Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKRECHT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKRECHT.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Diaconaat. (Vervolg)
Wij zagen in het voorgaand artikel, dat Calvijn twee soorten Diakenen stelde. Dat sommige, zijns bedunkens, de aalmoezen en goederen die voor de armen geschonken waren, moesten beheeren en uitdeden, en dat andere de arme kranken zelven hadden te bezoeken en te verplegen.
Aanvankelijk vond deze opvatting wel ingang bij de Gereformeerde Kerken. We zien zulks uit de Artikelen, welke opgesteld zijn door het Convent van Wesel, een samenkomst van 44 kerkelijke mannen, die in Nov. 1568 in alle stilte vergaderden in genoemde stad. Zonder kerkelijke afvaardiging - de gemeenten die onder het kruis zaten, waren tot afvaardigen niet in de gelegenheid geweest - kwamen deze leerlingen of geestverwanten van Calvijn bijeen, om buitenlands ten dienste van de Nederlandsche Kerken eenige regelen of artikelen te ontwerpen, welke zij deels noodzakelijk, deels nuttig oordeelden voor de rechte inrichting der gemeenten. Zij waren hiertoe bij de best Gereformeerde Kerken te rade gegaan, in de hoop dat hunne aldus opgestelde Concept-kerkorde binnenkort door een wettige Synode, desnoodig gewijzigd en uitgebreid, zou worden vastgesteld, zoodra de Heere voor de prediking des Evangelies in de Nederlanden een deur zou geopend hebben.
Mannen als Datheen en Moded, Marnix van St. Aldegonde en van Zuylen van Nijevelt, die er de leiding hadden, staan er ons borg voor, dat deze provisioneele regeling de kerkrechterlijke beginselen van het Calvinisme bevat.
In Hoofdstuk V nu lezen wij onder het opschrift „Van de Diakenen" in de Weselsche Artikelen het volgende:
„Het is volgens het getuigenis der Schrift volkomen zeker, dat het ambt der Diakenen hierin bestaat, dat zij de tafelen bedienen, dat is, dat zij den armen in hunne behoeften te hulpe komen en door aalmoezen te verzamelen hun het noodige verstrekken." Iets verder: „Het zal echter niet ondienstig zijn, dat vooral in de grootere plaatsen twee soorten van Diakenen worden ingesteld, waarvan het eene doel zich zal toeleggen op het verzamelen en uitreiken der aalmoezen en tegelijk zorg zal dragen, dat zoo daar eenige goederen aan de armen vermaakt zijn, deze op wettige wijze van de erfgenamen afgevorderd en getrouw aan de gelegeteerden worden uitgedeeld. Het andere deel zal voornamelijk zorg dragen voor de zieken, gewonden en gevangenen; deze Diakenen behooren begaafd te zijn behalve met trouw, en ijver ook met de gave der vertroosting en eene niet gemeene kennisse des Woords." . . . . Voorts wordt ook de zorg voor degenen die van buiten komen en voor reizigers of vreemdelingen, die geloovigen zijn, aan de Diakenen opgedragen, opdat men hun de weldaad der gastvrijheid en verdere trouwe en christelijke hulp bewijzen kunne, en indien zij behoeftig zijn hun ook het noodige verstrekt moge worden.
De eerste Synode die in 1571 te Emden gehouden is, maar ook de latere Synoden, hebben zich bij het opstellen of herzien van de Kerkenorde geheel onafhankelijk van de Weseler Artikelen gedragen en het denkbeeld van twee soorten Diakenen niet overgenomen.
Een andere bizonderheid van de provisioneele Regeling van het Weseler Convent was de uitspraak betreffende het Diaconessenambt. Zij is in deze woorden vervat: „Op die plaatsen, waar dit gelegen zal komen, oordeelen wij, dat ook vrouwen van beproefd geloof en eerbaren levenswandel en die van gevorderden leeftijd zijn, naar het voorbeeld der Apostelen terecht tot dit (Diaken)ambt kunnen aangenomen worden."
Ook hierin volgden de broederen te Wesel het gevoelen van Calvijn, die in het IVe Boek zijner Institutie schrijft, onder verwijzing naar 1 Tim. 5 vers 9: „De vrouwen mochten geen ander openbaar ambt bedienen dan dat zij zichzelve tot den dienst der kranke armen begaven." En in een ander deel van datzelfde Boek: „Want eerstelijk werden die oude Weduwen (van welke Paulus spreekt) tot Diaconessen verkoren . . . opdat ze den openbaren kerkedienst omtrent de armen verrichten en zichzelve met allen ijver, vlijt en naarstigheid in de plichten der liefde bekommeren mochten." Terloops zij hier opgemerkt, dat de Christelijke Kerk in het Westen, in ons werelddeel dus, het Diaconessenambt in de 4e eeuw bij conciliebesluit heeft opgeheven.
De Gereformeerde Kerk in ons vaderland heeft dit ambt niet weer ingevoerd. Slechts een enkele gemeente - zoover mij bekend is - had in het begin der Reformatie Diaconessen. In mijn historische Aanteekeningen vind ik, zonder vermelding van de bron, de volgende merkwaardigheid: In 1566 reeds waren in de Gereformeerde Kerk naast de Diakenen ook Diakonessen, die ambtelijke bezigheden verrichtten. Was haar aantal eerst klein, later in 1704, waren er zelfs 28. Zij werden door de gemeente gekozen en in de gemeente tot haar ambt ingezegend, evenals de Diakenen. Haar arbeid bestond in het verzorgen van de vrouwelijke zieken en armen, de weesmeisjes en ongeneeselijke kranken, welke laatste twee categorieën in inrichtingen waren ondergebracht. Merkwaardig is zeker, dat tot haar werk ook behoorde het toezicht houden en de goede orde gedurende de godsdienstoefeningen; zij hadden daartoe een vaste plaats in de kerk, en met een berkenroede in de hand, moesten zij de kinderen stil houden.
De broederen in Wesel sloten zich dus in hun uitspraak betreffende het Diaconessenambt bij een reeds bestaande instelling aan, doch hebben in de kerken, misschien wel door uitwendige omstandigheden, weinig weerklank gevonden.
Eer kan het tegendeel worden gezegd. In de Particuliere Vragen, verhandeld in de Generale Synode van Middelburg, anno 1581, lezen we: „Oft Raedsaem waere, het Ampt der Diaconissen weder in te voeren? Is geantwoord: Neen, om verscheiden inconvenienten (een woord dat ongelegenheid, bezwaar, ongerief beteekent), om verscheijden inconvenienten wille, daer uit souden moghen volghen. Maer in tijden van Pestilentie ofte ander kranck-heden, zo daer eenighen dienst bij krancke vrouwen te doene is, den Diaconen niet betamelick, so sullen sij die versorgen door haere huijsvrn, ofte andere daer toe bequaeme sijnde."
Ook de later levende Voetius (1589-1679), een man die nog altijd, hoewel niet onbetwist, gezag heeft in zake het Gereformeerde Kerkrecht, wil de Diaconessen niet als draagsters van een kerkelijk ambt erkennen, hoewel hij ze als „behulpsels" bij de kerkelijke armverzorging zijn waardeering niet ontzegt.
Tenslotte mag als bekend worden ondersteld, dat in Art. 30 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis noch in het Formulier van bevestiging der (Ouderlingen en) Diakenen noch in Art. 25 der Kerkorde, waar over der Diakenen ambt gehandeld wordt, met een enkel woord over twee soorten van Diakenen en over een Diaconessenambt wordt gerept.
Over de Gereformeerde opvatting van de taak der Diakenen een volgend maal.
Leiden, Ds. W. den Hengst

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1923

De Saambinder | 4 Pagina's

KERKRECHT.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1923

De Saambinder | 4 Pagina's