Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. Kersten en de drieverbondenleer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Kersten en de drieverbondenleer

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Veel aandacht trok de discussie in het RD over de kerkelijke verdeeldheid in de gereformeerde gezindte tussen
dr. H.J.C.C.J. Wilschut (vrijgemaakt-gereformeerd) en ds. M. Golverdingen (Geref. Gem.).
Het begin was in het RD van 16 maart met de samenvatting van een lezing die dr. Wilschut hield aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken te Apeldoorn. Hij betoogde daarin dat de kerken die zich tot de gereformeerde gezindte rekenen, ook metterdaad kerkelijk behoren samen te leven, op basis van de Schrift en de Drie Formulieren van Enigheid. ’Zodat je elkaars eenzijdigheden kunt compenseren en corrigeren. (…) Om met elkaar het Bijbelse evenwicht te bewaren.’

Dubbele denkrichting
Hij stelde dat er binnen de kring van gereformeerde belijders vanouds een dubbele denkrichting valt te onderscheiden wanneer het gaat over verbond en verkiezing.
Dr. Wilschut: ’Die verschillen werden niet onder stoelen of banken gestoken. Maar beide denkrichtingen hadden een wettige plaats binnen de ene Gereformeerde Kerk in Nederland. Dr. A. Comrie koos bijvoorbeeld met overtuiging voor de tweeverbondenleer. Maar hij liet ruimte voor degenen die de drieverbondenleer aanhingen, ook al zag hij Arminius als ontwerper van deze leer.’
Dat evenwicht zag dr. Wilschut verloren gaan in de Gereformeerde Kerken, toen hun synode Kuypers leer van de veronderstelde wedergeboorte dwingend kerkelijk oplegde.
Maar niet minder in de Gereformeerde Gemeenten met de leeruitspraak van de synode in 1931 over de verbonden. Groepsdenken leidde er volgens hem toe, dat eigen opvattingen tot de enig juiste werden verklaard.
’In zo’n geval is het einde zoek’, aldus dr. Wilschut, die daarbij wees op de scheuring van 1953. (Overigens is het wel tekort door de bocht geredeneerd om te stellen, zoals dr. Wilschut doet, dat de ’oude waarheid’ ’Steenblok en de zijnen’ een ’kerkelijke breuk waard’ was. Dr. Wilschut kan weten hoe de feitelijke gang van zaken is geweest.) Zijn conclusie: ’Waar oprecht wordt ingestemd met de belijdenis – als uitdrukking van de trouw aan Gods Woord – moeten de grenzen niet strakker getrokken worden dan de belijdenis het doet. Binnen het kader van Schrift en belijdenis zijn discussie en verschil van mening mogelijk. Eenzijdig de tweeverbondenleer tot exclusief confessioneel uitroepen, is een verenging van de belijdenis.’

Dogmatische verduidelijking
Ds. Golverdingen (RD 22 maart) bracht daartegenin, dat het in 1931 niet ging om een nieuwe positiekeuze, maar om het verwoorden van een oude en brede traditie. ’Het ging om een dogmatische verduidelijking van de bestaande leer. In dit licht staat de leeruitspraak onder de confessie en leidt hij als zodanig tot een onderconfessionele binding binnen de Gereformeerde Gemeenten.’
Met dat beperkende woordje ’binnen’ bedoelde hij blijkbaar dat met de leeruitspraak niets ten nadele van andere kerken gezegd zou zijn.
Zag dr. Wilschut het evenwicht tussen verkiezing en verbond in de leeruitspraak van 1931 verloren gaan, ds. Golverdingen sprak juist van ’een evenwichtige positie waarbij recht werd gedaan aan de Bijbelse leer van het geheim van de verkiezing én de verantwoordelijkheid van de mens’.
Aanknopend bij Wilschuts opmerking over Comrie, schreef ds. Golverdingen: ’Wij kennen in dit leven ten dele. Dat kan inhouden dat het wellicht nooit zal komen tot een gelijkluidende visie op de verbondsleer binnen de gereformeerde theologie. Men zal elkaar met Comrie enige ruimte moeten laten, ook al deelt men elkaars gevoelen op dit punt niet. Ook bij ds. G.H. Kersten deed zich een ontwikkeling voor, waarbij hij het inzicht ontwikkelde dat dergelijke dogmatische verschillen niet noodzakelijkerwijs behoeven te leiden tot een praktisch verschil in geestelijke beleving en waardering. Dat is het geval als de noodzaak en de betekenis van wedergeboorte, bekering en geloof hun plaats behouden.’

Geen ruimte
Op dat laatste reageerde dr. Wilschut in zijn repliek (RD 24 maart) met de opmerking: ’Tot aan het einde van zijn leven liet Kersten geen ruimte voor de drieverbondenleer’, waarvoor hij verwees naar ds. Kerstens dogmatiek.
Hij hield staande dat de Gereformeerde Gemeenten met de leeruitspraak uit 1931 eigen denklijn hebben verabsoluteerd en vereenzelvigd met de belijdenis. Daarmee hebben zij andere kerken wel degelijk veroordeeld als niet-gereformeerd.

Beperkte ruimte
Ds. Golverdingen kreeg van de RD-redactie het laatste woord (RD 30 maart). Daarin kwam hij nog eenmaal terug op de zienswijze van ds. Kersten ter zake van de drieverbondenleer. Het was ds. Kersten niet onbekend, aldus ds. Golverdingen, dat mensen van de drieverbondenleer zich ook op Calvijn en sommige oude schrijvers konden beroepen.
Ds. Golverdingen: Ds. Kersten ’wist ook dat er puriteinse theologen waren die de onderscheiding handhaafden tussen het verbond der verlossing en het verbond der genade.
Dat verklaart waarom hij aan het einde van zijn leven bij alle kritiek die hij heeft, in zijn dogmatiek (deel I, blz. 313) een zekere ruimte laat voor een juist gebruik van de drie verbonden. ”Zoo de voorstanders van de drie verbonden nu maar eraan vasthielden, dat de mensch van nature in een gebroken werkverbond ligt en alleen door wedergeboorte in het Verbond der genade opgenomen wordt, dan ware nog veel toe te geven.” ’

Theologische zienswijze
In deze discussie mengde zich ook nog de hersteld-hervormde dr. P. de Vries (RD 27 maart). Hij benadrukte het verschil tussen wat hij aanduidde als geloofsartikelen en theologische zienswijzen. Als theologische zienswijze zijn de leeruitspraken van 1931 voor hem aanvaardbaar. Aan een dergelijke zienswijze moet echter volgens hem geen kerkelijke status worden toegekend. Daarmee koos hij dus in feite voor het standpunt van dr. Wilschut.

Kanttekeningen
Vanwege het belang van de zaak hebben we de kernpunten van deze discussie uitvoerig samengevat. Zij roept ook onder ons vragen op. Wij willen er daarom de komende weken enige kanttekeningen bij plaatsen. De eerste vraag die duidelijkheid vereist, is wat er nu precies bedoeld wordt met die ’drieverbondenleer’ waartegen de leeruitspraak van 1931 zich richt, en in verband daarmee of het beroep dat beide predikanten doen op ds. Kersten, en ook op dr. Comrie, terecht is.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 april 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Ds. Kersten en de drieverbondenleer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 april 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's