Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KORT KOMMENTAAR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KORT KOMMENTAAR

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige maal hadden wij het over het getuigenis, dat de synode van de christelijke gereformeerde kerken van 1953 verzond aan alle kerkeraden met het verzoek om het als kanselboodschap voor te lezen. In dit getuigenis sprak de synode vooral haar bezorgdheid uit over het feit, dat het bevindelijk element in de prediking des Woords meer en meer begon te ontbreken.

Inmiddels zijn twintig jaren voorbijgesneld. Hoe groot moet de bezorgdheid vandaag wel zijn! In veel kerken wordt niet meer gesproken over het wederbarend werk van de Heilige Geest, Die ons Christus en Zijn weldaden deelachtig maakt. Men is nu eenmaal door geboorte in het verbond en men heeft eenvoudig te geloven, dat Jezus zijn Zaligmaker is. Men is immers zondaar, en Jezus is voor zondaren gekomen, dus is Hij ook voor mij gekomen. Zo maken velen zich wijs, dat het wel met hen is, omdat zij Jezus hebben aangenomen. Op grond hiervan gaan ze aan het Avondmaal en reizen ze onbezorgd de eeuwigheid tegemoet. Men heeft er echter geen oog voor, dat er een levensgroot verschil bestaat tussen een historisch en een oprecht geloof, tussen een ingelijfd worden in Christus door de werking van de Heilige Geest, en een aannemen van Hem met het verstand, tussen inbeelding en waarachtige beleving. Hoe zou men van dit verschil ook weten, als er nooit over gesproken wordt van de kansel ? Als een ieder maar aangesproken wordt als een broeder en zuster in de Heere Jezus Christus? Zijn er dan niet twee soorten mensen, bekeerden en onbekeerden? Zou daar niet met grote nadruk op gewezen moeten worden en zou men de gemeente niet telkens moeten opwekken tot nauwkeurig zelfonderzoek? De zogenaamde 'oude schrijvers' deden dat altijd! Zou dat nu niet meer nodig zijn? Is dat onderscheid er nu niet meer? Zijn nu alle hoorders bekeerd?

Ook van het bevindelijk element in de prediking keert men zich vol afschuw af. Men moet niet spreken over wat de ziel doorleeft en gevoelt, als de Heilige Geest een mens bearbeidt tot zaligheid. Men hekelt dat als bevindelijke exegese, en bevindelijke exegese heeft zijn tijd gehad, dat is ouderwets. Zo las ik onlangs een artikel in de Wekker, orgaan van de christelijke gereformeerde kerken een artikel over ds. Van der Groe. De schrijver was het kennelijk niet met de preekwijze van ds. Van der Groe eens. Hij spreekt zijn verbazing uit over het feit, dat volgens Van der Groe de waarachtigheid, namelijk van Gods werk, gekenmerkt wordt door bevinding en dat dit een kwestie is van voelen. Hij haalt dan een preek aan van ds. Van der Groe over Matth. 9: 12: Die gezond zijn hebben de Medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Wij willen een gedeelte van zijn artikel citeren.

Van der Groe immers merkt in deze preek op, dat het „bij de laatsten gaat over hen, die zich ziek voelen. Hij redeneert dan als volgt: Zolang een mens gezond is, heeft hij geen Medicijnmeester nodig, maar dan eerst heeft hij die nodig en laat hij hem tot zich roepen, wanneer hij zich ongesteld gevoelt! Zo ligt het geestelijk ook. Jezus is alleen een geneesmeester van zulke zondaren, die zich door de zonde krank en diep ellendig gevoelen. Wie zijn zonde niet eerst recht gevoelt, kan en mag zich de genezing van Jezus niet toeëigenen. Zij hebben Hem immers niet echt nodig. Alleen de door God ontdekte en overtuigde zondaren zullen en mogen tot Jezus gaan. Dat is een logische en tegelijk wettische orde. Of het ook de bijbelse orde is? Wordt hier niet een grond in de mens gelegd, zijn gevoel van ellende, om tot Jezus te mogen gaan ? Valt hier de grond in de beloften van God niet weg? Of men moet die beloften beperken tot de uitverkorenen alleen!" Tot zover deze aanhaling uit het artikel in de Wekker.

Wanneer ik zo deze uitleg van ds. Van der Groe lees, dan kan ik daar hartelijk bijvallen. Zal Jezus en Zijn bediening waarde voor een mens hebben, dan zal men toch aan zijn kwaal ontdekt moeten zijn. Wat zal een natuurlijk mens bij Jezus doen? En dan legt ds. Van der Groe niet een grond in de mens om tot Jezus te mogen gaan, maar dan wijst hij juist op het ontdekkend en plaatsmakend werk van de Heilige Geest, dat altijd aan de kennis van de Heere Jezus voorafgaat! Met nadruk zegt hij, dat alleen de door God ontdekte en overtuigde zondaar tot Jezus mag en ook zal gaan! Want dit toevlucht nemen tot Jezus is ook door de Heilige Geest gewerkt. Hij overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel, juist opdat er plaats kome voor en behoefte kome aan Jezus. Daartoe dient ook die ontdekking. Hij ontdekt en overtuigt niet, opdat wij in die ontdekking en overtuiging het leven zouden vinden, maar opdat wij als geheel ontblote zondaren, van alles afgebracht waaraan wij ons vastgrepen om voor God te kunnen bestaan, voor Hem zullen neervallen in het stof, belijdend de eeuwige dood verdiend te hebben, en tegelijkertijd kermend: O, God wees mij zondaar, genadig ! En wat een wonder wordt het dan als het hen geopenbaard wordt, dat God, Die zij vertoornd hebben door de zonde, van vrede weten wil in de aanbiddelijke weg van de Vredevorst! Ik weet wel, dat velen in onze dagen van deze Bijbelse orde niet meer weten willen. Men keert het tegenwoordig om. Men neemt Jezus aan en pas dan krijgt men met schuld en zonde te maken! Doch deze orde is dacht ik niet de Bijbelse! In de Bijbel lees ik: niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft hem trekke! En dat wordt bevindelijk doorleefd!

Van de standen in het geestelijke leven, zoals ds. Van der Groe die tekent wil de schrijver in bovengenoemd artikel in de Wekker ook al niet veel weten. Hij schrijft: „Ook de bekeerden achter en over de scheidslijn deelt ds. Van der Groe in. Daar zijn de eerstbeginnenden. Zij zien hun zonden, worden diep van hun nood overtuigd, welke ze vervolgens met smart bewenen en belijden. Want dit is het eerste (!) wat we op de goede weg beleven. Dan wordt Christus aan hen ontdekt. Ze krijgen ook voor Zijn verlossing, grote begeerte naar Hem en vluchten tot Hem. Dan zijn ze toevluchtnemers geworden. Tenslotte geloven ze in Hem, begeren Hem almeer te kennen, worden verzekerd van Zijn liefde en willen voor Hem leven. Ze worden gevorderde of verzekerde christenen genoemd. Zo zijn er verschillende soorten, klassen van onbekeerden en bekeerden. Deze klassen worden scherp van elkaar gescheiden. Het worden de verschillende stations die men in een bepaalde volgorde langs moet om verder te komen."

Alweer willen wij opmerken, dat de onderscheidingen die hier Van der Groe maakt, mij uit het hart zijn gegrepen. Het is niet zo, eens bekeerd, voor altijd bekeerd. En het is ook niet zo, dat men op één dag alles leert. Ik meen, dat het schriftuurlijk is, te spreken van standen in het geestelijke leven. Schrijft de apostel niet, dat er zijn zuigelingen, jongelingen, mannen en vaders in de genade ?

Wij willen besluiten door een stukje aan te halen uit het boekje van wijlen prof. v. d. Meiden, getiteld: Wat is bevinding? Wij lezen daarin: „Bevindelijk preken is uit de Schrift vertolken en van wat in de harten der gelovigen omgaat, van wat Gods Geest in die harten werkt, van wat de ziel doorleeft en gevoelt, als de Heilige Geest Zijn licht over Zijn werk in het hart laat schijnen en wat de ziel mist en lijdt in duisternis en onder twijfel doormaakt in verachting op de weg des levens en onder geestelijke verlating. De prediker, die over deze dingen zwijgt, bedient het Woord niet ten volle en is zelf oorzaak er van, wanneer Gods volk onder zijn prediking niet meer komt, maar troost zoekt bij anderen, desnoods bij hen, die wel geen ambtelijke titel dragen, maar toch de noden der ziel recht verstaan. Er zijn predikers, die bijna nooit de vraag bespreken hoe de waarheid Gods in de gelovigen werkt; vooral niet onderscheidenlijk de verschillende toestanden, leeftijden en graden van geestelijke ontwikkeling. De waarheid en het werk Gods moet èn in zijn zelfgenoegzaamheid en innerlijke rijkdom ten toon gesteld, en in zijn werking en toepassing op de persoon toegelicht. Wie deze dingen verwaarsloost, wie de waarheid Gods als een buiten ons liggend voorwerp wil preken, graaft een kloof tussen Gods Woord en Zijn volk. Zulk een prediker is niet een bedienaar, maar een verknoeier van het Woord; zijn prediking is niet een opening, maar een bedekking van Gods getuigenis. Ware prediking is het brengen van Gods eigen, klare, zuivere boodschap omtrent al de geestelijke dingen en het geestelijke gebeuren; Gods eigen boodschap omtrent zonde en berouw, ons geloof en onze bekering, onze strijd en ons gebed, onze moedeloosheid en onze kracht, onze achteruitgang en onze bloei in het geloof."

Amersfoort

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1973

De Saambinder | 4 Pagina's

KORT KOMMENTAAR

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1973

De Saambinder | 4 Pagina's