Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERKEER EN WATERSTAAT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERKEER EN WATERSTAAT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beantwoording door minister Westerterp en Staatssecretaris van Halten

Gezien de grote hoeveelheid vragen die ons fraktielid Van Rossum voor dit departement in petto had is het begrijpelijk dat we niet alle antwoorden zullen weergeven, omdat er anders vele Banieren gevuld zullen worden met alleen deze materie. We doen daarom een greep en zullen de meer technische kwesties laten rusten. Op dit moment is de behandeling nog niet afgelopen, zodat we een volgende keer terug zullen komen op de repliek en de moties (25 in getal!).

HET HUIDIGE BELEID EN HET OPENBAAR VERVOER

Behalve in terughoudendheid bij de wegenaanleg komt het huidige beleid ook tot uiting in een sterke uitgavenstijging voor het openbaar vervoer, zowel wat de toenemende exploitatietekorten als het scheppen van nieuwe voorzieningen betreft. De rijksuitgaven voor het openbaar vervoer zijn in een klein aantal jaren toegenomen van bijna niets tot het huidige niveau van bijna 900min. Het is dus vangroot belang, na te gaan, wat het effect van deze enorme gemeenschapsuitgave is.

Naar mijn mening is dit effect - ik zeg dit met klem - duidelijk onvoldoende. Ik wil daarvoor op twee overigens bekende feiten wijzen. In de eerste plaats moet het overgrote deel van het uitgavenbedrag van 900 min. worden besteed aan bijdragen in de exploitatie van het openbaar vervoer. De voorzieningen van het openbaar vervoer kunnen daardoor in het algemeen worden gehandhaafd, hetgeen ongetwijfeld belangrijk is. De positie van het openbaar vervoer voor de - toekomst gaat er echter nauwelijks mee vooruit. In de tweede plaats leidt het steeds verder onder de kostprijs aanbieden van het openbaar vervoer kennelijk niet tot een vergroting van het gebruik ervan. Terwijl de rijksuitgaven voor de exploitatie, die het mogelijk maken de grote kostenstijgingen in deze dienstverlenende dus personeelsintensieve sector slechts gedeeltelijk in hogere tarieven tot uitdrukking te brengen, met grotere sprongen zijn gestegen, is het aandeel van het openbaar vervoer in de totale verplaatsing alleen maar gedaald. Naar mijn mening wordt het dan ook tijd uit deze beide harde feiten ten minste een even harde conclusie te trekken. Wanneer wij onze voorkeur voor het openbaar vervoer willen handhaven, dan zullen maatregelen moeten worden genomen die niet alleen leiden tot een relatief steeds goedkoper, maar ook tot een beter aanbod van openbaar vervoer.

Nog belangrijker is echter te komen tot een stijging van het werkelijke gebruik van het openbaar vervoer. Dit is in de eerste plaats belangrijk, omdat in vele gevallen het gebruik van het openbaar vervoer voor de gemeenschap tot veel minder bezwaren leidt dan het gebruik van de auto. In de tweede plaats is dit belangrijk, omdat wij ons niet de luxe kunnen permitteren, zo weinig, , waar voor ons geld" te krijgen. Alleen een flink toenemend aantal van het openbaar vervoer in het totale personenvervoer kan ik als, , waar " in die zin beschouwen voor het vele begrotingsgeld, dat aan het openbaar vervoer wordt besteed en dat door de Nederlandse belastir^betaler moet worden opgebracht.

DE ALCOHOLWETGEVING

Door de geachte afgevaardigden de heren Cornelissen en Van Rossum is gevraagd naar de alcoholwetgeving. De voorbereidingen voor de invoering van deze alcoholwetgeving - de inwerkingtreding van de reeds gewijzigde wettelijke bepalingen - zijn in volle gang. Door mijn collega van Justitie zijn een drietal commissies en een stuurgroep geformeerd: een analytische commissie, een politiek-justitiële commissie en een medische commissie. Deze commissies doen voorstellen voor de uitvoeringsbesluiten en beschikkingen, en voor richtlijnen voor politie, artsen, laboratoria, enz. Het departement van Verkeer en Waterstaat is bezig om in overig met de overige betrokken departementen en samen met Veilig Verkeer Nederland, de opzet en de inhoud van een uitgebreide voorlichtii^scampagne voor te bereiden, opdat, wanneer deze wettelijke bepalingen in werkingtreden, de meeste Nederlanders op de hoogte zullen zijn van deze nieuwe r^elingen.

De heer Van Rossum (S.G.P.): De wet is 2V2 jaar in behandeling geweest en heeft al een jaar geleden in het Staatsblad gestaan, mijnheer de Voorzitter.

Minister Westerterp: Inderdaad, mijnheer de Voorzitter, maar wellicht mag ik hieraan nog iets toevoegen. Aan de SWOV zal opdracht worden gegeven, het effect van de voorlichtingscampagne en de maatregel zelf te evalueren. De huidige stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding van de invoering maakt het waarschijnlijk dat de voorlichtingscampagne onmiddellijk na de zomervakantie van start kan gaan, zodat vrij kort daarna de inwerkingtreding van de nieuwe alcoholwe^eving kan worden gerealiseerd.

VEIUGHEID VOOR DE ZWAKKEREN

Voor wat betreft de veiligheid voor de zwakkeren in het verkeer, waarover de heren Jansen en Van Rossum vragen hebben gesteld, wil ik erop wijzen dat vorig jaar een begeleidende overheidswerkgroep , , langzaam verkeer" is ingesteld. Deze werkgroep richt zich met name op de categorie verkeersdeelnemers, die op straat kwetsbaar zijn. De werkgroep zal, op basis van de onderzoekingen van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, adviezen uitbrengen en richtlijnen opstellen voor de wijze waarop juist deze kwetsbare verkeersdeelnemers het best kunnen worden beveiligd. Daarbij moet met name aandacht aan de voetgangers worden besteed, in het bijzonder aan de kleuters en de bejaarden. Ook wordt de verbetering van de voetgangersoversteekplaats bestudeerd.

HET VERVOERBELEID IN DE EEG

Ik zal trachten, de enkele vragen op het gebied van het internationale vervoer snel te beantwoorden. Met vele leden van deze Kamer betreur ik het dat - de heer Van Rossum heeft hierop ook gewezen - het vervoerbeleid in de Europese Gemeenschappen in een impasse lijkt te verkeren. De toetreding van de nieuwe lid-staten, waarvan ook wij grote verwachtii^en hadden, is nog niet onmiddellijk tot uitdrukking gekomen inde snelheid, waarmede een echt vervoerbeleid in de Europese Gemeenschap tot stand zou moeten komen. Natuurlijk heb ik begrip voor het feit, dat de diensten van de Europese Commissie weer drastisch zijn gewijzigd als gevolg van de uitbreiding van de gemeenschap. De Europese Commissie heeft zich inmiddels bezonnen op een gemeenschappelijke vervoerpolitiek. Zij heeft het resultaat van dat denken in een nota neergelegd. Daarin is essentieel, dat de lijn (het compromis van 1965) uit het verleden wordt voortgezet. In deze nota heeft men ook oog voor de maatschappelijke aspecten van het vervoer, voor de ruimtelijke ordening, voor het milieu, voor het regionaal beleid en voor het energiebeleid. Ik geloof dat dit op zichzelf als positief moet worden gewaardeerd, omdat dit ook een dimensie aan de vervoerpolitiek geeft, die door ons bepaald wordt b^roet. Deze nota zal bepaald nc^ nader moeten worden uitgewerkt, alvorens sprake is van een concrete Europese vervoerpolitiek. Er is afgesproken dat, naar ik meen in de maand mei of juni, een vergadering van de Ministerraad van de Europese Gemeenschappen over deze materie zal worden gehouden. Ik hoop dat wij iets meer spijkers met koppen zullen slaan dan de laatste keer, toen wij uren hebben moeten spreken over een bepaalde liberalisatie ten aanzien van het vervoer van levende dieren. Wij moesten toen spreken over de vraag, of de volbloedpaarden op verzoek van de Ierse delegatie en levend slachtvee op verzoek van de Duitse delegatie moesten worden uitgezonderd. Toen de verordening was vastgesteld, heb ik gezegd, dat dan ook de eendagskuikens mochten worden vervoerd. Dat was niet helemaal overeenkomstig de wens die door sommigen was geuit. Bc wil er overigens nog aan toevoegen dat, om te trachten de impasse tussen de Ministers van Verkeer enigszins te doorbreken, de afspraak is gemaakt dat nu informele bijeenkomsten zullen plaatsvinden maar in het bijzijn van de Europese Commissie. Waarschijnlijk zal de eerste van deze bijeenkomsten in maart in Rome plaatsvinden.

VAARWEGENNOTA

De heren Roels en Van Rossum hebben een vraag gesteld over de Vaarwegennota, respectievelijk het structuurschema Vaarwegen. Mij is gevraagd, of beide stukken niet in éai structuurschema kunnen worden ondergebracht. Eerlijk gez^d, gaan mijn gedachten nog steeds uit naar twee afzonderlijke documenten, zoals ik dit ook in de memorie van toelichting heb vermeld. Wanneer de Raad van de Waterstaat aan zijn advies over de vaarwegennota een zware procedure met inspraak vooraf zal laten gaan en de Kamer bereid is, over de Vaarwegennota een fundamentele gedachtenwlsseling te houden, zal naar mijn mening kimnen worden bereikt dat bepaalde elementen uit deze discussie en eventuele nieuwe inzichten en ontwikkelingen in het structuurschema, dat toch pas in een later stadium kan worden afgerond, kunnen worden meegenomen.

HET KANAAL DOOR ZUID-BEVELAND

Ik kom vervolgens aan het kanaal door Zuid-Beveland. De heren Roels en Van Rossum hebben geïnformeerd naar de mogelijkheid, de werken van de verbreding van het kanaal door Zuid-Beveland bij Hansweert zodanig aan te passen dat ook Hansweert-West niet volledig wordt afgesneden. In de bestaande plannen voor verbreding wordt Hansweert-West niet volledig afgesloten. De bestaande verkeersmogelijkheden voor fietsers, bromfietsers en voe^angers worden via een verbinding over de sluis gehandhaafd. De plannen voor de verbreding moeten overigens nog door de Raad van de Waterstaat worden behandeld. Daarna zal uiteraard een beslissing worden genomen.

De geachte afgevaardigde de heer Van Rossum heeft gevraagd, of aan de nieuwe sluizen afmetingen worden gegeven die de Rijnduwvaart mogelijk zullen maken. Het antwoord op deze vraag ligt eigenlijk in de vraag opgesloten.

De heer Van Rossum (S.G.P.): Wat is het antwoord dan?

Minister Westerterp: Ja, dit was een wat ingewikkelde formule. Zoals de heer Van Rossum dit vroeg, zullen er aan de sluizen afmetingen worden gegeven, die Rijnduwvaart mogelijk zullen maken. De kom dan nu aan de gevaarbestrijding ter zake van het Kanaal door Zuid-Beveland. De heer Van Rossum heeft gevraagd, of het met de gevaarbestrijding rond het kanaal zp erg is als in het blad „Schuttevaar" van 18 januari wordt beschreven. Dit is een gecompliceerde zaak. Wettelijk is de brandbestrijding de taak van de gemeente. De verantwoordelijke instanties zijn thans doende om te komen tot een toereikend bestrijdingsplan om de veiligheid op het kaïiaal beter te kunnen waarborgen. De problematiek van de brandbestrijding op vaarwegen in het algemeen is op dit moment in samenhang met vraagstukken van milieu-incidenten op vaarwegen onderwerp van een interdepartementale studie.

VASTE OEVERVERBINDING WESTERSCHELDE

In antwoord op vragen over de stand van zaken inzake de vaste oeververbinding over en onder de Westerschelde heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat in november 1972 aan de voorzitter van de vaste commissie schriftelijk onder meer medegedeeld, dat over met name de financiële vraagstukken met betrekking tot het project ambtelijk overleg met de verschillende betrokken departementen zou worden gepleegd, waarna aan het kabinet in eerste instantie een principebeslissing zou worden gevraagd over het voorleggen van het project aan de Raad van Waterstaat. Het doet mij uitermate genoegen, de Kamer vandaag te kunnen mededelen, dat het ambtelijk overleg intussen is afgerond en dat de vaste oeververbinding zeer onlangs onderwerp van bespreking in de ministerraad is geweest.

De Regering acht een vaste oeververbinding met Zeeuwsch-Vlaanderen van zodanige betekenis, dat thans is besloten, daarover op korte termijn advies te vragen aan de Raad van de Waterstaat en de Rijksplanologische Commissie.

DE VAARGEUL VAN STELLENDAM NAAR ZEE

De heer Van Rossum heeft gevraagd, of ik de vaargeul van Stellendam naar zee wil garanderen. Door minister Bakker is destijds toegezegd, dat deze geul zeven jaar na het afsluiten van het Harii^vliet door het Rijk in stand zal worden gehouden. Die toeze^ng zal uiteraard gestand worden gedaan. Intussen is er een natuurlijke ontwikkeling gaande - sedimentatie en erosie - in de Haringvlietmond. Die moet opnieuw worden bestudeerd in verband met de afgesloten zeearm en het spuiregime in de Haringvlietsluizen. Daarna zal een beslissing worden genomen over de vraag wat te doen ten aanzien van de vaargeul inde Haringvlietmond.

De heer Van Rossum (S.G.P.): De vissers verkeren natuurlijk in een onzekere situatie met hun investeringen als ze niet weten, waaraan ze toe zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1974

De Banier | 8 Pagina's

VERKEER EN WATERSTAAT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1974

De Banier | 8 Pagina's