Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak tusschen Vader, Moeder en Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak tusschen Vader, Moeder en Kinderen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Joh. 11 : 27—29: ij zeicle 'tot Hem: a Eeere, ik heb geloofd dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou. En dit gezegd hebbende, ging zij heen en riep Maria hare zuster heimelijk, zeggende: e Meester is daar en Hij roept u. Deze als zij dat hoorde, stond haastelijk op en ging tot Hem.

XXII.

Moeder. Het is goed dat wij deze versjes gelezen hebben om die te bespreken. Maar toch had ik wel gewild dat wij ons vorig gesprek hadden voortgezet. Ik denk daar nog gedurig over.

Vader. Is dat toen naar uw genoegen niet duidelijk gemaakt? Of'waar hapert het?

Moeder. Dat kan ik zoo niet zeggen. Ik vond dat tweemaal opgewekt te worden van groote beteekenis; nu geestelijk en straks lichamelijk bij de laatste opstanding. En dan die verwachting van de zielen daarboven.... en die leven en in Jezus gelooven dat die den tweeden dood niet sterven zullen. Ik kan er niet genoeg over denken.

Vader. Het doet me genoegen dat gij de Waarheid bemediteert. Maar als wij met alles naar binnen gaan en ons gedurig bij het licht des Geestes in onze afkomst en hoedanigheid nader leeren kennen, dan wordt het wonder dagelijks grooter dat de Heere voor zulke vloekelingen als wij zijn, zulke uitnemende weldaden heeft weggelegd. Dien tweeden of eeuwigen dood, met al zijn verschrikkingen, hebben we ons allen op den hals gehaald; en nu daarvan voor eeuwig bevrijd te worden door Hem, Die al die smarten, verschrikkingen en helsche kwellingen gedragen heeft — als een Rechtvsiardige voor orirechtvaardigen lijdende — dat geeft 's Heeren volk stof voor verwondering en aanbidding die de eeuwigheid voor hen verduren zal.

Moeder. O ja, Gods volk zal weten wat ze in den hemeil te doen zullen hebben. En voorwaar, voor geen één mensch zoo'n wonder als voor mij. Zie ik op mijn geringe heiligmaking, op de woelingen van mijn ongedoode vleesch, dan is het mij gedurig een wonder dat de Heere mij niet zat wordt.

Vader. De Kerk zegt: Wij allen zijn als een onreine en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Zij doorzagen dus goed dat de Heere het nooit doen kon om hunnentwil. Maar Hij weet wat maaksel zij zijn. Dat wist Hij ook vóór Hij hen trok. En nu zijn Zijne genadegiften en roepingen onberouwelijk. De eeuwigheid is in Zijne deugden opdat het volk behouden worde. Maar laat ons nu beginnen met de bespreking van deze versjes.

Maria. Als ik dan eerst wat vragen mag: zou Martha niet een eenigszins ontwijkend antwoord gegeven hebben op de vraag van den Heere Jezus?

Vader. Dat zou ik niet durven 'beweren. Ik wil niet zeggen dat Martha het wondervolle betoog van den Heere ten volle begreep, maar haar vlot en onbedongen antwoord, doet ons een blik slaan in haar begenadigde ziele. En dan is het alsof ze zegt: Heere, al zijn mij sommige dingen duister, ik geloof dat geen één woord uit uwen mond komt dat niet waarachtig is. Gij, als de Zoon van God, de Messias aan de vaderen beloofd. Die nu gekomen zijt in de wereld. Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.

Maria. Dat was een heerlijke belijdenis van Martha. Ze had toch groote genade bij al hare zwakheden. Ik meen dat éfe Apostel Johannes zegt: Degene die beleden zal hebben dat Jezus de Christus is, dat die uit God geboren is.

Vader. Dat is waar. Ge moet evenwel onder, scheid maken tusschen belijden met den mond en gelooven met het hart. Waren al degenen uit God geboren die met den mond belijden dat Jezus de Christus is, dan ware het getal der kinderen Gods zoo klein als het inderdaad is.

Moeder. Het is een droeve waarheid, dat velen aan een belijdenis met den mond genoeg hebben en daar zorgeloos de eeuwigheid mee tegengaan. Onze onderwijzer zegt om niet alleen voor waarachtig te houden wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft.... Er moet dus wat bijkomen.

Vader. We kunnen het kort samenvatten met Gods Woord in de hand en dan is het: Indien . gij met uwen mond zult belijden en met uw hart gelooven. Hier bij Martha mogen we gerust aannemen dat hare belijdenis met den mond praktijk was in haar binnenste. Zij beleed dat Jezus de beloofde Messias, was. En dat bleef zij gelooven, niettegenstaande Hij Zich tijdelijk van haar onttrokken had. Niettegenstaande Hij op haar dringend verzoek niet gekomen was om haar broeder gezond te maken. Al was het, dat zij met haar zuster haar gestorven bi-oeder beweende en wellicht de vijand van binnen haar influisterde: nu komt de Meester, nu het te laat is voor uw broeder. Evenwel mag ze dierbare geloofstaal uiten: Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou. En al was het dan dat die Christus anders met haar gedaan en gehandeld had dan zij verwacht of gehoopt had, zij had evenwel niet hard van Hem kunnen denken in Zijne afwezigheid, maar was vast gebleven in het geloof dat Hij de Christus de Zone Gods was. En als zoodanig wilde zij Zijn doen eerbiedigen. Die als de Zelfstandige Wijsheid des Vaders het 'best weet wat meest tot nut van Zijne kinderen verstrekken kan.

Moeder. Ja juist. Het is gemakkelijk om dat over te nemen als het alles naar onzen zin gaat. Als Hij tegenwoordig is, dan doorwandelt de' ziele bij dat licht de duisternis. Maar o wee, als Hij Zich verbergt. Het is voor mij de zwaarste post om dan te gelooven.

Vader. Dat is de heilige kunst van het gegenadeleven zooals de Apostel Petrus dat uitdrukt (1 Petr. 1 : 8). In welken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar geloovende u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.

Maria. Maar Martha zag Jezus nu toch. Hij was immers gekomen?

Vader. Het gaat hierover: Toen zij Jezus stellig verwachtte kwam Hij niet. Laat ik het u duidelijk maken door u op het verschil te wijzen tusschen Martha en den Farizeër in Luc. 7. De Farizeër zei in zijn hart: Deze indien Hij een Profeet ware zou wel weten wat en hoedanige deze vrouw is want zij is een zondares. Deze Simon geloofde dus niet dat Jezus de Christus, de Zone Gods was. Nauwelijks kon hij gelooven dat Jezus een Profeet was. Was Martha nu in gelijke hoedanigheid geweest als deze Simon, ze had dan kunnen zeggen: Als deze Meester' de Christus was, zou Hij wel weten hoe ziek mijn broeder is en dat de dood haast een einde aan zijn leven maken zal. Maar Martha's geloof overvleugelt al de zwarigheden van Jezus' afwezigheid; zij ziet niet op de omstandigheid, maar gelooft dat Hij de Christus de Zone Gods is. Al loopt dan alles tegen, al stierven we allen, al waart Gij nooit gekomen zoo geloof ik nochtans dat Gij de Christus zijt. Als alles tegenloopt, blijft Jezus voor Zijn volk de Zone Gods.

Moeder. Ik ben heilig jaloersch op zulk een zielsgesteldheid. Ik zie daar tevens ook in, dat de Geest den éénen tijd de zwakheden van de Bijbelheiligen aanroert, maar op een anderen tijd zooveel meer hunne genade openlegt en verklaart. Ik denk aan Jezus' Woord van voorheen: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen....

Vader. De dierbare Heere Jezus handelt Irouwelijk met Zijne kinderen overeenkomstig hunne toestanden en behoeften. Hierdoor komt de genade die den eenen tijd meer bedekt is, op een anderen tijd des te heerlijker te voorschijn, Jezus had Martha zoowel als Maria en Lazarus lief. We hebben dat tevoren besproken. Maar we gaan nu tot het volgende versje.

Martha. Ik zou haast zeggen: Was Martha maar bij Jezus gebleven. De Heere zou straks Maria zelf wel geroepen hebben.

Vader. Foei, dat is Kaïns taal. Ben ik m.ijna broeders hoeder? Ik geloof dat Martha door het roepen van hare zuster een edele daad verricht.

Moeder. Dat geloof ik ook. We moeten ook anderen tot Jezus zoeken te brengen; dat is alleszins Schriftuurlijk.

Vader. In het licht van deze historie wordt het ons duidelijk, wie eigenlijk op Jezus gewezen en tot Hem gebracht moeten worden. Het was hier een moedelooze en treurende Maria, die onder het diepe smartgevoel van Jezus' afwezigheid en van het verlies van haren broeder in het klaaghuis was blijven zitten, die hier door haar zuster geroepen werd. We merken hier een zeer verstandig beleid in Martha's werkzaamheid. Ze zegt: de Meester is daar en Hij roept u.

Maria. Zou dat waar geweest zijn dat de Heere Martha opdracht gegeven had om haar zuster te roepen?

Vader. Dat lezen we niet. Martha is in gesprek met Jezus en aanstonds is het: Dit gezegd hebbende ging zij heen en riep Maria hare zuster enz.

Moeder. Zou Martha dan hiermee wat bijzonders op 't oog hebben gehad ?

Vader. Martha was van Maria's toestand zeer wel bewust. Hier spreekt bijzonder de gemeenschap der heiligen. Doch zoo de Heere wil daarover later.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1940

De Saambinder | 4 Pagina's

Samenspraak tusschen Vader, Moeder en Kinderen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1940

De Saambinder | 4 Pagina's