Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GELOOF EN NATUURWETENSCHAP(slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GELOOF EN NATUURWETENSCHAP(slot)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het positivisme

Het positivisme is voortgekomen uit het materialisme. Evenals het materialisme heeft het een sterke afkeer van de metafysica. Het positivisme wil uitgaan van het gegevene, het feitelijke "positieve", waarbij het alle vragen die daar boven uitgaan als onnut beschouwt. Als "positief feit" beschouwt het het verschijnsel.

Het positivisme beperkt alle wetenschap tot het gebied der verschijnselen. Het streeft ernaar de als verschijnsel

gegeven feiten als zodanig te aanvaarden, deze te ordenen volgens bepaalde wetten en uit deze gevonden wetmatigheden de toekomstige verschijnselen vooruit te zien en zich daar naar te richten. De zin van de wetenschap is: weten om vooruit te zien. Vragen naar het "wezen" van een feit of naar de "werkelijke" oorzaak worden als zinloos aangemerkt,

In het woord positivisme zit uiteraard het woord positief. Positief is dan het werkelijke in tegenstelling tot het negatieve, het niet-werkelijke. Eveneens geeft het aan: het zinvolle, het nuttige, in tegenstelling tot het zinloze.

Het positivisme wil zich uitsluitend houden aan het werkelijke, waaronder dan verstaan moet worden: alleen de gegeven feiten. Alleen het maatschappelijk zinvolle en nuttige wordt erkend.

Het positivisme oriënteert zich op de natuurwetenschap, die het dan ook als de enige positieve wetenschap beschouwt. Het ziet de natuurwetenschap als dé wetenschap, die ons de werkelijkheid leert kennen. Deze kennis wordt alleen verkregen met behulp van de natuurwetenschappelijke methode. Wat zich niet op wetenschappelijke wijze laat verantwoorden wordt genegeerd. Het kan in bepaalde gevallen zover gaan, dat het elke andere werkelijkheid dan die van de natuurwetenschap ontkent. Het positivisme is afkerig van een uitgewerkte levens- en wereldbeschouwing.

De grondlegger van het positivisme is de Fransman Auguste Comte( 1798-1857). Gedreven door een sterk sociaal idealisme heeft hij tot doel gesteld de maatschappij te hervormen. Om de maatschappij te hervormen is het nodig deze te kennen. Daartoe is volgens hem een positieve wetenschap nodig, die hij de sociologie noemt.

Comte stelt dat de ontwikkeling van de menselijke geest verloopt in drie stadia: het theologische, het metafysische en het positieve of wetenschappelijke stadium. Ditgeldt zowel voor de mensheid in het algemeen als ook voor elk mens in het bijzonder. In zijn kindsheid is elk mens theoloog, in zijn jeugd metafysicus en in zijn volwassenheid fysicus. Het uiteindelijke doel is het derde stadium. Het eerste stadium is het uitgangspunt, terwijl het tweede slechts als een tussenfase aangemerkt moet worden.

In het eerste stadium stelt de mens zich voor dat de verschijnselen veroorzaakt worden door de onmiddellijke en voortdurende werking van bovennatuurlijke wezens. Het metafysische stadium houdt in dat de bovennatuurlijke wezens nu

vervangen worden door abstracte krachten zoals b.v. aantrekkingskracht, levenskracht enz. In het derde, positieve, stadium komt de mens tot ontdekking dat hij nooit tot volstrekte kennis kan komen en dat hij dan ook niet naar de oorzaak en bestemming van alles moet zoeken. Hij moet zich uitsluitend op de verschijnselen richten. Verklaren in het positieve stadium is alleen nog: de afzonderlijke feiten in samenhang brengen met een algemeen feit. Het ideaal dat Comte voor ogen zweeft, is bereikt, indien alle verschijnselen onder één enkel algemeen feit kunnen worden gerangschikt en geordend.

Comte wil de natuurwetenschap stellen tot een model voor alle andere wetenschappen.

Samenvattend kunnen we dus zeggen, dat het positivisme zich oriënteert op de mathematische natuurwetenschap en dat zij alle wetenschappen naar dit model wil vormen. Wat niet toegankelijk is voor de natuurwetenschappelijke methode wordt genegeerd. Kennis kan alleen verkregen worden met behulp van deze methode. Een andere werkelijkheid dan de empirische houdt het bewust buiten haar blikveld.

Het positivisme is intellectueel van aard; het verabsoluteert de natuurwetenschap. Vragen van metafysische aard worden als onwetenschappelijke vragen beschouwd en daarom genegeerd. Voor de godsdienst is geen plaats. De positivisten verwachten het geluk van de vooruitgang van de wetenschap en de techniek. Alles wat met godsdienst te maken heeft wordt als ouderwets en achterhaald beschouwd.

Het neopositivisme

Onder neopositivisme wordt verstaan een denkrichting die haar oorsprong vond in Wenen en daarom ook wel bekend staat als de Wiener Kreis.

Het neopositivisme bouwt voort op het oudere positivisme. Het staat een algemene ordening der wetenschappen voor ogen, waarvan de wiskunde en de natuurwetenschap de zuiverste vormen zijn.

De gedachtengang van de Wiener Kreis (1929) wordt met verschillende termen aangeduid, o.a. logisch positivisme en neopositivisme. Beide termen leggen de nadruk op het verschil en de overeenkomst met het positivisme van Comte. Het logisch positivisme wil met name de logica in ere herstellen. Evenals in het positivisme is alleen de empirische werkelijkheid van belang. Het verschil is de logische verwerking van de empirische feiten. De oudere logica wordt als verouderd beschouwd, terwijl de nieuwere logica alle mogelijkheden bevat voorde verwerking van de empirische feiten.

De metafysica wordt radicaal afgewezen. Een zeer belangrijk punt voor het neopositivisme is de eis der verificatie. Alleen dat kan als juist gekwalificeerd worden (geverifieerd) wat empirisch waarneembaar is. Alle oordelen die principieel niet door de empirische waarneming bevestigd kunnen worden, worden als onzin beschouwd, omdat daar geen zin aan toegekend kan worden. Slechts de uitspraken die door waarneming in beginsel ontkend of bevestigd kunnen worden, zijn verifieerbaar. Dit in beginsel is ruimer dan in het oude positivisme.

Een uitspraak is juist wanneer deze door de feiten wordt bevestigd en onjuist indien deze door de feiten wordt weersproicen. Nu is het zo dat metafysische uitspraken door de feiten noch bevestigd noch weersproken kunnen worden. Deze uitspraken zijn juist noch onjuist, dus zinloos.

De Wiener Kreis streeft ernaar om door middel van een ondubbelzinnige wetenschappelijke taal tot een eenheid van alle wetenschappen te komen. Zij acht dit mogelijk omdat alle wetenschappen betrekking hebben op dezelfde feiten. De wiskunde en de natuurkunde zijn hierin het verst gevorderd. We zien dus dat het neopositivisme alleen oog heeft voor de empirische werkelijkheid. De natuurwetenschap en de wiskunde (logica) worden als de ideale wetenschappen gezien. Een andere werkelijkheid dan de empirische wijst het af.

De neopositivist wijst dus de metafysica - waaronder de wijsbegeerte - af. Voor hem is wijsbegeerte geen aparte wetenschap, doch slechts een logische analyse

van de wetenschappelijke vaktaal met het doel te weten te komen hoe de mens feitelijk denkt in die wetenschappen waar dat denken hem resultaat opgeleverd heeft. Deze kritische analyse van de vakwetenschap, wat men ook wel grondslagenonderzoek van een wetenschap noemt, heeft toch een grote waarde. Op deze wijze kan iemand die wetenschap beoefent, zich bewust worden waarmee hij bezig is en hoe hij zijn standpunt moet bepalen inzake de uitspraken en reikwijdte van zijn vakwetenschap.

Het bezwaar is ook hier weer, dat men de empirische werkelijkheid als de enige werkelijkheid beschouwt.

In het neopositivisme wordt de vraag naar God als een onzinnige vraag bestempeld. Deze filosofie drukt een overheersend stempel op de westerse cultuur. Via dit neopositivisme voert de mens de pretentie de werkelijkheid met de wetenschap te kunnen benaderen en vervolgens met behulp van deze wetenschap ook volledig te kunnen inrichten. De moderne mens voert nu de pretentie dat hij de wetgever en de schepper is van de werkelijkheid. Met behulp van de wetenschap en de techniek zal hij de cultuur vooruit brengen en verlossen.

Kritische beschouwing

Het geheel overziend, blijkt dat de natuurwetenschap in haar methode God bewust buitensluit, doordat zij zich uitsluitend richt op de empirische werkelijkheid, terwijl verabsolutering leidt tot een levensbeschouwing waar voor de religie geen plaats is.

De ontwikkeling van de wetenschap heeft veel bijgedragen tot de secularisatie. De kennis heeft vroegere opvattingen ontmaskerd, waardoor de christelijke religie overbodig is geworden. Wat vroeger van God werd verwacht of waarin men de hand des Heeren zag, wordt nu toegeschreven aan de menselijke wetenschap. Velen zijn de mening toegedaan dat godsdienst een belemmering is voor een betere aardse toekomst. De moderne autonome mens beschouwt alleen de wetenschap als het middel om de onopgeloste problemen goed op te lossen. De wetenschap is een afgod geworden; men is gaan geloven in de wetenschap. Waar is nu die secularisatie begonnen?

Tijdens de Middeleeuwen had men geen behoefte aan het onderzoek van de natuur in haar verschillende aspecten. De natuur werd gezien als een gegeven statisch geheel, waarop niet ingegrepen mocht worden. Het geloof in het hiernamaals voor de ziel stond zo centraal, dat men weinig belangstelling had voor deze wereld en de natuur.

Zowel de Renaissance als de Reformatie vragen meer aandacht voor deze wereld.

De Reformatie ziet de natuur niet als goddelijk, maar als een gave van God, die dan ook onderzocht mag worden. De wetenschap en ook de techniek moeten genormeerd worden aan het Woord van God, waardoor deze geen zelfstandige grootheden, los van de Schepper, mogen worden.

Bij Calvijn vinden we steeds een positieve waardering voor wetenschappelijk onderzoek, omdat we hierdoor dieper kunnen doordringen in de wonderen der natuur.

Is bij de Reformatie de wetenschap genormeerd aan de Wet van God, in de Renaissance is het de autonome mens, die binnen de wetenschap zelfstandigen onafhankeHjk wil optreden en daarmee zijn leven wil veiligstellen. Op een volstrekt onafhankelijke manier wil de autonome mens de wetenschap en de techniek ontwikkelen.

Prof. Schuurman zegt in zijn boek "Techniek, middel of moloch? " het volgende: "Aanvankelijk gaat de invloed van de Reformatie en de Renaissance en het latere humanisme nog samen. Toch is het onmiskenbaar dat sinds de eeuw van de Verlichting de ontwikkeling van de wetenschap onder leiding staat van de religie van het humanisme, waarin de mens zichzelf genoeg is. Dat wil niet zeggen dat christenen niet meer aan de ontwikkeling van wetenschap en techniek fleelnemen. Dat is allerminst het geval. Alleen, zij isoleren hun christelijke religie

steeds meer van het wetenschappelijk en technisch handelen. Als het ware hebben zij een dualistische visie op onze werkelijkheid en op het menselijk handelen daarin. Hun christelijke visie wordt aangepast aan die van de humanistosche traditie. Het authentieke van de christelijke religie verdwijnt."

Descartes heeft in dit opzicht grote invloed uitgeoefend, doordat hij stelt dat het wetenschappelijk denken zekerheid en waarheid geeft. De denkende mens als subject staat hier centraal, terwijl de natuur dan object wordt. Descartes gebruikt daarvoor de wiskunde; Galileï maakt alles tot voorwerp, het object van de mathematische natuurwetenschap, waarin men denkt in termen van oorzak en gevolg. De natuur wordt opgevat als een groot mechanisme. De totale werkelijkheid wordt beschouwd als een uurwerk.

In een dergelijke mechanistische natuuropvatting is er geen plaats meer voor God, Die de Schepper, Onderhouder en Regeerder van de kosmos is. De natuur wordt los gemaakt van de Schepper, zij wordt geseculariseerd. De natuur wordt verzakelijkt, ontluisterd en gereduceerd, waardoor deze steeds meer gaat lijken op een machine die de mens zelf maakt. De abstracte natuurwetenschappelijke kennis wordt vereenzelvigd met de volle kennis van de werkelijkheid. De empirische werkelijkheid wordt dan de enige werkelijkheid, terwijl een hogere werkelijkheid wordt genegeerd.

Reeds hebben we gewezen op het verschil tussen het Bijbelse kennen en het natuurwetenschappelijk kennen. Willen we een juiste kijk hebben op de wetenschapsbeoefening, dan zullen we het natuurwetenschappelijk kennen moeten conformeren aan het Bijbelse kennen.

In de Bijbel wordt niet direct een verklaring van het kosmische gebeuren centraal gesteld, maar de aanvaarding van de schepping als een gave uit Gods hand. De mens kreeg de opdracht de aarde te bebouwen en te onderwerpen. Hiervoor is kennis nodig, maar de kennis die de Bijbel hiervoor aanprijst is van heel andere aard dan die van de moderne natuurwetenschap. Niet de ratio, maar het hart staat centraal. Het causale verband staat niet voorop, maar de plaats in het geheel, de relatie tot de Schepper en het overige van de schepping. De wil van God en het doel wat Hij met de schepping voor heeft.

In het Bijbelse kennen staat de liefdesrelatie op de voorgrond, die niet uit is op een volkomen kennen, maar op een volkomen aanvaarden.

Dit gelovig aanvaarden stelt niet de denkende mens centraal (humanisme), maar de scheppende en regerende God, Die met alles een bepaalde bedoeling heeft. Alleen vanuit een kennen dat een gelovig aanvaarden inhoudt, mogen we de werkelijkheid tegemoet treden. Waarnemen en denken worden dan afhankelijke instrumenten. Wetmatigheden in de natuur worden dan meer dan resultaten van empirisch en rationeel bezig zijn. Dan is er nog oog voor de geestelijke dimensie van de werkelijkheid. De natuur mag dan ook niet gereduceerd worden tot object waar de mens, het subject, over heerst, maar daar moet de almacht en de heerlijkheid van de Schepper in opgemerkt worden. De natuur wordt dan meer dan een "ding".

De Reformatie legt de nadruk op de taak van ieder christen om tot eer van God deze aarde te onderwerpen, in gehoorzaamheid aan Gods gebod. In die zin is het

bedrijven van natuurwetenschap niet slechts geoorloofd, maar zelfs geboden. Van de christen wordt verwacht dat hij het Woord van God centraal stelt. Uit de experimenten mogen geen conclusies getrokken worden, die strijdig zijn met de Bijbelse openbaring. Iemand als Newton zou zich daarvoor zeker wachten. Degenen die dit niet hebben gedaan, hebben meegewerkt aan de ontsporing - aan de secularisatie - van de natuurwetenschap. Als men door overwaardering van het menselijk denken, denkt te komen tot het kennen van de werkelijkheid door experiment of waarneming, komt men op de heilloze weg, waar de autonome mens zich laat leiden door de door de zonde verduisterde rede.

We willen eindigen met een citaat van prof. Schuurman: "Wat is nu de zin van deze wetenschappelijke kennis? Als christen meen ik, dat bepaalde, betrekkelijke, abstracte, beperkte en voorlopige wetenschappelijke kennis een middel is om meer te verstaan van de rijk gevarieerde en gecompliceerde schepping en als zodanig is zij middel tot kennis van de grootheid van de Schepper. In de wetenschap, zo zouden we ook kunnen zeggen, krijgen we op een specifieke wijze zicht op Gods regering van de schepping. Hoewel de wet van God, als instrument van Zijn regering, ten diepste een mysterie blijft - wij kunnen er namelijk nooit volledig overzicht van krijgen - , gaan we in de wetenschap iets meer van Zijn regering verstaan. Als het ware wordt er in de wetenschap iets van de sluier van het grote geheim opgelicht. Hij die hiervan weet heeft, zal zich als wetenschapper oefenen in wijsheid, bezonnenheid, voorzichtigheid, zorgvuldigheid, terughoudendheid en schroom.

Deze zin van de wetenschap gaat verloren als wij in de lijn van de humanistische filosofie gaan denken dat we met de wetenschap de werkelijkheid benaderen; de pretentie van de autonomie van de mens hecht zich dan aan de wetenschap: hij stelt de wetten op voor de werkelijkheid en hij schept - bijvoorbeeld in de moderne techniek - de werkelijkheid overeenkomstig zijn wetenschappelijke resultaten."

dr. P.C. Oele.

Literatuur:

H. de Vos R. Hooykaas R. Hooykaas C.J. Dippel e.a. H.J. Störig B. Delfgaauw L. Kalsbeek A.G.M, van Melsen E. Schuurman E.D. Clark F.J. Pop

: Inleiding tot de wijsbegeerte. : Geschiedenis der natuurwetenschappen. : Religion and the rise of modern science. : Geloof en Natuurwetenschap, deel 1 en 2 : Geschiedenis van de filosofie, deel 1 en 2. : De wijsbegeerte van de 20e eeuw. : Schepping en wording. : Natuurwetenschap en techniek. : Techniek; middel of moloch? : En toen kwam Darwin. : Bijbelse woorden en hun geheim.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

De Reformatorische School | 48 Pagina's

GELOOF EN NATUURWETENSCHAP(slot)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

De Reformatorische School | 48 Pagina's