Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN VRIJGEMAAKTE TERTS?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN VRIJGEMAAKTE TERTS?

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag is: Nemen de evangelicalen de kerk over? Ook door hun liedcultuur? Misschien is de vraag ook wel: Nemen de liturgisten de kerk over? Ook door hun liedboekcultuur? Die vraag zou even interessant als moeilijk te beantwoorden zijn geweest. Want hoe weet je en hoe meet je of bepaalde muziek geschikt is voor de eredienst! Die vraag beantwoorden op grond van de in de liederen gebruikte teksten zal niet de voornaamste insteek van dit artikel zijn. Omdat de Liturgie de speelruimte is waarbinnen kerkmuziek moet functioneren, eerst een korte duiding van de liturgische viering in het algemeen. Daarna iets over de valkuilen die ons in de liturgiebeleving kwetsbaar, of zo u wilt, juist zeer ontvankelijk maken voor invloeden uit traditionele, evangelische of andere hoek. Diezelfde aanpak volgen we in het onderdeel Muziek om tenslotte een route naar de toekomst uit te zetten in deel drie Liturgische Muziek.

1. Liturgie

Genees mij, Here, dan zal ik genezen zijn;
Help mij, dan zal ik geholpen zijn,
Want Gij zijt mijn lof (Jeremia 17,14).

Deze tekst uit Jeremia is voor mij een kerntekst, een mosterdzaadje waaruit al ons liturgisch handelen zou moeten groeien. Niet een tekst die snel zal dienen als het door ons zo gewenste schriftbewijs voor de een of andere gedachte over de inrichting van onze erediensten. Wel een tekst die doorklinkt in Psalm 124,8 aan het begin van onze samenkomsten: mensen stonden tegen ons op, wateren belaagden ons, de strik stond gespannen, maar: Godlof! We zijn ontkomen: “Onze hulp is in de naam des Heren...!” Een tekst die b.v. het decor is van het verhaal van de hoofdman die Jezus smeekt zijn knecht te genezen: “Heer, niet waard ben ik, ... maar spreek slechts één woord”. Een tekst die richting geeft aan wie lijden aan dit leven, “roepen om gehoor te vinden”, hongeren naar gerechtigheid, jagen naar vrede die redt en vrijmaakt. Een tekst waaraan we ons steeds zouden moeten spiegelen in ons denken over liturgie, de ontmoeting met de Ander die onze zin en bestemming is, de Heilige die Zich openbaart in Woord en Sacrament (Lukas 24,13-35). Een tekst die aanzet tot lofzang en gebed (Hebreeën 13,15). Zo zijn de zondagse vieringen op te vatten als een conversatie waarin Woord en Sacrament Gods ‘inbreng’ zijn die wij in lofzang en gebed omarmen. Deze vier elementen zouden het vaste raamwerk moeten zijn, de grondstructuur van elke liturgische viering. Hun verbondenheid en gelijkwaardigheid vormen de dynamiek van de zondagse eredienst.

Van leerhuis naar ‘drive-in’?
Nu zijn er onder ons gemeenten/gemeenteleden die andere accenten leggen, om allerlei redenen heel andere prioriteiten stellen. Drie liturgieopvattingen lijken me met betrekking tot ons onderwerp relevant en herkenbaar. Ten eerste de gemeenten die de eredienst opvatten als een plaats waar geloofswaarheden worden gecommuniceerd. De preek staat centraal, de lezingen corresponderen daarmee en de voorganger heeft het helemaal goed gedaan als ook de gekozen coupletten uit psalmlied of gezang passend zijn. Deze leerdiensten zijn zeer sober en eenzijdig en zouden wat mij betreft gebaat zijn bij een herstel van eenheid tussen Schrift en Tafel, een liturgische bekering tot de Lutherse traditie of zelfs de Rooms-Katholieke moederkerk. Ik wil nog een stap verder gaan. Het afwijzen van de offergedachte, en het symbolisch opvatten van de instellingswoorden: Dit is Mijn Lichaam ...Dit is Mijn Bloed..., is in ieder geval een liturgische dwaling gebleken omdat veel ‘heiligheid’, religieuze ervaring en ritueel uit kerkgebouw en kerkdienst verdwenen zijn.

“De werkelijke tegenwoordigheid van God in het sacrament ... maakt het kerkgebouw - naast vergaderruimte rond Woord en Tafel - tot huis van God alle uren van de dag, waar wij Hem in liefde groeten en in stilte aanbidden en Zijn aanwezigheid in troost gewaar zijn”. (Antoine Bodar)

De protestantse kerken zijn ook tot voor kort opvallend beperkt gebleken in de keuze van muziek voor de eredienst. Het heeft mij altijd verbaasd dat de kerken van de Reformatie, die “Het Woord - zij zullen ‘t laten staan” hoog in het vaandel voeren, in het strofelied gekozen hebben voor een muziekvorm waarin de noten de baas spelen over de tekst. Geen recitativische melodieformules die de tekst laten voor wat zij is, geen acclamaties, geen bijbelmotet, maar slechts in strofevorm geperste psalmen en gezongen metrische poëzie. Door het ontbreken van echte liturgische muziek (vocale of instrumentale muziek die de liturgische handeling ondersteunt, “verklaart”, reliëf geeft) en het zeer beperkte psalmversje- en gezangenrepertoire, sterker nog, door het weren van het muzische in het algemeen (declamatie, beweging, de aankleding van de ruimte, stilte), hebben protestantse kerken als de Gereformeerd Vrijgemaakte, te weinig muzikale identiteit en traditie om van binnen uit te komen tot een bloeiende kerkmuziek gevoed door eigen religiositeit. Het uitbreiden van het gezangenrepertoire en het toelaten van een koorof muziekgroepje bieden geen oplossing voor dit gebrek aan symbolen, riten en belevingen. Ten tweede is er een stroming die de eredienst opvat als hét middel tot evangelisatie. Het liturgisch handelen is vooral gericht op bekering (persoonlijke relatie met Jezus) en inspiratie (deel hebben aan de volheid van de Geest). De eredienst is niet langer het domein van de gelovige alleen, maar is mede gericht op - vooral jeugdige - buitenstaanders. Het op gespannen voet staan met zichzelf en de wereld - “Ge zult een voorwerp van haat zijn omwille van mijn Naam” (Lukas 21,17) - verdwijnt totaal uit beeld. De gelovige straalt een nieuwe waardigheid uit. Hij recht de rug, laat zich middels bumperstickers kennen, is vitaal en aantrekkelijk. Om dit nieuw elan waar te maken ligt het accent op pragmatisch en succesvol christen zijn. Laagdrempeligheid van de eredienst, het gebruik van audiovisuele middelen, kleurplaten, toneelstukjes, getuigenissen en aansprekende, eigentijdse muziek moeten de samenkomsten opleuken en passen - tot reli-toeristische trips naar Willow- Creek, New York of willekeurig welke andere plaats waar ‘het’ gebeurt dan ook - geheel in deze ‘ideële reclamestrategie’. Onderzoeker Siebold Schipper karakteriseert in zijn thesis: “Realiteit en ervaring in de evangelische zangbundel ‘Opwekkingsliederen’” uit 1996, de in de titel genoemde bundel dan ook als één die zich: “niet in de eerste plaats kenmerkt door een theologie, maar door een ideologie waaraan de theologie ondergeschikt is gemaakt.”

“Jezus heeft tegenwoordig wel veel vrienden van zijn hemels rijk, maar weinig dragers van zijn kruis. Allen willen met Hem de blijdschap delen, weinigen voor Hem iets ondergaan. Velen vereren zijn wonderen, weinigen volgen de schande van het kruis. Velen loven en prijzen Hem zolang zij wat vertroosting bij Hem vinden. Maar als Hij zich verbergt en hen maar even alleen laat beginnen zij te klagen en worden diep neerslachtig”. (Thomas à Kempis)

Het zou interessant en zeer wenselijk zijn te bekijken in hoeverre deze stroming overeenkomt met piëtistische bewegingen uit het verleden met zijn parallellen in de Rooms-Katholieke mystiek. Misschien blijkt de evangelische beweging in onze kerken bij evaluatie niets anders dan een groeistuip in de richting van de hierna te noemen zeer diverse en dynamische postmoderne geloofsgemeenschap waarin men vooral uitgaat van het huidig menselijk denken, spreken, voelen en handelen.

Zou zo de eerste eredienstopvatting in het spanningsveld tussen kerk en wereld aan te duiden zijn met naar binnen gericht, is in de tweede een beweging zichtbaar van binnen naar buiten, de derde en laatste liturgiebeleving hier te noemen is het beste te omschrijven als komende van buiten naar binnen. Niet de kerk met zijn oude vormen en normen maar de cultuur en muzische taal van de samenkomende gemeenschap zijn de basis voor liturgisch handelen. Besef van eigenwaarde, vertrouwen in eigen spiritualiteit en de aanwezige kwaliteiten van de vergaderde gemeenschap zijn uitgangspunt. Wat rest hen ook anders. De tijd van de grote verhalen, ideologieën, inclusief die van de godsdiensten, is voorbij. De liturgievierende postmoderne mens neemt zijn eigen (pop-)cultuur mee, maakt zijn eigen (multi-) culturele geloofswerkelijkheid, zijn eigen religieus beleven, fundament voor de inrichting van de samenkomst. Het binnenkerkelijk handelen wordt sterk bepaald door wat er maatschappelijk-cultureel leeft, van de marktwerking van vraag en aanbod tot het poldermodel toe: veel thema- en doelgroependiensten, het gelijktijdig aanbieden van verschillende ‘kerkelijke’ bezigheden als bijbelstudie, bloemschikken voor de eredienst, meditatie, religieuze dans- en muziekgroepjes.

“Eens zal de tijd komen - en zie is hij al een beetje komende? - ... dat de vraag niet meer zal zijn hoe we de jongeren en al die andere kinderen van onze tijd met hun eigen taal, hoe we die er weer bij kunnen betrekken, hoe we hen weer in de kerk krijgen, maar hoe wij, kinderen van de traditie, ons zullen kunnen aansluiten bij hun belevingswereld, hoe wij ons die wereld eigen kunnen maken.” (Anton Vernooij)

Het opwekkingslied als ‘lichte muziek’
“Muziek is een kunstvorm, die haar gestalte ontvangt van in de tijd, naar hun hoogte en naar volume geordende klanken” lezen we in de inleiding van “Grondslagen van de muziektheorie” van M.J. Lürsen. Zonder in te gaan op het dubieuze van zo’n welhaast natuurkundige definitie, maakt het citaat voldoende duidelijk dat muziek ons via verschillende parameters verschijnt. Zo presenteert het klassieke kerklied zich bijna uitsluitend via het melodische, zelfs zo sterk dat Frits Mehrtens het zingen ervan met orgelbegeleiding vergelijkt met het lopen op krukken. In de lichte muziek is de belangrijkste ‘feature’ de ritmiek, het ritmische patroon, dat vormgevend is. Daarbij spelen niet alleen de slaginstrumenten maar niet minder de akkoordinstrumenten vanwege het harmonisch ritme (de snelheid en (on-)regelmaat waarmee akkoorden wisselen) alsook rolverdeling en textuur een belangrijke rol. Het gaat dan ook niet aan de melodieën van het opwekkingslied, die hun wortels hebben in de vormenwereld van de gospel, de amusements- of Engelstalige popmuziek, te bekijken door dezelfde bril als het liedboek-lied. De mening dat de melodieën van het opwekkingslied zwaar onderdoen voor die van het traditionele kerklied deel ik niet. Integendeel, ik denk dat het opvatten van opwekkingsliederen als echte ‘lichte muziek’ het evangelisch liedrepertoire een stuk muzikale gezondheid en intelligentie zal geven die zelfs belevingsregulerend kan zijn.

2. Muziek
De gestelde vraag blijft: Nemen de evangelicalen de kerk over? Ook met hun liedcultuur? Hoelang duurt het nog voordat het opwekkingslied - via evangelisatie-aktiviteiten, sing-inn’s, jeugdcongressen, verenigings- en gemeenteavond en vooral ook door wat we thuis en op school zingen - de erediensten binnensijpelt? En ook nog steeds: hoe erg is dat? Op grond van deel 1: Liturgie, kunnen we vermoeden dat verschillende houdingen ten opzichte van de zondagse erediensten waarschijnlijk zullen leiden tot een verschillende beoordeling van de soort muziek die we een rol geven in de liturgie. Maar het wordt nog gecompliceerder. In deel 2: Muziek, zullen we zien dat ook onze houding ten opzichte van muziek doorslaggevend kan zijn voor het appreciëren en gebruiken van muziek in de eredienst.

Van duivelsbezwering tot Jezus-amusement?

“Mea cantilenae tun der Teufel sehr wee” (Martin Luther, 1483-1546)

Toen Ambrosius rond 385 te Milaan in de strijd tegen de Arianen zich met zijn volgelingen terugtrok in de basiliek, gaf hij zijn aangevochten volk liederen te zingen: hymnen. De fascinerende kracht van deze hymnen was zo groot dat zijn tegenstanders hem beschuldigden van toverij. “Ik ontken het niet”, antwoordt Ambrosius: “want dit is een grote bezwering. Er is geen machtiger”. In het spoor van de Grieken speelde voor de Middeleeuwers muziek zich af in het krachtenveld tussen hemel en aarde, het goede en het kwade. Hemel als kosmos - volmaakt in geometrisch evenwicht en volmaakt harmonieus (‘metafysische schoonheid’) - zowel als de woonplaats van God. Aarde als plaats van zonde en onvolmaaktheid. De rol van de kunstenaar was die van bemiddelaar. Door zijn poging tot het verklanken van de hemelse orde probeerde hij het aardse, het onvolmaakte te beïnvloeden, maar ook God te bereiken en te bewegen. De muziek die hij maakte was welluidend, niet omdat ze voor het ‘zondige’ oor zo klonk, maar omdat ze afspiegeling was van, en deel gaf aan de goddelijke volmaaktheid. Zo beschrijft Marijke Ferguson het gregoriaanse lied als ‘toverliederen’, liederen die bestaan “uit formules waaraan riten en rituele gebaren ten grondslag liggen” waarvan het zingen alleen al “kon werken als mantram ter contemplatie over differentiatie en unificatie in de Middeleeuwse wereld die zo overvol was van het begrip dualiteit: perfect tegenover imperfect, demonen tegen engelen. Een wereld ook waarin ‘schoon’ een synoniem voor goed was en waar schone klankformules het kwade moesten bezweren”. De Schoonheid dus als poort naar de Waarheid en het Goede. Als ik in onze kerken soms nog de roep hoor om professionaliteit en kwaliteit: “het mooiste is voor God niet goed genoeg”, klinkt daar, tot mijn ontroering, nog een echo van dit oud besef in door.

“Music is an innocent luxury, unnecessary, indeed, to our existence, but a great improvement and gratification of the sense of hearing.”
(Charles Burney, 1726-1814)

Hoe anders dan het voorgaande citaat van Luther klinken ons de woorden van - reiziger in muziek - Charles Burney in de oren. De muziek voor het moi commun van Rousseau wordt naar het rijk van Mattheson’s Gemüth verwezen: “Musica ist eine Wissenschaft und Kunst, geschickte und angenehme Klänge klüglich zu stellen, richtig aneinander zu fügen, und lieblich heraus zu bringen”. Volgens Descartes, de vader van het moderne rationalisme, leren de Schone kunsten ons niets op onze zoektocht naar het Ware en het Goede en mogen gelden als een overtollige bezigheid, een spelletje voor aristocraten, leeglopers en tafelschuimers. Muziek als kunst van het ‘belangeloos welbehagen’ (Kant). “Muziek is de kunst, die toelaat dat men de ogen sluit. ... Dat wil zeggen, ... heel de muzieklustige mensheid (vanaf 1780 tot 1900) sloot het oog voor de zich meldende (industriële) wereld van de komende 19e eeuw en begaf zich luisterend in die andere, ideële wereld die geen grenzen bezat.”(J.H. van den Berg). Muziek werd sentimenteel, zinnenstrelend en plaatste zich ‘buiten’ de alledaagse werkelijkheid. Ligt hierin de reden dat we muziek slechts met een ‘naïeve’ manier van luisteren tegemoet treden? Dat we niet veel verder komen dan waarderende opmerkingen als ‘mooi’, ‘een beetje zwaar’, ‘cool’, ‘interessant’, of dat we ons onverschillig en schouderophalend afwenden? Toch belast deze romantische houding zowel de ‘aristocraten’ onder ons, de liefhebbers van klassieke en ‘hoog-liturgische’ muziek, als de ‘leeglopers en tafelschuimers’, diegenen die weglopen met eigentijdse ‘hap-slik-weg’ pop- en dansmuziek. Deze houding echter devalueert muziek tot een manipuleerbaar en waardevrij - en dus in het geval van de erediensten gemakkelijk inwisselbaar - product. In het licht van ons onderwerp betekent dit dat Vrijgemaakten weinig inhoudelijk - noch theologisch, noch esthetisch - verweer zullen hebben tegen welke muzikale overname dan ook. Het gevolg daarvan is dat veranderingen in muziek- en liedrepertoire uitsluitend op emotionele gronden aanvaard of afgewezen zullen worden.

“Daarin komt cultuur tot leven .... In dat opzicht zijn kunsten en erfgoed niet het bindmiddel van de samenleving, maar de katalysator van ongewapende confrontaties tussen veel culturele opvattingen en waarden”. (Staatssecretaris Rik van der Ploeg in “Cultuur als confrontatie”.)

Hoe staat het er nu aan het begin van een nieuw millennium voor? Rik van der Ploeg zoekt in de ons omringende cultuur de veelkleurigheid, de confrontatie met andere culturen en ‘waarheden’, het smeltkroeseffect. Ook de Amerikaanse musicoloog Richard Taruskin meent in een gesprek met Erik Voermans: “Het onderscheid tussen klassiek en pop, tussen westerse en wereldmuziek zal steeds vager worden, om uiteindelijk te verdwijnen in de algemene mainstream van all music.” Wordt kerkelijk de oecumene gezocht, ook cultureel geven klassiek en pop, oosterse en westerse, christelijke en boeddhistische muziek elkaar de hand. Concreet over liturgische muziek gesproken betekent dit, in lijn met de eerder genoemde gemeenschapsliturgie, dat ook het verschil tussen geestelijke en wereldlijke muziek zal vervagen en dat de moderne maatschappij in toenemende mate het ijkpunt voor kerkelijke musiceren zal zijn.

Het opwekkingslied als ‘lichte kerkmuziek’
Is muzikaal conservatisme, universaliteit, of de eenvoudige communiceer- en consumeerbaarheid de reden voor het succes van het opwekkingslied? (wervingsaspect). Of beïnvloedde het idee dat de Geest een gemakkelijk aangrijpingspunt vindt in het moment van de improvisatie de keus. In ieder geval is het via de muziek contact zoeken met het goddelijke (belevingsaspect) een belangrijke trek van de evangelische liedcultuur. Is lekker-uit-jedak- gaan met Jezus een legitiem doel van kerkelijk musiceren? Niet in die zin dat God resultaat wordt van eigen emoties en ervaringen in ‘lofprijzing’ en ‘aanbidding’, los van een juiste Bijbelse context. De reden dat het opwekkingslied niet rijp is voor gebruik in de eredienst ligt dan ook niet in het gebruikte ‘genre’ maar moet gezocht worden in de éénzijdigheid van het repertoire en de discontinuïteit tussen enerzijds de bijbelse theologie aangaande strijd, verootmoediging, schuldbelijdenis en bekering en anderzijds de geloofservaring in het charismatische lied. (zie: Schipper en Luiten.)

3. Liturgische muziek
De vraag waar het hier om draait: Nemen de evangelicalen met hun liedcultuur de kerk over? is een vraag naar de toekomst. Hoe moeten wij omgaan met veranderingen in onze kerkelijke, liturgische en muzikale tradities. Waar staan we en waar gaan we heen? Wat moet er voor onderweg ingepakt en meegenomen, wat kan er achterblijven? En welke route nemen we?

Wegwijzer 1: Visie op kerk en eredienst
Terug naar het begin van dit artikel. De eredienst geduid als toevluchtsoord, als plaats genezing en hulp te vinden, het aangezicht van God te zoeken. Liturgievieren is thuiskomen, naar rust en evenwicht verlangen, op adem komen. “Als ik de bijbelse beelden van kerk-zijn op me in laat werken, dan kom ik eerder bij een vesting, een versterkte stad. ... Of een zichzelf afgezonderde bruid. Een gemeenschap van vreemdelingen in de wereld... Een plaats waar het veilig is en de rust gevonden wordt. Eredienst is iets heel anders dan een evangelisatiebijeenkomst” (G. Riemer). Eredienst is ook iets heel anders dan een zondagsschooltje waar je allerlei leuke dingetjes komt doen, waarin we ons al snel overgeven aan de terreur van de smaak en de belevingswereld van het kind (Juurd Eijsvogel). Samenvattend denk ik dat de Vrijgemaakte Kerken zouden moeten groeien naar een vormgeving van de liturgie - bij voorbeeld, en bij voorkeur, geënt op de oude ordinariumstructuur om zo het oude liturgisch evenwicht in de viering van Schrift en Tafel te herstellen en het rituele, muzikale en belevingsrepertoire te vergroten om zo de eigenheid, de tegendraadsheid, het haaks op de wereld staan van kerk en geloven vorm te kunnen geven in een eredienst waarin de hedendaagse gelovige zich voegt in een traditie die verder reikt dan de Reformatie, waarin men - tot op zekere hoogte - bescherming vindt tegen de waan van de dag (liturgie als middel tot een eigen ‘tijdsbeleving’, zie: W. Barnard), sámen gemeenschap zoekt met de God van alle eeuwen en in lied en andere muzische vormen, zowel zijn eigen steentje bijdraagt als, in samenspraak, contact houdt met de heiligen ons voorgegaan. Zo beweegt zich de conversatie met onszelf, de medegelovige en de traditie doorheen de eerder gegeven grondstructuur - de dynamiek van Woord, Sacrament, lofzang en gebed - van de eredienst. In die dynamiek zal er altijd een element blijven van leegte, honger en verlangen om op zoek te gaan het oude steeds weer opnieuw, in de eigen tijd en op de eigen plaats, te zingen en te zeggen.

Wegwijzer 2: Visie op kerk en muziek
Wat zou het antwoord zijn op de vraag welke muziek geschikt zou zijn voor de disco? ... Dance-muziek, maar natuurlijk! de keus zou snel gemaakt zijn omdat het antwoord alles te maken heeft met wat je in de disco komt doen! En in de beantwoording van die vraag doemt ook direct een grens op: niet alle muziek is geschikt om gedraaid te worden in een disco, voor discopubliek. De onzekerheid en de verwarring die, ook bij mijn ‘eigen’ kerkenraad, voelbaar wordt zodra de eerder gestelde vraag: Hoe weet je en hoe meet je welke muziek geschikt is voor de eredienst? klinkt, is onzekerheid en verwarring over de vraag wat wij in de kerk komen doen! Want ook hier zal gelden: niet alle muziek is geschikt om gebruikt te worden in de kerk, door kerk’- publiek’. Twee aspecten wil ik noemen: 1. Muziek is niet waardevrij. Muziek neemt zelf iets mee, refereert aan iets, vertolkt (volgens Plato zowel goede als slechte) emoties en roept ze op. Muziek verwijst, maakt het “onhoorbare hoorbaar” (vrij naar Paul Klee), maar toont ook haar eigen werkelijkheid in zowel haar constructieve als zintuiglijke aspecten. Noten zijn nooit alleen maar verpakking. Noten vertellen hun eigen verhaal, voorbij woorden, en laten zich niet alleen maar stomweg uitdrukken in een aantal Herz. (Geloof het of niet: sommige noten willen liever naar de disco, andere liever naar de kerk). Muziek troost, ‘heelt’ en geeft (in-)zicht. Muziek raakt ons, bindt ons samen. Muziek heeft ‘macht’ over ons. Daarom gebruiken wij muziek nu juist. 2. Muziek wordt net als de andere kunsten verstaan binnen gegroeide cultuurhistorische en/of religieuze referentiekaders. Wat maakt een altaarstuk van Rubens méér dan een kinderbijbelplaatje, een Bach-cantate of een Mozart-mis méér dan een dun deuntje? Onze verbondenheid aan eenzelfde culturele en religieuze traditie! Het ‘spreken’ van dezelfde taal en daardoor het ‘verstaan’ van hun betekenis, waardoor uiteindelijk de aandacht wordt afgeleid van het kunstwerk als object en raakt aan de gronden van ons Zijn! Wij zullen ons moeten afvragen in welke religieuze taal, symbolen en muziek wij ons in de eredienst willen uitdrukken, God en elkaar verstaan? Kerkelijke kunst zal in essentie altijd moeten samenvallen met het hart van geloven, het verwijzen naar, het weet hebben van en het deel hebben aan een andere, metafysische en transcendente werkelijkheid. (2 Koningen 6,17)

Wegwijzer 3: Visie op kerk en cultuur
Er ontbreekt iets in het citaat van v.d. Ploeg: hij spreekt geen voorkeur uit. Hij kiest niet in die confrontatie tussen culturen. Ik ga hier niet verder in op de kies-angst van de postmodernen, niet op de marktwerking - de valse toon van meerinkelende harde valuta en de smaak van de meerderheid - in kunst en kerk. Niet op het relativisme, de onzekerheid omtrent onszelf, als resultaat van de confrontatie met al die wereldculturen en -godsdiensten. Wel zullen we moeten bekijken wat Taruskin’s mainstream van all music voor de liturgie betekend: een mainstream van all liturgy? Laat ik beginnen te zeggen dat Taruskin iets belangrijks over het hoofd ziet. Bij het naar elkaar toegroeien van klassiek en pop, westerse en wereldmuziek tot een meer universele muziektaal is tevens een ‘tegenbeweging’ hoor- en zichtbaar. Er ontstaan, om de vergelijking door te trekken, steeds meer nieuwe dialecten. De eigen roots lijken belangrijker dan de mainstream. “Zoeken naar symbolen, waarvan de betekenis universeel aanvaard en begrepen wordt in alle culturen, zoals b.v. de symbolen van de wiskunde en de elektronica, zou deze verlagen tot eenduidige tekens. Hoe meer daarentegen een spreekwoord, een mythe, een muzikale uiting of een beeldhouwwerk cultureel bepaald zijn, des te meer kans dat hun betekenis grenzen en eeuwen overschrijdt”. (J. Gelineau geciteerd in Vernooij) Niks mainstream. Juist concentratie op de eigenheid. Wij vieren liturgie hier anders dan christenen op Java, in het Amazonegebied of aan de Noordpool, niet omdat onze vormen of onze muziek voor God beter zijn dan de hunne, maar omdat zij van óns zijn, het offer van ónze mond. Het adopteren van Javaanse gamelan-muziek, Zuid-Amerikaanse gitaarmuziek of rituele zang van de Inuït in onze erediensten is op zichzelf genomen betekenisloos. Het (onder het mom van alles-moet-kunnen) binnenhalen van de popmuziekcultus - met z’n eigen symbolen en ritualiteit - ook. De vraag zal moeten zijn wie of wat wij (voor God) zijn. Pas dan zal bezien kunnen worden hoeveel ruimte wij willen en kunnen inruimen voor een taal- en muziekcode uit de ons omringende cultuur zonder onze identiteit, ons heden en verleden kwijt te raken? Onze liturgische vormentaal wortelt kortom niet alleen in de eigen cultuur, maar moet vooral ook groeien in de eigen kerk-cultuur. Kerkmuren zullen altijd een filter moeten zijn voor wat wel en wat niet onze erediensten binnenkomt. Kerk en wereld: een twee-stromen-land! Zo kunnen we op zoek gaan naar een vrijgemaakte terts!


Literatuur
Barnard, Willem. 1978. Op een stoel staan, dl. 1. Haarlem: Holland

Bodar, Antoine. 1997. Drinken van de beker. Tielt, Lannoo

Burney, C. The present State of Music in ... 1771-1773 (geciteerd uit: Charles Burney, Muzikale reizen. 1991. Antwerpen, Hadewych)

Cultuur als confrontatie: Uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2001-2004 (pag. 20 e.v.).
Ministerie van OCW, 1999

De Dijn, Herman. 1994. Kan kennis troosten? Kampen: Kok

Eijsvogel, Juurd. Kind is koning. In: NRC Handelsblad, 17 juni 2000

Ferguson, Marijke. 1999. Toverliederen: het gregoriaanse lied, de mantrams van het christendom. In: Laudate pueri Dominum; Feestbundel voor Wim van Gerven. Amsterdam: Caspar

In tune with heaven: the report of the / Archbishop’s Commission on Church Music. London: Hodder and Stoughton,1992

Kox, Wil. 1989. Muziek ... religieuze ervaring? Utrecht: NIK

Lürsen, M. J. 1975. Grondslagen van de Muziektheorie. Wassenaar: Servire

Luiten, B. Artikelenreeks over het evangelische gedachtegoed in de Reformatie, Jrg. 71 nr. 47, 48 en Jrg. 72 nr. 1 en 2

Mattheson, J. Der Vollkommene Capellmeister. Hamburg, 1773. (Band V Documenta Musicologica, Kassel, 1954)

Mehrtens, F. 1982. Kerk en muziek. ‘s-Gravenhage: Boekencentrum

Riemer, G. Nederlands Dagblad van 25 nov. en 9 dec. 2000 (pagina’s 7)

Senden, Yves. 1995. Muziek kan je vertellen. Peer: Alamire

Schipper, Siebold. 1996. Realiteit en ervaring in de evangelische zangbundel “Opwekkingsliederen”. Heverlee: Bijbelinstituut België Smelik, J. Een vrolijk geluid met ‘de bel van je fiets’? In: Het Orgel, Jrg. 96 nr. 6

Thomas à Kempis. 1973. De navolging van Christus.(XI, 1,4,8,9) Baarn: Ambo

Van den Berg, Jan Hendrik. 1977. Gedane zaken. Nijkerk: Callenbach

Van Haecht, L.J.M.G. 1978. Inleiding tot de filosofie van de kunst. Assen: Van Gorcum

Vernooij, A. Kerkmuziek in cultureel perspectief: rede uitgesproken tijdens de NCRV Kerkmuziekdagen, okt. 1999. In: Gregoriusblad, Jrg. 124, nr. 1, mrt. 2000

Voermans, Erik. Het voordeel van zitvlees: een gesprek met Richard Taruskin. In: Mens en Melodie, mrt. 2001

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

Radix | 129 Pagina's

EEN VRIJGEMAAKTE TERTS?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

Radix | 129 Pagina's