Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

19

Van de erfzonde

Voor ditmaal: de erfzonde. We behoeven er niet lang naar te raden. Artikel 15 heeft het direct al over “erfzonde”.

Al komt het woord in de Bijbel niet voor, het is een duidelijke zaak, die wel in Gods Woord verankerd ligt: “Wij geloven, dat door de ongehoorzaamheid van Adam de erfzonde uitgebreid is geworden over het ganse menselijke geslacht..”

Wij hebben het dan over een belijdenis, die voor velen een aanstoot is. Men protesteert er tegen, dat wij te maken zouden hebben met de zonde van onze voorouders. Het wordt als onrechtvaardig afgewezen, dat wij daarbij verantwoordelijk worden gesteld voor wat een ander in het verre verleden gedaan heeft.

Het is niet van vandaag, dat de afkeer tegen de leer van de erfzonde geuit wordt. In de oude kerk was het Pelagius, die er al niets van moest hebben. Ieder mens - stelde hij wordt goed geboren als een vrije persoonlijkheid. De overtreding van Adam heeft zijn nakomelingen alleen daarin schade aangedaan, dat er door hem een kwaad voorbeeld werd gesteld, dat zijn nageslacht heeft nagevolgd. Zo wilde hij niet Van De Erfzonde weten, Door de eeuwen heen kwam er telkens weer iets van het zuurdesem van Pelagius uit. Roomsen en Remonstranten ontkennen in wezen de erfzonde in de volle betekenis als schuld tegenover God. In onze tijd kunnen we de bezwaren horen tegen deze belijdenis. Het woord “erfzonde” wordt een tegenstrijdigheid genoemd. Het wezen van de zonde is immers “het misbruik van de vrijheid en dus als zodanig niet over te dragen aan anderen”, zegt bijv. dr. H. Berkhof. Wie zo spreekt ontkent echter al gelijk hoe diep of Adam gevallen is en buigt niet voor Gods Woord, dat anders getuigt zowel over de vrijheid van de mens na de val, als over de verantwoordelijkheid van Adams nakomelingen.

Het is niet te verwonderen, dat er zo’n tegenstand is tegen de belijdenis van de erfzonde. Dat verzet zit in onze natuur, in de vijandschap van ons verdorven bestaan. Het meest sprekende bewijs van de erfzonde is ons eigen tegen God rebellerend hart. We beschuldigen Hem vanuit onszelf van onrecht. Een erfenis van geld of goederen wordt met het grootste gemak aanvaard, maar deze erfenis roept vijandschap op.

Hoe komt het hier uit dat het een zaak van geloven is. Zo begint dit artikel weer: “Wij geloven..”. Het levend geloof buigt onder God en Zijn Woord. Het blijft in wezen een onmogelijke zaak om de erfzonde begrijpelijk te maken voor het natuurlijk verstand. Augustinus schreef het al: “het scherpste vernuft kan hier niets naspeuren. Alleen de autoriteit van Gods Woord moet ons van stap tot stap leiden. Voor deze autoriteit, die niet bedriegt en niet bedriegen kan, moeten wij wijken”.

Schuldig voor God

Het moet onze aandacht niet ontgaan, dat artikel 15 de erfzonde duidelijk als schuld belijdt. We zijn gewoon in de geloofsleer, als we het over de erfzonde hebben, te onderscheiden tussen erfschuld en erfsmet. Erfschuld is dan de toerekening van Adams zonde, de verbintenis tot straf. Erfsmet is de verdorvenheid, die wij overgeërfd hebben van Adam. We zullen het ons herinneren van het onderwijs, dat we als kind al hebben ontvangen. Daarbij werd het ook gezegd: de erfschuld is eerst, uit die schuld komt de erfsmet voort. Niet andersom. Dan zou er trouwens niet meer van érfschuld gesproken kunnen worden.

De gedachte zou op kunnen komen, dat hier in de Nederlandse Geloofsbelijdenis enkel over de erfsmet gesproken wordt: “welke is een verdorvenheid der gehele natuur en een erfelijk gebrek, waarmee de kleine kinderen zelfs besmet zijn in hunner moeders lichaam..”.

Die gedachte is echter niet juist. Beter gezegd: hier wordt het schuldige karakter van de erfzonde geenszins ontkend. We kunnen zelfs wel zeggen dat de schuld hier ten volle benadrukt wordt. Laten we er niet aan voorbijgaan, dat hier allereerst gewaagd wordt van de “ongehoorzaamheid van Adam”. En de wijze waarop deze beleden wordt moet tot ons spreken. Er staat niet: “vanuit de on gehoorzaamheid van Adam”, maar “door de ongehoorzaamheid van Adam”. Adam is ons aller vader en ons Verbondshoofd. We kunnen denken aan de bekende vraag en het bekende antwoord van het Kort Begrip: “Gaat ons de ongehoorzaamheid van Adam aan? Ja zij toch, want hij is ons aller vader en wij hebben allen in hem gezondigd”. Dan gaat het niet alleen over het vaderschap in de natuurlijke zin. Adam was ook plaatsvervangend Verbondshoofd. Wij zijn allen, ook in die zin, in hem begrepen. Hij heeft het Verbond verbroken door zijn ongehoorzaamheid tegen God. Hij zondigde echter niet op zijn eentje. Hij viel van God af als vertegenwoordiger van zijn nakomelingen. God rekent het ons toe. Wij hebben in hem de breuk met God geslagen en staan zo evenzeer schuldig. Krachtens het werkverbond rekent God ons de schuld toe.

Spreekt zo Gods Woord niet? Paulus spreekt er van in Romeinen 5: “Daarom gelijk door één mens de zonde in de wereld gekomen is..” (12a) en “want de schuld is wel uit één misdaad tot verdoemenis..” (16m). Zó ervaart Gods kind het door de Heilige Geest. Gods Geest leert dieper graven dan de dadelijke zonden. Hij brengt terecht bij de breuk, die ik in Adam geslagen heb tussen God en mij. Dan wordt kollektieve schuld persoonlijke schuld. Ik heb het er niet beter vanaf gebracht dan Adam. Ik heb in hem gezondigd. Het wordt mij naar recht toe gerekend.

Gebrek-wortel-fontein

Artikel 15 tekent de erfzonde en de gevolgen daarvan op een bijzondere manier. Zo wordt ons het erge getoond van de verdorvenheid, die wij hebben meegekregen door Adams val. Bij drie uitdrukkingen in dit gedeelte is het goed even stil te staan.

We lezen hier van een “erfelijk gebrek”. Het woord “gebrek” kan een verkeerde gedachte geven. Er kan zo gedacht worden aan een lichamelijk gebrek, zoals iemand een been moet missen. Dat is op zichzelf erg, maar in de regel kan men zich dan met een kunstbeen behelpen. Zo is het op deze plaats niet bedoeld. Het gaat om een gebrek, een kwaad, dat ons héle bestaan aangaat en doortrekt. Zo komen de kinderen ter wereld. Zij worden in zonden ontvangen en geboren, vol van onreinheid.

Dan: hier wordt de erfzonde een wortel van allerlei zonden genoemd. Hoe ontdekkend is dat niet! Een keurig leven aan de buitenkant is geen waarborg voor een godvruchtig leven. In het hart is de wortel van alle zonden. Het is een zegen als we voor uitbrekende zonden bewaard blijven. Toch: die wortel is er van binnen. Die er weet van heeft door Gods genade, voelt zich niet beter in zichzelf dan een openbare zondaar. Wat uit hem gaat woont in mij!

Tenslotte: de erfelijke verdorvenheid wordt nog vergeleken bij een onzalige fontein. Uit een fontein spuit het water naar boven. Uit de verdorven bron van ons bestaan krachtens onze diepe val springt de zonde op.

We kunnen hier alleen zeggen: Hoe droevig is het gesteld vanuit onze oorsprong met de gevallen mens. Hoe roept het alles om Hem, Die geen erfzonde heeft gehad: de Heere Jezus Christus. Alleen door Zijn reinigend bloed en door de herscheppende kracht van Zijn Geest wordt het anders in het hart en leven van arme zondaren.

Niet ganselijk

U zult één zin niet zo gauw begrijpen en er zelfs moeite mee hebben nml. deze: “Zij is ook zelfs door de Doop niet ganselijk teniet gedaan”. Men leest daar dan in dat door het uiterlijk teken van de Doop de erfzonde voor een gedeelte wel zou weggenomen zijn..!

Dit wil artikel 15 geenszins zeggen! Allereerst moeten we opmerken, dat het in de oorspronkelijke tekst van 1560 anders stond “en is zelfs door de Doop niet teniet gedaan”. Eerst later werd op de synode van Dordt 1618-19 de huidige tekst vastgesteld. Daarbij moeten we denken aan de Roomse leer van de Doop. Door de Doop wordt, volgens deze leer, de erfzonde gehéél teniet gedaan. De begeerte van de mens blijft er dan wel over maar is, naar de Roomse gedachte, zelf geen zonde en kan alleen maar daartoe aanleiding zijn. Dáárop heeft zowel de oorspronkelijke uitdrukking als de huidige het oog. De Doop neemt de erfzonde niet geheel weg. Maar dan blijft de belijdenis, in de tekst die wij nu hebben, niet achter om het sacrament te laten spreken in de betekenis, zoals die door het waar geloof gekend wordt. Dan gaat het hier niet alleen om het uiterlijk teken op zichzelf. Het water van de Doop brengt geen vergeving aan, maar God laat in de Doop wel de afwassing der zonden spreken. De Doop is teken en zegel van de afwassing der zonden door het bloed en de Geest van Christus. Het levend geloof kent dat wonder. De schuld der zonde weggenomen. De taal van de Doop wordt verstaan.

Dat betekent dat Gods kinderen de strijd blijven houden. De erfzonde blijft woelen zolang zij hier in dit leven zijn.

Zuchten en verlangen

Dat de strijd blijft komt in dit artikel uit! De praktijk der godzaligheid bij de doorwerking der erfzonde blijft hier niet onbesproken. We krijgen hier een blik in het hart en leven van die God in waarheid vrezen. Enerzijds is er voor hen de genade Gods in Christus, waardoor de overblijvende zonden vergeven worden en hun niet ter verdoemenis zijn. Anderzijds is dat geen goedkope belijdenis. Het is voor hen geen oorzaak “om in de zonde gerust te slapen, maar opdat het gevoel van deze verdorvenheid de gelovigen dikwijls zou doen zuchten, verlangende om van het lichaam des doods verlost te worden”.

Erfzonde is voor hen geen “lot”, waarin berust moet worden. Het geeft hun geen vrijbrief tot de zonde, omdat we nu eenmaal zo zijn. Het gevoel van

deze verdorvenheid doet hen zuchten. De zonden blijven hen aankleven. Zij gevoelen wat het is, dat God daardoor onteerd wordt. Ze zijn een last. Telkens weer worden ze ontdekt door de Heilige Geest. Ze drijven uit tot Gods troon. De hartelijke droefheid naar God wordt gekend ook in de doorwerking van de erfzonde. Maar dan is er ook het verlangen in het leven der genade om van het lichaam des doods verlost te worden. Om gehéél de Heere te dienen en gehéél verlost te worden van de doorwerking van de erfsmet.

Hoe grote waarde krijgen in dat leven van zuchten en verlangen het werk, de verdienste en het bloed van Chrisuts. We kunnen ook zeggen door het onderwijs van de Heilige Geest: Christus Zelf, zoals Hij in het Woord en de sacramenten gepredikt wordt. Dat leven des geloofs doet uitzien naar de volle bevrijding in de volmaaktheid, waar de erfenis van het verloren paradijs niets meer heeft in te brengen en de erfenis van de eeuwige zaligheid ten volle gekend wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1991

Bewaar het pand | 18 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1991

Bewaar het pand | 18 Pagina's