenis van Lukas 2 heengeweven. Enkele voorbeelden? Zie daar die twee jonge mensen gaan, arm en berooid, van Nazareth naar Bethlehem ... Maria zit op een ezeltje, maar Jozef moet lopen. Zijn voeten doen zo'n pijn ... Juist als daar Bethlehem in zicht komt, overvallen Maria de weeën ... Haast is geboden! Waar moeten zij heen? Nergens plaats, ook niet in de herberg; dan maar een toevlucht gezocht in de stal erachter ... Heeft Maria haar eerstgeboren Zoon gebaard, dan windt zij Hem in doeken, want zij was te arm om kleertjes voor Hem te kunnen kopen...

Zo zouden we nog een poosje verder kunnen gaan. Sfeer, sfeer, sfeer! Wat blijkt een mens er toch behoefte aan te hebben. Maar het schuldverslagen, verbroken hart van Gods arme kind heeft genoeg aan de goddelijk-eenvoudige geschiedenis van Lukas 2, waar alle aandacht niet valt op de sfeer rond de kribbe, maar op het Kind in de kribbe. Laten we maar geen andere prediking mogen brengen en begeren dan die waarin alle licht mag vallen op Hem, Die ook in Zijn nederige geboorte de plaatsbekledende Borg is geweest. Wat nu de vraag zelf betreft: er bestaat een oude overlevering in de kerk (onder andere van Justinus Martyr), dat de Heere Jezus zou zijn geboren in een grot in de buurt van Bethlehem. In die grot zouden de kudden in koude nachten hebben gelegerd. Als dat juist is, kan men dus wel zeggen, dat de Heere is geboren in een "stal"; men moet echter niet denken aan de dorpsstal bij de herberg, en bij het woord herberg moet men zeker niet denken aan een hotel in onze zin van het woord. Dat de barensweeën Maria overvielen toen zij in Bethlehem aankwam, staat er niet. De Schrift zegt niet: "Toen zij daar kwamen", maar "toen zij daar waren". Wij weten het niet nauwkeurig. De omstandigheden waarover Lukas 2 spreekt, wijzen zeer zeker op een nederige geboorte; dat men een kind in doeken wond, was echter in die dagen niet ongewoon. En wat het ezeltje betreft: laten we dat maar helemaal vergeten.

* Hoe komt het, dat het geslachtsregister van de Heere Jezus er in Mattheüs 1 zo heel anders uitziet als in Lukas 3?

Dat komt, omdat de namen in Mattheüs 1 het geslachtsregister van Joze/" bevatten en die in Lukas 3 dat van Maria. Over die geslachtsregisters zou nog heel veel te zeggen zijn, maar daar ontbreekt nu de ruimte voor. Slechts enkele dingen: let er eens op, dat Mattheüs zijn register begint met Abraham, en dan via David en Salo­ mo gaat naar Jozef, de man van Maria. Lukas daarentegen begint aan het eind, bij Jozef, die hier de "zoon van Heli" wordt genoemd; dit zullen we wel moeten opvatten als de schoonzoon van Heli, die dus de vader van Maria is geweest. Lukas gaat dan terug via Nathan (een broer van Salomo, ook een zoon van Bathseba) en David, niet naar Abraham, maar naar Adam. De kanttekenaar merkt bij Lukas 3 op: "Zo is het dan niet vreemd dat alhier andere namen van David tot op Jozef worden gevonden dan bij Mattheüs, omdat zij verscheidene liniën beschrijven; alsook dat Mattheüs minder personen verhaalt dan Lukas, overmits hij verscheidene uitlaat, om zich binnen het getal van veertien te besluiten".

Gouda,

ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 december 1995

De Saambinder | 12 Pagina's

Enkele vragen rond het Kerstevangelie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 december 1995

De Saambinder | 12 Pagina's