Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN ZONDAG OP HET ZENDINGSVELD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ZONDAG OP HET ZENDINGSVELD

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de ronde lemen hut was het nog donker. Murai draaide zich. Door een ander gevoel dan gewoonlijk was hij halfwakker geworden. Hij voelde niet zoals anders de harde aangestampte aarde onder zich waarop z'n slaapmatje lag, maar hij zakte weg, hij lag op iets heerlijk zachts. Vreemd was dat. Met een ruk kwam hij overeind. Was opeens klaarwakker toen hij een flinke pijnscheut door z'n arm voelde trekken. Aai. Met een pijnlijk vertrokken gezicht greep hij naar de plaats waar hij een groot verband wist en meteen herinnerde hij zich de gebeurtenissen van eergisteren.

Met z'n vrienden dwaalde hij door het dorp. Hij had, toen ze voor de hoogste palmboom van het dorp stonden, opgeschept: , , Ik durf best zonder touw om m'n middel in deze palm te klimmen". Ze hadden hem ongelovig en toch verwachtend aangekeken. Maar Sula hoonde: „Dat durf je alleen met je mond". Dat was Murai's eer te na en razendsnel klom hij langs de schubbige bast omhoog. De jongens beneden hem juichten. „Toe dan Murai, toe dan. Als je met een cocosnoot naar beneden komt, krijg je van ieder van ons een stuiver".

Murai rekende. Ze waren met z'n zessen. Er vloog een lach om z'n mond. Hij zou dat geld verdienen, ook al had hij geen plannen voor het geld. Maar alleen al het bezit ervan zou hem een rijk gevoel geven. Ook Sula zou moeten betalen! Hij zou de stuivers in een punt van z'n bloes knopen. Jammer dat de zakken van z'n broek kapot waren. Overmorgen zou het marktdag zijn. Iedere vijf dagen werd er markt gehouden. Hij zou rustig overal eens rondneuzen om te zien of er iets van z'n gading bij zou zijn.

Hoe het ongeluk gebeurde kon hij zich later niet meer herinneren. Waren z'n gedachten méér bij het geld dan bij de plaats waar hij z'n voeten moest zetten? Hij viel. En toen volgden er eindeloze uren van pijn. Mannen van het dorp brachten hem achterop een fiets naar de kliniek van de blanken, de oebekeeh's. Murai voelde iedere oneffenheid van de weg. Soms was de pijn zo erg dat hij half bewusteloos wegzakte, ondersteund door enkele mannen. In de kliniek werd het bloederige bladerverband van z'n arm verwijderd en de grote gapende wonde gehecht. Na afloop werd hij naar een ronde hut gereden waar ijzeren ledikanten stonden. En daarop lag een echte matras. Z'n moeder, die ook meegekomen was, en voedsel en brandhout had meegebracht, weigerde om alles in de daarvoor bestemde, gezamenlijke keuken, een open verblijf, een eindje buiten de hut, te zetten. Ze plaatste alles onder het bed, tot de rode peper, palmolie en stinkende gedroogde vis toe. Vóór het ledikant spreidde ze haar matje uit.

Ook de andere patiënten hadden familieleden bij zich. In de hut was het een drukte van belang. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat was er bezoek. De volgende dag kwamen ook Murai's vrienden. Ze gaven hem ieder een stuiver. Murai weigerde.

„Die heb ik niet verdiend". De jongens lachten. „Die heb je wél verdiend. Vóór je naar beneden viel gaf je zo'n geweldige ruk aan de palmboom dat er drie cocosnoten achter je aan rolden". Ook Sula knikte. „Neem het geld Murai". De jongens vroegen hem honderduit. Ergens benijdden ze hem. De val uit de palmboom had erger gevolgen kunnen heb-

ben. Het was natuurlijk geen pretje om pijn te lijden, maar het ergste was nu voorbij en het leek hun best leuk om een paar daagjes in de kliniek te zijn. „Als je weer terug komt naar het dorp, moet je ons alles vertellen Murai, alles wat je hier beleefd hebt". Murai beloofde het.

Toen de zon niet meer loodrecht boven hun hoofd stond, stuurde Murai's moeder hen naar huis. „De nacht is voor de geesten, de dieven en het ongedierte. Als jullie niet tot één van die drie willen behoren, moeten jullie nu weg gaan". De jongens vertrokken en Murai zwaaide hen na.

Vandaag is het zondag

Dat gebeurde gisteren. Wat voor dag was het vandaag? Marktdag natuurlijk schoot hem opeens te binnen. Jammer, daar kon hij vandaag niet naar toe. Maar het geld zou hij zuinig bewaren.

De patiënt die tegenover hem lag, werd wakker en stapte uit bed. Hierdoor werden ook de anderen gewekt. De luiken die voor de ramen zaten, en de deur, werden geopend. Het was nog donker buiten, maar aan de lucht was al een streep oranjerood zichtbaar. De dag was begonnen. Hetzelfde van de vorige dag herhaalde zich. Een verpleger kwam injekties geven. Een zuster deelde medicijnen rond. Een andere zuster kwam vragen of hij die nacht goed geslapen had en bekeek z'n arm. En toen hoorde Murai een zacht bim-bam. Een bim-bam dat steeds sterker werd. De grote klok, die tussen een houten stellage hing, werd geluid. Wat betekende dit? Het was anders dan de vorige dag. 't Werd Murai door z'n buurman, die al enkele weken in de kliniek was, verteld: „Vandaag is het zondag. In onze stam telt een week maar vijf dagen, maar de week van de blanken telt zeven dagen. En die zevende dag is een speciale dag. Dan komen ze bij elkaar in de kerk". Iets ervan had Murai wel eens gehoord. Stamgenoten in een nabijgelegen dorp hielden ook kerk. Ze noemden zich christenen. Wat dat precies betekende wist Murai niet. Z'n vader, die vaak in het buurdorp kwam, wist er wel meer van. Eens vroeg Murai, door de verhalen van die en gene nieuwsgierig geworden, zijn vader ernaar. Deze lachte. „Zoon word jij maar nooit christen. Dan mag je niet meer dan één vrouw hebben, je mag niet meer naar de markt als die op de kerkdag valt, je mag niet drinken en je mag nog veel meer niet. Christen zijn is de God van de blanken dienen". Murai vroeg niet verder maar toch diep in z'n hart bleef het verlangen om meer te weten van die God van de blanken.

De klok luidde en noodde. Door het open raam, dat uitzicht gaf op de kliniekpoort en een gedeelte van de weg, zag Murai dat een groepje mensen de poort uitgingen.

„Komen die niet naar de kerk? " vroeg hij verwonderd. „O ja", antwoordde z'n buurman, „ze gaan wel naar de kerk, maar niet naar de kerk die hier bij de kliniek staat. De mannen die je daar zag gaan, zijn studenten van de Bijbelschool. Zij gaan naar de dorpen in de omtrek van de kliniek, evenals enkele blanken, om daar in de kleine kerkjes, of zomaar in de open lucht, te vertellen over God". Murai en z'n moeder gingen naar de kerk. Murai moest wel even op z'n tanden bijten toen hij z'n arm tegen de deuropening stootte, maar toen hij eenmaal een plaatsje achterin de kerk had, glunderden z'n donkere ogen van blijheid.

Toen het klokgelui verstomde klonken er zingende kinderstemmen. Het geluid kwam steeds dichterbij. Ze zongen: — We gaan naar het huis van God. Kom ga met ons en doe als wij —.

Murai luistert aandachtig

De kerk was een eenvoudig, stenen gebouw, waarop een zinken dak lag. Van binnen zag de kerk er nog eenvoudiger uit. Op de harde en toch stoffige, rode aarde stonden lange, lage houten banken. Die banken werden gevuld met volwassenen en kinderen. Twee meisjes kwamen naar binnen met hun muziekpot en begeleidden met het eentonige, doffe tom-tom-tom het zingen. Jongens en meisjes, mannen en vrouwen die in de kliniek of in het weeshuis werkten, de verzorgstertjes van de moederloze kinderen en babies, die enkele van de wat grotere kinderen meebrachten, patiënten met hun familieleden, moeders met babies, allen kwamen de kerk in. Ook de mensen die voor een dagelijkse injektie of verbandwisseling naar de kliniek gekomen waren en enkele moeders wier kinderen koorts of diarrhee hadden.

Murai keek en luisterde. Een stille verwondering kwam in z'n hart. En dat bleef ook het verdere van de dag.

De ochtenddienst was rustig verlopen,

op enkele huilende babies en kinderen die naar buiten liepen na. 's Middags was het wat rumoeriger. Mensen brachten een ziek kind. Een zuster ging de kerk uit. Een kwartier later klonk het rauwe, sombere geweeklaag over het verder nagenoeg verlaten kliniekterrein. Het kind was dood. De dokter werd weggeroepen omdat men een jonge vrouw bracht. Drie kwartier later klonk het juichende wiewiejienhhhh (er is een kind geboren) over het kliniekterrein. Ook Murai's aandacht was even afgeleid, maar al vlug vergat hij alles om hem heen. Hij begreep niet alles van wat hij hoorde. Wel knikte hij instemmend toen men rondging om een , , gavc voor de armen" te verzamelen. Met een blij trots gebaar legde hij een stuiver op de schaal. Nu werd hij armer en toch voelde hij zich rijk!

's Avonds trok een groepje werkers van de kliniek en christenen uit het dorp al zingend van hut naar hut. Later verspreidden ze zich over de diverse hutten en begonnen een gesprek met de patiënten en hun familieleden.

Murai keek en luisterde. Hij durfde geen vragen te stellen. Toch waren die vragen er wel in z'n hart. Veel vragen zelfs. Deze dag was zo anders verlopen dan de vorige. Veel woorden was hij vergeten. Er was ook zo veel op hem afgekomen. Dat kon niet in één keer verwerkt worden. Hij had ook woorden onthouden: — zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat des Heeren uwr-Gods —. Die woorden stonden in de Bijbel en de Bijbel was het Woord van God Zelf. Dus geen week van vijf dagen, maar van zeven dagen!

Murai's buurman vroeg aan één van de kliniekwerkers om nog eens uit Gods boek te lezen, hetzelfde wat ook die dag gelezen was. De man las. Het ging niet vlot. Stuntelig werden de woorden gevormd tot zinnen en toch klonk het eerbiedig. 't Was stil in de hut, heel stil.

— Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen mijn muren een plaats en een naam geven. — En de vreemden, die zich tot den Heere voegen, om Hem te dienen, en om de Naam des Heeren lief te hebben, om Hem tot knecht te zijn, al wie de sabbat houdt, dat hij dien niet ontheilige — De rest hoorde Murai niet meer.

God alleen een God van de blanken, zoals z'n vader zei? Vandaag had Murai anders gehoord. De vreemden, daar hoorde hij bij. Daar hoorde iedereen bij die God niet kende. De Heere had aan Zijn discipelen de opdracht gegeven om het Evangelie te brengen aan alle volken. Alle volken, dat waren mensen van allerlei kleur en ras. God wilde niet alleen een God der blanken zijn, maar ook voor zwarten en bruinen. Ook de blanken die God niet dienden, behoorden bij de vreemden.

De Heere dienen? Zijn Naam lief hebben? De sabbat heiligen? Hem tot knecht zijn?

Vragen, moeilijke vragen. Vragen die hem niet met rust lieten. Vragen waar hij zo graag een antwoord op zou willen hebben.

Als hij terug zou zijn bij z'n vrienden, zou hij veel te vertellen hebben.

Op de achtergrond klonk het geluid van het zacht murmelende beekwater dat over de rotsen stroomde. De krekels sjirpten.

De zondag naderde z'n einde. Het woorcl was verkondigd op vele plaatsen, door bruin en blank, die de belofte van de Heere meekregen:

— Alzo zal Mijn Woord, dat uit Mijn mond uitgaat, zijn. Het zal niet ledig wederkeren —.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1977

Daniel | 24 Pagina's

EEN ZONDAG OP HET ZENDINGSVELD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1977

Daniel | 24 Pagina's