Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale zorg bij crematie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale zorg bij crematie

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kwestie in opkomst

In een brief van 6 september 1874 schreef Kuyper aan Groen van Prinsterer in verband met de situatie in het land: „De positie van het Christenvolk wordt steeds benarder. De Crematie als nieuwe krachtige poging om de Maatschappij uit haar Christelijke schar¬nieren te lichten, grijpt mij sterk aan. De lezing der tallooze geschriften hierover toont hoe sterk de antichristelijke macht zich reeds voelt. En dan zijn er in Zion nog zoovele gerusten, die niets kwaads vermoeden.”

Het was juist in die dagen dat er krachtige propaganda werd gevoerd voor de lijkver¬branding.

Het is bekend, dat de overgang van het heidendom naar het christendom in de tijd van Karel de Grote werd gemarkeerd door de andere manier van lijkbezorging. In 785 vaar¬digde Karel een wet uit, waarbij de doodstraf kwam te staan op crematie: „Wie het li¬chaam van een gestorven mens naar de wijze der heidenen door de vlammen doet verte¬ren en de beenderen verbrandt tot as, die zal onthoofd worden”. Dat was niet een mal¬se maatregel. De doodstraf diende als een afschrikwekkend middel, teneinde de crema¬tie als een heidense manier van lijkbezorging uit het volksleven uit te bannen.

Inderdaad werd begraven de regel in Europa, het was een van de tekenen van de christi-anisering van een werelddeel, en daarin tegelijk een teken van christelijke cultuur.

De weg terug

In Kuypers dagen echter zette een ontwikkeling in in omgekeerde richting. De crematie werd sterk gepropageerd. Italië is wel het moederland van de moderne crematie ge¬noemd, omdat daar in 1873 in Milaan de eerste lijkverbranding plaats vond. In 1874 werd een groot congres gehouden in Zürich met omstreeks 2000 deelnemers en in het¬zelfde jaar nog (op 28 december) werd de Vereeniging voor lijkverbranding in Neder¬land opgericht.

Op 1 april 1914 vond de eerste crematie plaats in Westerveld-Driehuis, gemeente Velsen. Het betrof het lichaam van de Schiedamse arts dr. Christiaan Joannes Vaillant. Tegen de secretaris van de vereniging werd proces verbaal opgemaakt, omdat deze persoonlijk de ovenist had bijgestaan en ook de schoonzoon van de overledene had zich te verant¬woorden, omdat hij executeur testamentair was. De zaak kwam voor de rechter, die van rechtsvervolging ontsloeg, omdat de wet nergens bepaalde wie de schuldige was, wan¬neer een lijk in strijd met de wet niet werd begraven, maar gecremeerd.

Men constateerde een leemte in de wet, maar verzuimde opzettelijk deze aan te vullen. Het duurde tot juli 1955, toen er een wet kwam, die gunstig was voor de crematie; deze werd later nog weer verruimd. Wat Kuyper als zijn zorg aan Groen van Prinsterer schreef omdat hij het beschouwde als bewijs dat de christelijke maatschappij uit haar voegen werd gelicht, is vandaag een zeer gewone zaak geworden: er zijn tal van crematoria in Nederland, en de praktijk wijst uit, dat de crematie nog steeds veld wint.

De houding van de kerken

In 1886 werd de crematie door de Roomse kerk verboden, maar haar houding werd soepeler toen met verloop van tijd het gebruik sterk toenam. In de jaren zestig van deze eeuw herzag het Vaticaan zijn houding. Het sacrament mocht niet meer geweigerd wor¬den aan degenen, die beschikten dat hun lichaam gecremeerd moest worden. De bis¬schoppen werden op de hoogte gesteld van het nieuwe standpunt, dat echter niet in¬hield, dat Rome haar oppositie tegen crematie opgaf. Het hield sindsdien meer en meer rekening met de omstandigheden waaronder eventueel crematie zou kunnen worden toegestaan. Het Vaticaan gaf daarbij blijk van werkelijkheidszin: wanneer er niet vol-doende grond beschikbaar is voor kerkhoven, of wanneer crematie een traditie is van een volk dat nog maar pas tot het christendom is bekeerd. In verband daarmee zouden de bisschoppen de straf voor degenen die verzoeken te worden gecremeerd, verminde¬ren. De plaatselijke bisschop zou daarbij het beslissingsrecht hebben. De overheersende gedachte was, dat de kerk der eeuwen altijd gekozen had voor het begraven van het ge¬storven lichaam. Eerbied voor dit lichaam, dat door Christus gekocht en betaald is, was daarbij zeker een belangrijk motief. De bijbel zelf wees immers ook op de begrafenis van Jezus, die door zijn begrafenis het graf van al de zijnen heeft geheiligd.

Bijgesteld kerkrecht

De bijgestelde richtlijn voor de kerkelijke uitvaart, te vinden in het nieuwe wetboek van

Canoniek Recht, laat zien, dat de praktijk milder is geworden. In Can. 1176 wordt ge¬steld, dat aan de overleden christgelovigen een kerkelijke uitvaart moet worden gege¬ven volgens het recht. „De kerkelijke uitvaart, waardoor de Kerk voor de overledenen geestelijke bijstand afsmeekt en hun lichamen eert en waardoor zij tegelijk aan de le-venden de troost van de hoop geeft, moet gevierd worden volgens de liturgische wetten. Met aandrang beveelt de Kerk aan de vrome gewoonte te bewaren om de lichamen van de overledenen te begraven; zij verbiedt nochtans de crematie niet, tenzij deze laatste gekozen werd om redenen die met de christelijke leer in strijd zijn” (Wetboek van Ca¬noniek Recht, Brussel, Hilversum 1987, blz. 517).

Het eerste motief spreekt ons niet aan: wij smeken voor de overledenen geen geestelij¬ke bijstand meer af. Het tweede echter heeft ons wel wat te zeggen: wij eren hun licha¬men, in deze zin, dat we bedenken dat Gods kinderen met lichaam en ziel het eigendom zijn van de Here Jezus Christus. Het laatste motief, dat genoemd werd, mogen wij ze¬ker niet buiten beschouwing laten. Tegelijk moet immers aan de levenden de troost van de hoop worden gegeven. De aandrang waarmee Rome de gelovigen oproept om de vrome gewoonte te bewaren om de lichamen te begraven, herkennen wij als in overeen¬stemming met de christelijke praktijk van eeuwen her. Maar verbieden doet de kerk van Rome de crematie niet, zeker niet, wanneer deze niet gekozen werd om redenen, die met de christelijke leer in strijd zijn.

Besluitvorming in de Gereformeerde Kerken

Het zou bijzonder interessant zijn om na te gaan, hoe andere kerken in deze dingen hun beslissingen hebben genomen. Ik verwijs naar een besluit van de generale synode van de Gereformeerde Kerken, die op 21 september 1961 de kerken adviseerde om met de le¬den van wie men wist dat zij het voornemen hadden om hun lichamen te laten creme¬ren, een pastoraal gesprek te voeren en er daarbij op te wijzen, dat zij met dit voorne¬men zowel van de in de Heilige Schrift voorkomende gewoonte als van de oude christe¬lijke traditie van het begraven der doden afwijken.

Tegelijk echter deelde de synode aan de kerken mede, dat zij „geen redenen aanwezig acht, waarom een kerkeraad zich niet bij een lijkbezorging door middel van crematie zou doen vertegenwoordigen, omdat de wijze van dodenbezorging de kerk niet van haar roeping kan ontslaan het evangelisch getuigenis van het eeuwige leven in Jezus Christus tegenover de openbaring van dood en vergankelijkheid te doen horen.”

De besluitvorming is duidelijk. De kerk roept in het pastoraat op om de oude christelij¬ke gewoonte van het begraven niet los te laten.

Maar dezelfde kerk verzaakt haar pastoraat niet, wanneer crematie plaats vindt. Er zijn geen redenen voor een kerkeraad om zich niet te laten vertegenwoordigen. Het evange¬lisch getuigenis van het eeuwige leven moet tegenover de openbaring van dood en ver¬gankelijkheid worden vernomen.

Ook onder ons

Ook onder ons wordt de vraag gesteld, hoe de kerk zich heeft op te stellen, wanneer in een wilsbeschikking de voorkeur is gegeven aan crematie boven een begrafenis. Men weet, dat de kwestie van de crematie ook op een enkele synodevergadering onder ons aan de orde is geweest. In 1980 werd er heel kort over de kwestie gesproken in een appelzaak. In 1983 kwam de kwestie in meer geregelde banen terug. Er was een in¬structie inzake crematie, die van een tamelijk brede toelichting was voorzien. Zij gaf aanleiding tot een bespreking die uiteindelijk uitmondde in een besluit, dat we hier ge¬makshalve in het kort weergeven (zie Acta 1983, blz. 32):

De generale synode constateert, dat in de samenleving, naast het begraven steeds ster¬ker de praktijk van crematie opkomt. Ook onder christenen vindt de keus tot crematie steeds meer ingang. Niet één wijze van lijkbezorging is voor God een belemmering tot de opstanding der doden, maar begraven is naar de Schriften. Christus zelf is ons in zijn begrafenis en opstanding voorgegaan. Er zijn geen dwingende redenen, argumenten of overwegingen om van de goede gewoonte af te wijken. Christus heeft (ieder dient dit in persoonlijke beslissing te bedenken) zeggenschap over ons gestorven lichaam. Daarom worden de kerken opgewekt om de leden van de gemeente „in prediking en pastoraat aan te sporen blijvend te kiezen voor het begraven, als die vorm van lijkbezorging die in overeenstemming is met de aanwijzingen die de Heilige Schrift hieromtrent bevat.” Tot zover de hoofd inhoud van hetgeen de generale synode in 1983 omtrent begrafenis en crematie uitsprak.

Een vergelijking met de bepalingen uit andere kerken, waartoe het hierboven vermelde wel mogelijkheid biedt, levert de conclusie op, dat wij ons, met onze synodale uitspraak niet verwijderd hebben van wat onder christenen gemeengoed was.

En nu de praktijk

Wij leven niet op een eiland. Ook ons kerkelijke leven wordt van tijd tot tijd aan deze waarheid herinnerd. Dit betekent, dat een predikant, een kerkeraad, soms voor de vraag komt te staan, wat men moet doen, wanneer iemand tijdens zijn leven te kennen heeft gegeven, dat ’t zijn wens was om gecremeerd te worden. Soms is iemands gedachte om¬trent deze dingen van te voren bekend. Dan heeft de kerkeraad of de predikant gelegen¬heid gehad om erover van gedachten te wisselen. Daarbij zal het besluit van de synode zeker een uitgangspunt zijn: de kerk houdt het op de goede gewoonte van begraven en niet cremeren. Maar wanneer in enkele gesprekken duidelijk is geworden, dat stand¬punten hier tegenover elkaar staan en ook blijven staan, is het vervolgens de vraag hoe een predikant heeft te handelen. Vanzelf moet elk gevoel van persoonlijke teleurstel¬ling over het feit, dat we niet in staat bleken om de ander te overtuigen, hier worden uitgebannen. We staan tegenover mensen, die hun eigen gedachten hebben en niet van gedachten konden of wilden veranderen. Slechts is het de vraag, waaraan de Canon uit het Wetboek van Canoniek Recht ons herinnerde, of er soms redenen in het spel zijn, die met de christelijke leer in strijd zijn.

Het ongeloofsdenken uit de vorige eeuw maakte zich sterk door de crematie aan te grij¬pen als een middel, waardoor tot uitdrukking kon worden gebracht, dat er geen leven na dit leven bestaat. Daarentegen sprak de synode uit, dat geen enkele manier van lijk¬bezorging voor de almachtige God een belemmering is om gestorvenen op de dag van opstanding uit de doden op te wekken. Wie crematie aangrijpt om daarmee te kennen te geven, dat hij niet in God, niet in een leven na dit leven gelooft, zal waarschijnlijk ook bij deze plechtigheid geen predikant verwachten. Wil iemand na een serieus gevoer¬de pastorale discussie, gehoord alle argumenten, toch bij zijn voornemen blijven en zijn wilsbeschikking handhaven om na zijn sterven te worden gecremeerd, dan lijkt het als¬of er een botsing is tussen tweeërlei opvatting. En dan zou, bij wijze van demonstratie dat de kerk zich niet bij deze opvatting kan neerleggen, de predikant kunnen weigeren om aanwezig te zijn bij deze gelegenheid.

Soms doet zich de vraag geheel op het onverwachtst voor. Men heeft toegezegd een be¬grafenis te zullen leiden, en men verneemt op het laatst dat het niet om een begrafenis, maar om een crematie gaat. Moet de predikant zich dan terugtrekken?

De houding van de kerk

In beide gevallen staan we voor de vraag, wat de houding van de kerk moet zijn. Mag de kerk zeggen: wij willen door onze tegenwoordigheid zelfs geen deel hebben aan deze praktijk? Of zal de kerk zeggen: wij zullen ook nu het Woord Gods laten horen?

Ik meen dat de vraag, zo gesteld, eenvoudig te beantwoorden is en wel om verschillen¬de redenen in positieve zin. Ook nu staat de kerk, die weet heeft van het eeuwige leven, tegenover de macht van de dood. Ook nu presenteert zich, ofschoon tegen een marme¬ren achtergrond soms, hooggepolitoerd zodat de schittering onwezenlijk aandoet, ook nu presenteert zich de bittere werkelijkheid van de dood. En ook nu dient de dood ver¬klaard te worden tegen de achtergrond van wet en evangelie. De dood, door geen cre¬matie van wezen veranderd, nl. als straf opde zonde. En dedood als oordeel Gods: stof zijt gij, stof en as. En tot stof zult ge wederkeren.

Maar ook nu doet zich de gelegenheid voor om het evangelie te verkondigen. En dat men die gelegenheid aangrijpt, beduidt niet dat we instemmen met iemands keus terzake van de manier zijner lijkbezorging. Maar het betekent, dat we de gelegenheid zien en aangrijpen om te zaaien het goede zaad van het evangelie. Er zijn omstandigheden in het leven, die een hart soms dichterbij brengen. Niet dat we iets zouden willen zeggen over meer of mindere ontvankelijkheid voor de boodschap, afhankelijk van een stemming aan een graf of bij een crematieoven. Maar er zijn toch omstandigheden, waarbij gefluis¬terd wordt, anders dan anders. Die gelegenheden moet men aangrijpen.

Nu wezen we op de gelegenheid die er is voor de verkondiging van het Woord. We die¬nen ook te denken aan de behoefte, die er bestaat aan werkelijke troost, aan een blik naar boven, aan een Woord dat spreekt van Hem, die in leven en sterven het eigendom wil zijn van allen die zich aan Hem toevertrouwen. Mag men een familie alleen laten in de kilte, zonder Woord des levens, zonder een heenwijzing naar Hem, die in de nood een Redder is geweest?

U bemerkt, dat wij geen redenen zien, om bij een crematie niet present te zijn. We zeg¬gen niet: bij elke crematie. Immers in overeenstemming met hetgeen we boven aanwe¬zen, is er verschil. Het kan noodzakelijk zijn, dat de kerk zich openlijk distantieert. Maar niet in alle gevallen is dit noodzakelijk en vereist. De predikant, die heeft voor te gaan, zal zich terdege hebben voor te bereiden. Hij heeft zich de situatie in te denken. Hij kan dit slechts doen, wanneer hij zich weet te concentreren op datgene wat de we¬zenlijke inhoud van het evangelie is. En ook wanneer hij de familie, de nabestaanden tracht te benaderen met datgene, wat eveneens aan een open graf het enige is. En voor¬al in de nazorg zal blijken, dat de predikant op een goede manier verwerkt heeft, wat hij aan de gecamoufleerde ovenmond heeft gedacht, gevoeld en verwoord. In de gesprek¬ken erna zal het moeten blijken, dat zijn keuze om present te zijn berustte op een wer¬kelijk pastoraal meeleven. Alle vlees is als gras en zijn heerlijkheid als een bloem van het veld. Maar het Woord van God bestaat tot in eeuwigheid. En dit is het Woord, dat wij verkondigen, aanhoudende, tijdiglijk en ontijdiglijk, zaaiend aan alle wateren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1989

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Pastorale zorg bij crematie

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1989

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's