Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

…TOT LOF VAN DE HEERLIJKHEID VAN ZIJN GENADE…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

…TOT LOF VAN DE HEERLIJKHEID VAN ZIJN GENADE…

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het belijden aangaande de verkiezing

Tegen geen enkel ander onderdeel van de belijdenis van de kerk leeft vermoedelijk zoveel bezwaar als tegen de verkiezing. De kritiek komt niet maar van één kant. Dat hangt ermee samen dat het een onderdeel van het christelijk belijden is, dat ons direct raakt in ons gevoel. Het verzet ertegen komt vooral voort uit de haast instinctieve afkeer van de gedachte dat er over ons beslist is. Mensen hebben het gevoel dat ze als marionetten gezien zouden worden, als ze ècht zouden moeten geloven dat God zelf een mensenhart moet openen voor zijn Woord, voor Zichzelf. Lezen we niet op verschillende plaatsen in de bijbel, dat mensen tot geloof kwamen?! Heeft God de mens niet geschapen met een vrije wil? Staat er ook niet, dat je Jezus moet aannemen? Alles in ons verzet zich tegen de gedachte dat ons hele denken, voelen en willen op een voor ons ongrijpbare manier door invloeden van buitenaf bepaald wordt, ook en misschien wel juist als dat God zelf is.

Wat is de kern?

In zijn Kleine Catechismus zegt Luther bij de uitleg van het gedeelte in de Geloofsbelijdenis dat over de Heilige Geest handelt, dat ‘ik niet uit eigen verstand of kracht’ tot ge-loof kan komen. Dat is een belijdenis, die uit de Schrift geput is en waarvan hij in een moeizaam proces de waarheid heeft leren inzien. Waarom kan ik niet uit mijzelf tot geloof komen? Ik ben toch in hoge mate vrij om zelfstandig beslissingen te nemen?! Als ik niet vrij ben om mij al dan niet aan Christus toe te vertrouwen, waar blijft dan mijn verantwoordelijkheid? Daarmee maak je toch alleen maar ‘zorgeloze en goddeloze mensen’?! En kijk eens hoe het ‘werkt’, als vandaag mensen worden opgeroepen Jezus aan te nemen. Ze zitten soms al jaren in de kerk, zonder dat het hun iets doet - en dan is daar ineens die bijeenkomst waarop ze gaan staan en tot geloof komen. Wie durft dan nog beweren dat het niet van belang is een appèl op de menselijke wil te doen? Waarom zag Luther het zo anders? Was dat een restant Middeleeuwen in hem, waardoor hij eerder geneigd was zichzelf als speelbal van machten te zien, als ‘mens tussen God en duivel’?

Het is de moeite waard na te gaan waar het zicht op de menselijke onvrijheid bij Luther nu precies vandaan komt. Bij hem althans was er geen sprake van onverschilligheid en lijdelijkheid. Integendeel. Hij had er alles aan gedaan om tot genade te komen. Gaandeweg heeft hij op een onthutsende manier inzicht in zijn eigen motieven gekregen. Het was hem geleerd, dat het zoeken van genade bij God goed samenging met het nastreven van wat werkelijk goed voor mij is, dat is: van wat in mijn eigen belang is. Hij deed nu de ontdekking, dat wanneer en waar hij zijn eigen behoud zocht er voor de levende God en voor zijn genade geen plaats was. Hij ontdekte, dat ‘Adam’ er altijd onmiddellijk voor te porren is zichzelf door middel van enige goede werken wat op te kalefateren. Maar daardoor mis je als mens precies de kern van wat God vraagt: dat je Hem vertrouwt en aanhangt. Luther ontdekt de bittere waarheid, dat ‘een mens van nature helemaal niet kan willen dat God Gód is, maar zelf God wil zijn en wenst dat God niet zou bestaan’. Is dat de ‘allerindividueelste uitdrukking van Luthers allerindividueelste emotie’? Nee, hij vond het terug in de Schrift. Het verzet van de wetsgetrouwen tegen Jezus herkende hij uit eigen leven. Met de wet van God is niets aan de hand. Die wet is op zichzelf genomen goed om het vuur van de zonde te doen bedaren. Het probleem is dat het menselijk hart zich laat vergelijken met ongebluste kalk, dat juist ontbrandt als je er water op doet - dat branden kan en wil blussen.

Waar het nu om gaat is dat Luther ontdekt dat als je de mens ergens een vinger geeft, dat hij dan de hele hand pakt. Anders gezegd: als je iets aan en van de zondaar zoals hij is meent te kunnen gebruiken om die mens tot genade te brengen, zal diezelfde mens Christus gebruiken om ten diepste zichzelf te blijven, dat is: onverlost. In 1517 formuleert Luther uitdagend: ‘De beste en onfeilbare voorbereiding op en in feite de enige openheid voor Gods genade is Gods verkiezing en voorbestemming. Aan de kant van de mens is er alleen maar ongeschiktheid, zelfs zó dat het enige wat aan de genade vooraf gaat de ópstand tegen de genade is.’ Het is genade om genade te ontvangen.

Als de Zoon u vrijmaakt…

Nu hebben wij de vermoedelijk onuitroeibare neiging om over deze dingen op een theoretische manier te denken en te spreken. We willen onze menselijke verantwoordelijkheid ‘redden’. Of we zijn moderne mensen, van na de Verlichting, en we stellen er prijs op vast te houden aan wat de ‘adel’ van de mens is: in vrijheid zijn weg te bepalen. ‘Vrijheid’ is een toverwoord, dat iedere generatie opnieuw tot hoogten van verrukking brengt. Maar wat is vrijheid?

Het valt niet moeilijk in te zien, dat vrijheid voor een deel een illusie is. We zijn tot op grote hoogte bepaald door ons genetisch materiaal. We worden ook in hoge mate gestuurd door wat ‘men’ vindt en doet. De speelruimte van mijn vrijheid wordt sterk beperkt door de mensen om mij heen. Juist daarom houden we zo verbeten aan dat laatste restje vrijheid vast.

Als we op deze manier kijken en denken zien we onszelf en de mensen om ons heen. Aan God moeten we even niet denken. Er is een reclame (voor automatisering), waarop een man te zien is die helemaal gestoord wordt als hij door middel van touwtjes zijn personeel moet aansturen. Dàt is nu juist zo onverteerbaar: dat iemand over mij beslist. Die baas - alla, die mag me dan ‘hebben’ voor een deel van mijn leven. Maar gedachten zijn en blijven vrij, en ik heb ook mijn rechten. Maar je moet er toch niet aan denken dat je met heel je leven aan een God vastzit?!

Aan onze nadruk op vrijheid en verantwoordelijkheid ligt een heel bepaalde instelling ten grondslag: God is de bedreiging van onze vrijheid, en het komt er op aan nog een beetje speelruimte over te houden. Iets van mezelf. Mijn keuze.

Maar als de HERE nu eens niet de bedreiging van mijn vrijheid is, maar de enige die mij ware vrijheid kan schenken? Als ik die vrijheid nu eens verspeeld heb, en alleen echte vrijheid kan ontvangen doordat God mij bevrijdt uit mijn slavernij aan de zonde, mijn hopeloos cirkelen om mijzelf?

In Johannes 8 brengt Jezus wetsgetrouwen tot de toppen van vertwijfeling en woede, als Hij hen voorhoudt dat juist door zich op hun vrije keuze voor God te beroemen en te beroepen, zij bewijzen nog altijd met huid en haar in de macht van Gods tegenstander te zijn. ‘Pas wanneer de Zoon u vrijmaakt, zult u ècht vrij zijn’, houdt Hij hen voor.

Theorie?

Is dit alleen maar theorie? Misschien zelfs bedenkelijke theorie? Nee, bepaald niet. Wie het erop houdt dat wij zelf voor God hebben te kiezen, zal een streep trekken tussen zichzelf en anderen. Wie een leven zonder God leidt, misschien ook wel gruwelijke zonden bedrijft, heeft er zelf voor gekozen. Er is immers ook een uitweg: de keuze voor Christus?! Er ontstaat een scheidslijn door de samenleving. Aan de ene kant de keurig nette mensen, aan de andere kant zondaars: tollenaars en hoeren. Bewust kies ik deze aanduidingen. Ze herinneren ons aan de weg van Christus in het evangelie. Over alle godsdienstige en maatschappelijke scheidslijnen heen richt Hij Zich tot hen die buiten staan. Voor hen is er eigenlijk geen hoop meer. Dat weten ze ook wel. Het lukt niet om uit die duivelskring van het kwaad te stappen. Maar Christus stapt die duivelskring binnen. En haalt hen eruit.

Dat roept bij hen die zich nog koesteren aan de illusie van dat laatste restje vrijheid, van wat voor God daarmee menen op te bouwen, agressie op. De oudste zoon ergert zich dodelijk aan de goedheid van de vader voor zijn jongste broer. Hij ziet niet dat de ontferming van de vader voor zijn broer ook voor hèm precies de enige hoop is.

In Handelingen 15, waar de spannende vraag op het spel staat of heidenen helemaal bij de God van Israël kunnen behoren zonder zich te laten besnijden en de wet te doen, zegt Petrus: ‘door de genade van de Here Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij’ (vers 11). Dat is een opmerkelijk zinnetje. Petrus zegt niet: ‘zij net als wij - wij zijn er al en zij mogen nu ook meedoen’. Nee, ‘wij net als zij’. Alleen door te geloven. God heeft hen gezocht, hoewel ze naar Hem niet vroegen, en heeft hen in zijn genade aangenomen. Die kracht van Gods genade is ook onze enige hoop.

Het rechte zicht op Gods genade, die daarin ook genade is, dat Hij het hart van de mens opent om bevrijd te worden, om te kunnen geloven, is dus van groot belang voor ons staan in de wereld.

In een vorig jaar verschenen bundel over de verhouding van islam en christendom pleit prof.dr. A.W.J. Houtepen ervoor om als joden, moslims én christenen radicaal afscheid te nemen van iedere ‘idee van uitverkiezing en eeuwige verwerping’. Die gedachte heeft een geschiedenis van geweld voortgebracht, die maar doorgaat, tot in onze tijd (11 september 2001!). Met een beroep op Gods goedheid en barmhartigheid pleit deze rooms-katholieke theoloog ervoor afscheid te nemen van de belijdenis van Gods verkiezing.’De centrale idee van Gods eenheid en heiligheid, goedheid en barmhartigheid is strijdig met de idee van uitverkiezing en eeuwige verwerping. (…) De eenheid en heiligheid Gods moeten leiden tot een fundamenteel universalisme: God kent geen favorieten.’ (A.W.J. Houtepen, ‘Een huis van gebed voor alle volkeren. Naar een christelijke theologie van de Islam’, in: Abdul Wahid van Bommel e.a., De Islam en het Westen. Botsende religies. Theologische visies op macht in Islam en Christendom, Kampen 2002, 60v).

Ik geef deze gedachten weer, omdat je hier helder kunt zien waar het misgaat. Houtepen hanteert hier een karikatuur van de verkiezingsleer. Het wordt de idee van ‘wij zijn het’, die ook op christelijk erf niet onbekend is helaas. In diverse vormen van groeps-denken, eventueel in de gestalte van nederige hoogmoed, kom je dat tegen. Wat Houtepen hier naar voren brengt als gemeenschappelijke ketterij bij joden, christenen en moslims is helemaal niet gemeenschappelijk. Voor het bijbels zicht op de verkiezing is Christus centraal. Over verkiezing spreken is beseffen dat waar in Christus God reddend in ons leven binnenkomt, waar - met de woorden van een adventsgezang - in Hem ons heil, ons eigen leven toegang vraagt tot ons hart, onze verlorenheid pas echt aan het licht komt.

(On)zekerheid?

Het is nodig om de vraag onder ogen te zien, of het niet beslissend tegen de leer van de verkiezing pleit, dat we nooit zeker kunnen zijn van ons behoud. Het hangt toch van Gods besluit af?! Er is toch allang over mij beslist, voordat ik geboren ben.

Twee dingen wil ik ervan zeggen. Het eerste is, dat een uitgaan van de ‘vrije wil’ mensen ófwel hoogmoedig en vals gerust maakt ófwel tot martelende onzekerheid veroordeelt. Van hoogmoed en valse gerustheid is sprake, waar mensen zich beroemen op wat ze ‘mogen’ zijn en doen, maar zonder het zelf in te zien zich een rad voor ogen draaien. De ‘nieuwe mens’ is dan niet anders dan een variant op de oude Adam, enigszins van een nieuw verfje voorzien. Van onzekerheid en zelfs wanhoop is sprake, waar mensen zichzelf telkens weer tegenvallen, en zich afvragen of ze wel echt goed gekozen hebben.

Het tweede is, dat we goed moeten bedenken hóe wij over Gods verkiezing spreken. In sommige kringen doen voorbeelden de ronde, die onvoorstelbare schade aangericht hebben. Gods verkiezing wordt dan vergeleken met een nest jonge katjes, waarvan er maar een paar ergens geplaatst kunnen worden. De rest wordt in een zak gestopt en verzopen. Gods verkiezend handelen wordt dan vergeleken met een mens, die de ogen dichtknijpt en volstrekt willekeurig een paar katjes uit het nest pakt. Ik aarzel niet dit een godslasterlijk voorbeeld te noemen. God wordt vergeleken met een mens, wordt vermenselijkt. Dat moet wel misgaan. In de bijbel - Jesaja 40, Job, Romeinen 9-11 - horen we Gods vraag aan ons, of we er soms bij waren toen Hij de aarde schiep, en Hem van advies gediend hebben. Wij kunnen niet één op één over Gods raad denken en spreken, als was het een directievergadering van een wereldconcern, waar grote beslissingen vallen. Wij kunnen en mogen over God slechts spreken in het aangezicht van Christus. Wij hebben geen rechtstreekse toegang tot zijn Raad. Wie in ongeloof leeft, heeft geen enkel bijbels recht om te zeggen, dat dat eraan te wijten is dat God hem niet verkoren heeft. Wie door God in Christus gevonden is, weet dat dat niet een momentopname is, maar dat déze God in zijn genade voltooit wat Hij begon. Onze Dordtse Leerregels eindigen daarom heel terecht bij de volharding der heiligen, op grond van Gods genade. We hebben ons leven niet in de vingers. Ons heil ligt in Gods handen, en daar ligt het goed en vast. Dat God verkiest is niet om ons tot wanhoop te brengen, maar om ons te doen leven ‘tot lof van de heerlijkheid van zijn genade’(Ef. 1 ).

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2003

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

…TOT LOF VAN DE HEERLIJKHEID VAN ZIJN GENADE…

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2003

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's