Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kerk; jan soldaat en de legerdomine I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk; jan soldaat en de legerdomine I

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Eerland heeft in het Jaarboek 1964 een uitgebreid artikel gegeven met veel informatie over de geestelijke verzorging van de strijdkrachten. Graag wijs ik daar op. De bedoeling van het hier volgende stuk is slechts de ambtsdragers enkele dingen aan te wijzen, die voor hen van direct belang kunnen zijn bij de vervulling van hun taak, die zij ook hebben t.a.v. de leden, die dienen bij de strijdkrachten.

Het komt mij voor, dat het allereerst nodig is te wijzen op de voor jongemensen ingrijpende betekenis van de overgang van thuis naar de kazerne. Natuurlijk — ik weet ook wel, dat de nederlandse soldaat tijdens zijn diensttijd blijft leven bij thuis. Hij leeft bij vader en moeder en is gedurende zoveel dagen per week eigenlijk alleen maar bij de minister van defensie in pension. „Waarvoor ben jij in dienst, Jan?” „Ter verdediging van mijn weekend”. Als is hij de meeste dagen van de week van huis, hij teert niettemin helemaal op het feit, dat hij ergens een vader en een moeder heeft.

Maar dat neemt niet weg, dat hij toch metterdaad in de barre realiteit geworpen wordt van te moeten staan midden in de bont gekleurde nederlandse samenleving waarvan de strijdkrachten een getrouwe afspiegeling vormen. En die samenleving loopt niet over van vurige belangstelling voor de Here onze God. Jan komt tot de ontdekking, dat de jongens, die echt aan de kerk en de dienst des Heren gebonden zijn, maar een klein deel van de troep uitmaken waartoe hij behoort. Weliswaar heeft hij vaak thuis, toen hij werkte in een of ander bedrijf, ook al gemerkt, dat het er niet zo christelijk naar toe gaat als hij wel dacht of hoopte, maar toen had hij altijd de prettige gedachte, dat hij om vijf uur ’s middags toch weer naar moeder kon gaan. En dan was hij weer thuis. Maar dat is er in de militaire dienst niet bij. Daar zit je vierentwintig uur per etmaal in een milieu waar je heel veel tegenkomt en hoort, dat je wel zou willen ontlopen, maar je kunt niet.

En hier komt nu de grote kwestie om de hoek kijken, dacht ik, waar jan soldaat onontkoombaar mee te maken krijgt: Hij kan nergens meer heen vluchten maar moet zich rekenschap gaan geven van zijn houding tegenover andersdenkenden en anders-levenden.

En voor jongens, die niet zich laten leven, maar zelf willen leven — en dat zijn meestal de besten — komt de grote crisis van hun jonge jaren. Ze merken, dat je evengoed netjes kunt leven zonder God. En jongens, die maar wat voortrommelen in hun leven, redden het ook. En wat het ergste is: Zou God er wel wezen? Bemoeit Hij zich wel met de mensen? Ze komen als nooit tevoren aan de weet, dat er zoveel godsdiensten zijn en in de christelijke godsdienst zijn er zo heel veel kerken. Wat is nu het ware? Gaan al die mensen, die de chr. godsdienst niet belijden, verloren?

En is het waar wat ze thuis zeiden, dat er kwaad steekt in dit en dat? Hij hoort en ziet allerlei waarvan hij gaat denken: Hebben wij in de kerk niet erg overdreven, als wij het hadden over „de wereld”?

Wij kunnen er gerust op rekenen, dat er bij Jan een heleboel onzekerheid ontstaat. Er wordt gemorreld aan bijna alles. Hij gaat zich voelen als een kind, dat zo vanuit een loophek wordt losgelaten in een heel grote zaal en ruimtevrees krijgt. Thuis zullen ze dat zo niet merken, omdat hij er niet over praat. Hij is misschien bang in de achting te dalen, als ze eens wisten hoezeer hij door onvastheid gekweld wordt.

Wie pastorale zorg wil bedrijven aan de jongen die in de militaire dienst moet eerstdaags, zal over deze levensgrote werkelijkheid met Jan moeten praten. Want Jan kan in de militaire dienst niet meer rondkomen met godsdienst, die niet meer is dan traditie en het meelopen in het gewende gareel. In de dienst komt onherroepelijk aan het licht — zo niet voor de omgeving, dan toch voor hemzelf — wat het geestelijk waard is, en of hij welbewust met Jezus leerde leven, en er weet van heeft, dat het unieke van de christelijke godsdienst niet is, dat wij goeie of betere mensen zijn, maar dat God ter redding naar ons is toegekomen. Jan komt onherroepelijk voor de vraag te staan wat het geloof nu eigenlijk is en betekent. En meestal gaat hij zich dan vreselijk arm gevoelen, onbeholpen en verlegen.

Och, het zijn meest nog zulke kinderen, die jongens. De volwassenheid hebben ze nog niet bereikt. Zelfstandig oordelen en zelf een houding bepalen — je kunt ook haast niet verwachten, dat ze ’t al kunnen.

Maar dat neemt niet weg, dat ze toch maar de militaire dienst in moeten. Er wordt niet gevraagd of ze er rijp voor zijn. Het is domweg een kwestie van het jaartal.

Er zijn jongelui, die zich met Gods hulp heerlijk door deze krachtproef heenwerken. Ze worden er rijper door. Ze worden geestelijk volwassen, min of meer. Ze leren zich echt bewegen in de samenleving door zichzelf te blijven en te worden en tegelijk zich te handhaven tegenover de anderen en die anderen te kunnen opvangen.

Er zijn er ook, die er in de militaire dienst niet beter op worden. Ze leerden hun houding niet te vinden. Ze zitten met een diep brok minderwaardigheidsgevoel en zelfbeschuldiging, omdat ze „ergens” centraal gefaald hebben.

Er zijn er ook, die tussen deze beide uitersten doorzeilen en als de eend, die uit het water komt, zich afschudden. Ze leren niets en ze blijven schijnbaar zichzelf. Maar het ergste is, dat ze zich de kunst hebben eigen gemaakt om als een kameleon zich bij alle situaties aan te passen en de grote vragen van het leven onbeantwoord te laten.

Het wil mij voorkomen, dat er een groot veld van pastorale arbeid nog goeddeels braak ligt n.l. dat de ambtsdrager van de thuiskerk van Jan hem in zijn weekeinde waarin hij bij moeder en het meisje verwijlt, eens opzoekt en hem eerlijk aanspreekt over hoe hij het er nu mee heeft. En men late zich niet misleiden door zijn aanvankelijke luchtige antwoord, dat hij zich er best doorheen slaat. Ja, het is wel niet altijd zo jofel — trouwens, welke gek zal beweren, dat het leven pas begint bij de militaire dienst? — maar hij fikst het wel. Maar dan bedoelt Jan in negen van de tien gevallen iets anders dan de ambtsdrager bedoelt en moet bedoelen. U kunt er van verzekerd zijn, dat Jan met grote beschaamdheid rondloopt, en die camoufleert hij met wat stoerheid. Men kijke daar dwars doorheen. Het zou toch ook haast onnatuurlijk zijn wanneer deze jongen met een voor hem op zijn jonge leeftijd centraal probleem, dat haast te zwaar is voor hem, zomaar even klaar zou zijn.

Het wil mij dus voorkomen, dat het zwaartepunt van de pastorale zorg voor Jan niet ligt bij de garnizoenskerk. Zeker, die proberen ook wat te doen, maar ze worden zwaar gehandicapt door het feit, dat de meeste Jannen elke zondag, die ze vrij hebben, naar huis gaan. ’t Is wat dat betreft niet meer als vóór de oorlog. Garnizoenskerken hebben vaak weinig greep op de jongens. De besten onder de knapen worden nog wel eens door hen bereikt, maar ik vrees, dat juist de lieden, die het het meest nodig hebben, zich in hun garnizoensomgeving niet laten strikken om voorwerp van pastorale zorg te zijn. Daarom lijkt het mij, dat er thuis meer aan gedaan moet worden.

En de kerkeraden zullen er goed aan doen dit te maken tot een punt op hun agendum.

Ik ben mij er van bewust, dat ik de zaken in dit artikel wat anders stel dan de kerkeraden gewend zijn. Veelal meent men, dat de zorg voor Jan goeddeels overgaat naar de garnizoenskerk, wanneer hij in dienst gaat. Maar dit is in de practijk niet (meer) beantwoordend aan wat de jonge dienstplichtige nodig heeft aan pastorale zorg.

Ik merk, dat ik te lang zou worden wanneer ik nog ’t een en ander te berde bracht. Dat komt dan wel in een volgend artikel. Wat voor mij het voornaamste is, is in bovenstaande in elk geval op tafel gelegd.

H. Toorman, legerpredikant.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1964

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

De kerk; jan soldaat en de legerdomine I

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1964

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's