Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Psalmen in de synagoge

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Psalmen in de synagoge

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(De noten in de tekst verwijzen naar de muzikale illustraties die bij het uitspreken van de lezing ten gehore zijn gebracht. Deze illustraties zijn te horen op de aan het eind van dit artikel vermelde cd's en Ip's.)

Psalmen en muziek in de tempel

De wortels van de hedendaagse eredienst in de synagoge liggen in de dienst van de laatste Jeruzalemse tempel, die in het jaar 70 door de Romeinse keizer Titus werd verwoest. Uit de Talmoed (het verzamelwerk dat alle aanvullingen op de Thora bevat die het maatschappelijke en godsdienstige leven van de Joden regelen) weten we dat in de tempeldienst, naast het brengen van offers, het zingen van Psalmen een voorname plaats innam. Dezelfde bron vermeldt welke Psalmen tot de vaste liturgie behoorden. Zo werden op de verschillende dagen van de week, beginnend met zondag, achtereenvolgens de Psalmen 24, 48, 82, 94, 81, 93 en 92 ten gehore gebracht.
De uitvoerenden waren Levieten, die blijkbaar goed getrainde zangers moeten zijn geweest. De Talmoed bericht nauwkeurig over de verschillende fasen in de carrière van de Levitische zangers. Pas op dertigjarige leeftijd mochten ze tot het koor toetreden, terwijl hun dienstverband met het bereiken van de vijftigjarige leeftijd abrupt eindigde. Aan die actieve periode van twintig jaar ging een vijfjarige opleiding vooraf. Bovendien werd het koor versterkt met jongens uit dezelfde stam onder de leeftijd van dertien jaar. Hierbij wordt opgemerkt dat dit knapenkoor een 'liefelijke klank' aan het mannen-ensemble moest toevoegen. Het aantal zangers mocht niet minder zijn dan twaalf, terwijl geen bovengrens wordt genoemd. Het koor werd soms begeleid door het tempelorkest. Het merendeel van de gebruikte instrumenten staat in de Psalmen vermeld (zie bijvoorbeeld Psalm 150). Om slechts enkele instrumenten te noemen: kinnor (lier), newel (harp), tsiltselim (bekkens), ro/(pauk of trommel), chalil (een soort dubbele hobo) en magrefa (een klein pijporgel).
In de Psalmen komt herhaaldelijk het woordje sela voor. Het blijft altijd onvertaald, omdat de werkelijke betekenis onzeker is. Misschien is het een teken voor het orkest geweest om te beginnen met het naspel, nadat de Levieten hadden gezongen. Het kan ook een aanwijzing geweest zijn om op een andere melodie over te gaan. Volgens weer andere meningen geeft het woord slechts het einde van de Psalm aan.

Psalmgezang in de synagoge

Na de verwoesting van de tempel verboden de rabbijnen iedere vorm van muziek in de eredienst. Alleen de voorzanger mocht worden gehoord, terwijl de gemeentezang zich voornamelijk beperkte tot het zingen van enkele woorden zoals Ameen (het zij zo), Halleloeja (looft God) en Hosanna (help toch). Daarnaast werden soms halve of hele zinnen die de voorzanger had voorgedragen, door de gemeente herhaald. Ook dit is in de Talmoed beschreven en zo worden tegenwoordig nog sommige Psalmen in de Joodse eredienst uitgevoerd. Een voorbeeld is het zingen van Psalm 118, vers 1 tot en met 4. De voorzanger begint met de woorden (in het Hebreeuws uiteraard): Dankt God, waarlijk Hij is goed, eeuwig duurt Zijn genade. De gemeente (of een koor) herhaalt dan dit vers. De voorzanger zingt de volgende zin: Israël moge zeggen: eeuwig duurt Zijn genade, waarop de gemeente weer met de eerste zin antwoordt. De voorzanger gaat dan door met de derde zin: Het huis van Aaron moge zeggen: eeuwig duurt Zijn genade. Weer antwoordt de gemeente met de eerste zin. Tenslotte zingt de voorzanger: Mogen zij die God vrezen, zeggen: eeuwig duurt Zijn genade. En de gemeente herhaalt voor de vierde en laatste keer het eerste vers1.
Een ander voorbeeld van de respons van de gemeente vinden we bij het zingen van vers 25 van dezelfde Psalm, waar de voorzanger begint met de woorden: O God, help toch. De gemeente herhaalt dit. De voorzanger vervolgt met dezelfde tekst en de gemeente herhaalt opnieuw. De voorzanger zingt verder de tweede helft van de zin: O God, geef ons geluk, en de gemeente herhaalt weer. Dan gaat de voorzanger verder met dezelfde tekst die opnieuw door de gemeente wordt herhaald2. De reden voor deze wijze van zang en tegenzang ligt misschien in het feit dat gedurende lange tijd de gebeden niet mochten worden opgeschreven. Op deze wijze hoefden de biddenden slechts korte zinnetjes te memoreren, die bovendien nog even te voren als het ware door de cantor waren voorgezongen.

Psalmen in de synagogale liturgie

Al na de Babylonische ballingschap (586-537 volgens de gewone jaartelling) had zich een kern van synagogale liturgie ontwikkeld waarin Psalmen een voorname plaats innamen. Deze zijn daarin tot op de huidige dag gehandhaafd. Uiteindelijk had de synagogale dienst een vaste dagelijkse liturgie, verdeeld over de volgende gebedsdiensten: sjacharit (ochtendgebed), mincha (middaggebed), arawit (of maäriv) (avondgebed) en moesaf (toegevoegd gebed).
Het laatstgenoemde wordt alleen op Sabbat, feestdagen en de nieuwe-maansdag onmiddellijk aansluitend aan de sjacharit-gebedcn gezegd. Twee van de vier genoemde gebeden dragen de naam van bepaalde offers uit de tempel, te weten mincha (meeloffer) en moesaf (toegevoegd offer).
De limrgie van sjacharit omvat, naast een aantal vaste gebeden, de Psalmen 100 en 145 t/m 150, die op Sabbat en feestdagen worden voorafgegaan door de Psalmen 19, 34, 90, 91, 135, 136, 92 en 93. Psalm 145 wordt dan nogmaals gebeden, gevolgd door Psalm 20. De ochtenddiensten worden beëindigd met de eerder genoemde 'psalm van de dag', op werkdagen in sommige gemeenten gevolgd door God is mijn herder (Ps.23).
In de mincha-dienst wordt naast andere vaste gebeden slechts Psalm 145 gezegd. In het avondgebed van werk- en feestdagen worden als regel geen Psalmen gereciteerd. Sommige gemeenten besluiten de werkdag-avonddienst echter met: Een pelgrimslied. Ik hef mijn ogen op naar de bergen (Ps.121)3. In tegenstelling tot de andere avonddiensten worden in de vrijdagavond-dienst vóór het eigenlijke arawit de Psalmen 95-99, 29, 92 en 93 gereciteerd. Dit gedeelte van de limrgie wordt aangeduid met: kabbalat Sjabbat (ontvangst van de Sabbat)4,5.

De chazzan

De voorzanger wordt in de Joodse literatuur met drie verschillende namen aangeduid: sjaliach tsibboer (vertegenwoordiger van de gemeente), baal tejïlla (meester van het gebed), chazzan (cantor of voorzanger). Tegenwoordig is de laatste naam de meest gangbare aanduidmg. Naast de chazzan is er in de Joodse eredienst nog een andere functionaris, de baal koré (meester van het voorlezen). Hij is o.a. belast met de Schriftlezing uit de Thora. In kleinere gemeenten zijn de functies van voorzanger en voorlezer in één persoon verenigd. Het is interessant om te constateren dat in de oerkerk dezelfde functies bestonden, te weten de cantor (voorzanger) en de lector (voorlezer). Een pikante bijzonderheid hierbij is dat uit grafschriften in de catacomben van Rome (bijvoorbeeld die van St. Calixtus) kan worden afgeleid dat de eerste cantores gerecruteerd waren uit zangers van de stam Levi, die waarschijnlijk door de Romeinse legers na de verwoesting van de tempel als krijgsgevangenen waren meegevoerd naar Rome. Ter illustratie volgt hier het grafschrift van een zekere Deusdedit, die zo'n 'christelijke' voorzanger is geweest. Deusdedit is overigens de letterlijke Latijnse vertaling van de Bijbelse naam Jonathan, die 'God heeft gegeven' betekent. In de grafsteen zijn de volgende woorden gebeiteld:

Hic levitarum primus in ordine vivens
Davidici cantor carminis ipse fuit
(In leven, de eerste in de orde van de Levieten,
was hij zelf zanger van het lied van David)

De ondersteuning van de chazzan

Het ambt van chazzan was oorspronkelijk een erefunctie. Pas in de zevende eeuw werd het een betaald beroep. Dit ambt was niet gemakkelijk. Niet alleen moest de voorzanger over een zeer goede stem beschikken, een voortreffelijk geheugen was eveneens een vereiste, omdat de chazzan aanvankelijk alle gebeden uit zijn hoofd moest kennen. Het noteren van de gewijde teksten was namelijk eeuwenlang taboe. Soms werd de voorzanger in die tijd dan ook geflankeerd door twee assistenten (in het Hebreeuws tomechim, ondersteunenden), die insprongen wanneer hij een fout in de tekst maakte of, erger nog, een hele zin vergat. Toen de gebedsdienst steeds omvangrijker werd, lieten sommige voorzangers zich niet langer 'ondersteunen' door de tomechim, maar door een jongenssopraan (Singer) en een baszanger (Bass). Hoewel de medewerking van dit duo zich beperkte tot het neuriën van enkele akkoorden en hier en daar tot het herhalen van een enkel woord, stootte deze 'nieuwigheid' in vele gevallen op hevig verzet van de Joodse geestelijkheid. Toch groeide het instituut van Singer en Bass desondanks uit tot een volwaardig koor, waarvan echter alleen mannen en jongens deel mochten uitmaken.

De reform-synagoge

In het begin van de 19e eeuw deed de Joodse Reformbeweging haar intrede. De Reformbeweging is een religieuze beweging, aanvankelijk alleen in Duitsland, die zich onder invloed van de emancipatie en het moderne denken losmaakte van het orthodoxe Jodendom. De traditionele dienst, althans in de synagogen van deze geloofsrichting (het liberale Jodendom), werd onder invloed van deze beweging drastisch gewijzigd. Orgel en gemengd koor werden ingevoerd. Mannen en vrouwen zaten niet meer gescheiden van elkaar. De preek werd in het Duits gehouden en zelfs werd in een aantal gebeden het Hebreeuws door het Duits vervangen. De zang in de liberale synagoge leunde sterk tegen koralen van de protestantse kerk aan. Hoewel er geen overlevering van de melodieën van de Psalmen bestaat zoals die eens in de tempel van Jeruzalem hebben geklonken, kan men toch veilig aannemen dat ze niets gemeen hadden met de pseudo-christelijke gezangen in de reform-synagoge6.

Geledingen in het Jodendom en hun liturgie

Het Jodendom kent verschillende geledingen, die hieronder kort zijn samengevat:
1. orthodoxen: behoudende, volgens Thora en traditie levende Joden
1a. Asjkenazim: Westerse, traditionele Joden
1b. Sefardim: Spaanse, Portugese en oriëntaalse Joden
1c. hassidim: groepering die het Chassidisme aanhangt
2. liberalen: Reformjoden (zie boven)
3. conservatieven: vrijer dan orthodoxen, maar meer behoudend dan liberalen.

ad 1a. De naam Asjkenazim is afgeleid van de Bijbelse figuur Asjkenaz (Gen. 10:3). Over het algemeen worden Joden wier voorouders afkomstig zijn uit Oost- en Midden-Europa zo genoemd. Hun omgangstaal is het Jiddisch (Joods-Duits, met later ingevoegde woorden uit Slavische talen, de omgangstaal van Oost-Europese Joden).

ad 1b. De Sefardim zijn uit Spanje en Portugal afkomstige Joden. De naam is afgeleid van de naam Sefarad (Obadja :20), waarmee in de middeleeuwse rabbijnse literatuur Spanje werd aangeduid. Sefardim hebben een andere uitspraak van het Hebreeuws dan de Asjkenazim. Het Iwriet, de taal van het moderne Israël, wordt door Asjkenazim en Sefardim identiek uitgesproken. De limrgie van de Sefardim is, wat de teksten van het gebedenboek betreft, veelal gelijk aan die van de Asjkenazim. De melodieën, waarin sommigen overeenkomsten met het gregoriaans menen te zien, zijn echter wezenlijk verschillend. Ook heeft de Sefardische voorzanger niet de vrijheid om te improviseren, zoals de Asjkenazische chazzan die wel heeft7.

ad 1c. Chassidisme, afgeleid van het Hebreeuwse woord chassied (= vroom, getrouw) is een Joodse religieuze beweging met kabbalistische en mystieke trekken (kabbala= overlevering: een mystieke beweging, die o.a. via de getallensymboliek een achter de letters, schrifttekens en woorden verborgen wijsheid in de Hebreeuwse Bijbel probeert te ontdekken). Het Chassidisme ontstond omstreeks 1750 in Oost-Europa. De chassidische melodieën kenmerken zich vaak door uitzonderlijke blijmoedigheid8.

ad 3. Onder de conservatieve gemeenten (vooral in Amerika sterk vertegenwoordigd) treft men diverse schakermgen aan: sommige staan dichter bij de orthodoxen, andere bij de liberalen.

Psalmen in de huiselijke eredienst
Behalve in de synagoge worden ook in de huiselijke eredienst Psalmen gezongen. Hét voorbeeld hiervan is de viering van de Sederavond. Dit is het begin van het Joodse Paasfeest. Alle Joodse feestdagen en de Sabbat beginnen immers op de voorafgaande avond. De Sederviering, naar een bepaald voorschrift geordend (Hebr. seder = orde), vindt in huiselijke kring plaats. Er is een speciale liturgie, vastgelegd in de zogeheten haggada (Hebreeuws voor 'vertelling'), waarin o.a. over de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt verteld. Dit gedeelte van de Seder wordt besloten met het zingen van de Psalmen 113 en 114. Daarna volgt een feestelijke maaltijd. Na het zingen van Psalm 126 en het dankgebed worden de Psalmen 115-118 en 136 gezongen9.

Uitbreiding van de liturgie na 1948
Hoewel de siddoer, het Joodse gebedenboek, al eeuwen geleden zijn definitieve vorm had gekregen, deed zich met de heroprichting van de Joodse staat in 1948 een situatie voor die als het ware om enige uitbreiding van de bestaande liturgie vroeg. Zo werd bijvoorbeeld de viering van de onafhankelijkheidsdag ingesteld en een gebed voor het welzijn van de nieuwe staat en zijn leiders ingevoerd. Voorts werd een speciale gebedsdienst voor deze dag geïntroduceerd waarin de Psalmen van het zogeheten Halleel (Psalm 113-118) een voorname plaats innemen. Voor de eerste onafhankelijkheidsdag bepaalde het opperrabbinaat van Israël dat ook de Psalmen 107, 97 en 98 zouden worden gezegd en dat het geheel met de klanken van de sjofar zou worden besloten. De sjofar is een instrument dat niet bij de eerder opgesomde muziekinstrumenten van de tempel is genoemd. Het is vervaardigd uit de hoorn van een ram en werd uitsluitend als een signaalhoorn gebruikt. Op Joods Nieuwjaar wordt er nog heden ten dage volgens Thoravoorschrift in de eredienst op geblazen. Er kunnen slechts beperkte intervallen van tonen op worden geproduceerd. De verplichte tonen worden aangeduid met de Hebreeuwse woorden teki'a (blazen, in dit geval van lange tonen), teroe'a (schreeuwen: een opeenvolging van korte noten in een triller of staccato) en sjewarim (gebroken). In de dienst van Joods Nieuwjaar worden al deze tonen in verschillende volgorde geblazen. Meestal zegt de rabbijn de te blazen tonen aan de baal toke 'a (sjofarblazer) voor10.

Samenvattend kan worden gesteld dat door de eeuwen heen Psalmen altijd een integraal bestanddeel van de Joodse eredienst hebben gevormd.

Muzikale illustraties

1. cd Philips Classics AlKYiO-l, band 9: The Amsterdam Synagogue, cantor Hans Bloemendal (in dit voorbeeld zijn achtereenvolgens de herkenningsmelodieën van Pasen, het Wekenfeest, het Loofhuttenfeest en het Inwijdingsfeest [Chanoeka] verwerkt).
2. Zelfde cd, band 10.
3. cd Israël Music 5002, band 1: Treasury of Immortal Performers, gezongen door Moshe Koussevitzky, een vooroorlogse cantor van wereldformaat. De melodie met veel coloratuur, gecomponeerd door Cantor Yardeini, is eerder geschikt voor een recital dan voor de liturgie in de synagoge.
4. cd Philips Classics 422030-2, band 12: The Amsterdam Synagogue, cantor Hans Bloemendal. De melodie voor Psalm 93, in de oude traditionele chazzanoet-süjl, waarin het koor slechts enkele woorden herhaalt en door een neuriebegeleiding de voorzanger harmonisch 'ondersteunt', is gecomponeerd door de wereldberoemde voorzanger Josef Rosenblatt.
5. cd JHM 9701, band 2: Chazzanoet in vooroorlogs Amsterdam, uitgave van het Joods Historisch Museum. Vóór de Tweede Wereldoorlog werd Psalm 93 geregeld in deze vorm in de Grote Synagoge te Amsterdam door het koor ten gehore gebracht. De compositie is van de hand van chazzan Schlesinger, cantor in Amsterdam (1908-1923).
6. cd Olympia OCD 347, band 9: Louis Lewandowski 1821-1894.
7. lp The Hannah Tarry Memorial Fund, kant 1, band 2: Songs for the Sabbath, Psalm 92. 8) Ip Heginah Records 1202, kant 1 band 4: Sholosh R'golim, Psalm 118, vers 1-4.
9. cd Philips Classics 442489-2, band 16 en 17: The Jewish Song, Hans en Asher Bloemendal, Psalm 113, vers 7-9, Psalm 114.
10. cd Philips Classics 422030-2, band 3: The Amsterdam Synagogue.

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997

Driestar bundels | 172 Pagina's

Psalmen in de synagoge

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997

Driestar bundels | 172 Pagina's