Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE GEREFORMEERDE ZEDE - EEN AFGEDANE ZAAK?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GEREFORMEERDE ZEDE - EEN AFGEDANE ZAAK?

37 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. Noordegraaf

Inleiding

In de totaliteit van het theologisch bedrijf ontbreekt het de ethiek in onze tijd waarlijk niet aan belangstelling. De grote vragen waar mens en samenleving voor staan, leiden tot een stroom van publicaties op allerlei terrein. Ook de bezinning op de christelijke ethiek gaat in allerlei opzichten nog steeds door. In pastoraat en apostolaat worden we immers voortdurend weer geconfronteerd met ethische zaken en met de vraag, wat het eigene is van een ethische visie. Hoe gaan we om met het gebod van de Here God in de concrete werkelijkheid? Hoe kunnen we een verantwoord christelijk handelen gestalte geven? De vaak bewogen discussies rondom de pastorale brief over de kernwapens van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk — om slechts één voorbeeld te noemen — laten zien hoezeer de wegen uiteen kunnen gaan in de beantwoording van bovengenoemde vragen. Ook de kwestie van het Schriftberoep in de ethiek blijft voortdurend aan de orde.

De Kamper hoogleraar Prof. dr. G. Th. Rothuizen heeft in een vorig jaar verschenen publicatie' aandacht gevraagd voor nog weer een ander aspect, namelijk de gereformeerde zede, liever gezegd: het einde daarvan en de consequenties die dat einde met zich meebrengt voor de gereformeerde gzindte. Eigenlijk verbindt Rothuizen twee thema's in zijn bijna aforistisch geschreven boek, te weten het calvinistisch arbeidsethos en het einde van de gereformeerde zede'. Hoewel de twee thema's samenhangen, willen we ons in dit artikel bezighouden met enkele aspecten van het tweede thema.

Rothuizen staat met zijn boek in een bepaalde lijn. In 1954 vroeg Schippers in een uitvoerige studie aandacht voor een hernieuwde bezinning op de gerefor-

meerde zede, waarbij hij een grondige reformatie van de zede bepleitte en van oordeel was, dat de Reformatie daartoe goede diensten kan bewijzen'.

Maar de tijd heeft niet stilgestaan. In 1966 interviewt Puchinger een aantal mensen, ten dele voortkomend uit en verwant aan de gereformeerde wereld, ten dele buitenstaanders, met als centrale vraagstelling: Is de gereformeerde wereld veranderd? *. Dergelijke bundels vormen een interessante momentopname om een bepaald probleem scherp in het vizier te krijgen.' In hetzelfde jaar waarin Puchinger's interviews verschenen gaf ook Kuitert zijn visie op de vraag naar de veranderingen in de gereformeerde wereld en poneerde hij als samenvattende stelling: "De gereformeerde wereld verdwijnt omdat de gereformeerden in de wereld zijn komen te staan".'

Nu zou het denkbaar zijn dat iemand de vraag stelde: Waarom is al die belangstelling voor het al of niet veranderen van een gereformeerde wereld nu nodig? Moeten we het niet laten bij een constatering en dan overgaan tot de orde van de dag? Zijn de problemen anno 1981 niet van dien aard dat we ons nauwelijks nog zorgen kunnen maken om het al of niet bestaan van een bepaalde zede? Zijn we in een tijd waarin we de wereld als horizont hebben, niet bezig met een typisch binnenbrandje als we ons bezig houden met de gereformeerde zede? De papieren van de gereformeerde traditie zowel naar de kant van de confessie als naar de zijde van het ethos staan niet hoog genoteerd in een tijd waarin een wereldwijde oecumene in de kerken aandacht vraagt en veler denken zich richt op de vraag: Eén wereld of géén? .

Toch zouden we de legitimiteit van de vraag naar de gereformeerde zede en de bezinning op de veranderingen in de gereformeerde wereld krachtig willen onderstrepen. Die veranderingen zouden wel eens alles te maken kunnen hebben met de grote vragen in de samenleving. De geestelijke en morele crisis van onze tijd laat ook de gereformeerde gezindte niet onberoerd. Integendeel, deze crisis plaatst ons voor menige uitdaging. Maar we zouden die uitdaging wel op een zeer simplistische en goedkope wijze beantwoorden als we de erfenis van de gereformeerde traditie zo maar zouden prijsgeven en/of inruilen voor het eigentijdse denken. Wij willen het verleden niet verabsoluteren, ook niet het gereformeerde verleden. Maar we zijn er van overtuigd dat het in de Reformatie om meer ging dan om een moment in het verloop van de geschiedenis.

Wie niet wi] stranden op de klip van de verabsolutering zal ook op zijn hoede moeten zijn voor de klip van het relativisme. Als we alleen denken aan het "sola fide, sola gratia", aan de wijze waarop de Reformatoren aandacht gevraagd hebben voor het volstrekte gezag van de Schrift als Woord Gods, dan mogen we zeggen dat hier beslissingen gevallen zijn, waar we niet achter terug kunnen. Juist als we ervan uitgaan dat de gereformeerde traditie ons ook in deze tijd nog veel te zeggen heeft, kan bezinning op de veranderingen in religieus en zedelijk opzicht en een zorgvuldige toetsing van deze veranderingen alleen maar vruchtbaar zijn.

Felicitatie en condoleance

Wanneer we nu in kort bestek de gedachtengang van Rothuizen gaan weergeven, dan wijzen we er allereerst op dat de auteur op evenwichtige en respectvolle wijze over de gereformeerde zede spreekt. Elk spoor van rancune is hem vreemd, en ook doet de schrijver niet mee met hen die hun kracht zoeken in het anecdotische en het karikaturale.

Rothuizen acht om meer dan een reden de calvinistische zede een felicitatie waard. De calvinist is ondernemend, strijdbaar, vaderlijk en heeft zin voor orde en recht.' Maar tegelijk ziet hij ook de schaduwzijden, die hem doen spreken van een condoleance: een oimiatig respect voor "law and order", onverdraagzaamheid, paternalistische betutteling, angst om te genieten van de vreugden des levens, een energieneurose.'

Maar deze gereformeerde zede bestaat niet meer. We kunnen treuren of jubelen over de calvinistische zede, de karakteristieken zijn aan het verdwijnen. Degelijkheid, orde, plichtsbetrachting hebben hun primaire positie verloren; al komt dat alles hier en daar nog wel voor, het is toch geen vaststaande zede meer.' Spel en feest, ontspanning en zondagsviering hebben een andere waardering en vaak ook een ander karakter gekregen. De sexualiteit is meer en meer vrij gegeven." Wat zijn de oorzaken van die veranderingen? Rothuizen noemt als oorzaken onder meer de toegenomen secularisatie en mondigheid, de deconfessionalisering en de personalisering, het huwelijk der klassen, de technische vooruitgang (de pil), allerhande relativering (T.V.), en de aandacht voor de mondiale problematiek."

De calvinistische prestatiemoraal heeft als gevolg van allerlei veranderingen, ook op sociaal-economisch terrein, een grote deuk gekregen." De parade der mannenbroeders en de kronieken over het rijke calvinistische leven zijn folklore geworden. De zede is uit de tijd geraakt." Niet alzo de zedelijkheid. Wie

zegt: de gereformeerde zede bestaat niet meer, die heeft daarmee niet gezegd dat ook de gereformeerde zedelijkheid passé is." Vanuit het verband dat er bestaat tussen geloof en zede gaat Rothuizen ten slotte de vraag na hoe het staat met de toekomst van de gereformeerde zede. De auteur meent dat al bestaat er geen gereformeerde zede meer, er nog wel een christelijke zede kan zijn." Hij licht dat toe aan de geschiedenis van de Vrije Universiteit, vanouds een gereformeerd bolwerk met een sterk antithetische inslag. Nu heeft ze zich ontwikkeld tot een christelijk instituut met een wereldwijde actieradius, minder geprofileerd, minder zeker, opener naar anderen en andersdenkenden." Deze christelijke zede, waar Rothuizen voor pleit, is minder exclusief dan de gereformeerde zede omdat zij meer typen onder haar dak verzamelt dan enkel het calvinistische, maar bovendien zal de ontmoeting met andere zeden dan de christelijke de calvinist goed doen. Hij hoeft deze niet te schuwen en heeft ook iets te bieden." Hier komt Rothuizen's visie op de algemene genade om de hoek kijken.

Felicitatie en condoleance? De auteur gaat genuanceerd te werk, al kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat hij niet treurt om het verdwijnen van de gereformeerde zede. Wel tekent hij in het slothoofdstuk een beeld van figuren uit de gereformeerde wereld, die laten zien dat een calvinist qua levensstijl nog iemand anders kan zijn, dan een volgeling van arbeidsdrift en prestatiemoraal, aldus zijn pleidooi voor een feestelijker en speelser levensstijl besluitend.

Plaatsbepaling

Een eerste vraag, die na de lezing van dit boeiend geschreven boek overblijft, is de vraag naar de localisering van de gereformeerde wereld. Wat verstaan we daar precies onder? Moeten we denken aan de gereformeerde gezindte, of aan de gereformeerde kerken, of aan de kringen die elkaar rondom de Vrije Universiteit gevonden hebben, of aan het calvinisme? Moeten we denken aan het gereformeerde leven in Nederland of moeten we ook andere werelddelen erin betrekken (Schotland, Canada, V.S.)? Op dit punt blijft het boek onhelder. Enerzijds krijgt de lezer de indruk dat de schrijver toch wel heel sterk denkt aan de ontwikkelingen en verschuivingen binnen de gereformeerde kerken, en richt hij zich met name op de ontwikkeling van de V.U. Waarbij dan direct de kritische vraag gesteld moet worden: Laat Rothuizen genoegzaam het onderscheid tot zijn recht komen tussen Calvinisme en Neo-Calvinisme? "

Leidt de uitwerking die Abraham Kuyper gegeven heeft aan de leer van de algemene genade niet tot een andere cultuurwaardering dan in het oorspronkelijke Calvinisme het geval was? " En zeker dient dat gezegd te worden als we de Kuyperiaanse visie en uitwerking vergelijken met de gereformeerde stromingen die door de nadere Reformatie beïnvloed zijn.

Anderzijds blijkt uit de opmerking over de Gereformeerde Bond dat Rothuizen weet, dat de gereformeerde zede en het gereformeerde leven breder zijn dan het leven binnen de gereformeerde kerken.'"

Ongetwijfeld heeft de schrijver gelijk als hij in dat verband erop wijst dat ook binnen de gereformeerde gezindte in breder verband er ten aanzien van de waardering van de gereformeerde zede(n) verschuivingen optreden. Maar de beoordeling van deze verschuivingen hangt toch wel samen met de plaats die we aan de gereformeerde wereld toekennen en met de wijze waarop we deze gereformeerde wereld kenschetsen. De gereformeerde wereld, wier verandering de auteur schetst, is toch wel die wereld, bezien door de bril van Kuyper en het Neo-Calvinisme.

Zou de auteur meer aandacht gegeven hebben aan die stromingen die gestempeld zijn door Piëtisme en nadere Reformatie, dan zou niet alleen zijn tekening van het gereformeerde leven anders uitgevallen zijn, maar dan zou hij naar mijn mening ook minder apodictisch als ondertitel aan zijn boek hebben kunnen meegeven: de gereformeerde zede bestaat niet meer. Is dit niet veel te volstrekt en te absoluut gesteld? Wordt daarmee niet onvoldoende recht gedaan aan de veelvormigheid en geschakeerdheid binnen de gereformeerde gezindte?

Ook als we ons beperken tot Nederland, is het stroomgebied van de gereformeerde gezindte nogal breed. Daar zijn vanuit het verleden gezien naast de neo-calvinistische en piëtistische stromingen ook diegenen die vanuit een hoedemakeriaans-theocratische visie gedacht hebben en denken. We noemen slechts de namen van Th. L. Haitjema en A. A. van Ruler. We wijzen voorts op de verschillende respons, die de theologie van Barth in Nederland gevonden heeft en die ook met name in de waardering van de cultuur en de visie op de samenleving tot verschillende opstellingen geleid heeft.

Voorts is er in onze tijd het eigensoortig fenomeen van de interrelatie tussen de gereformeerde gezindte en de zgn. evangelische stromingen. Te noemen zijn de Evangelische Omroep, de Evangelische Alliantie en de Evangelische Hogeschool. Met name de erkenning van het Sola Scriptura, de nadruk op het werk van de Heilige Geest, de betekenis van de levenswandel voor de evangelisatie verbindt de gereformeerden en evangelischen. Anderzijds is terecht opgemerkt dat het evangelische vaak de breedte mist die aan de Reformatie eigen is, omdat de consequenties van de levensheiliging voor de politiek en de samenleving

vaak weinig getrokken worden, daar men zich terugtrekt op het bastion van het persoonlijk geloof.'* Maar ook hier moeten we oppassen voor al te snelle typeringen.

En juist als we nadenken over de verschuivingen inzake de zeden, is het opvallend dat het woord "reformatorisch" in onze tijd aanduiding wordt van die bewegingen die inzake onderwijs en media deze eigen gereformeerde zeden krachtig willen handhaven.

Genoeg om aan te tonen dat het nog niet zo eenvoudig is de gereformeerde wereld te localiseren. Bij alle waardevolle noties die Rothuizen te berde brengt, lijdt zijn boek toch aan een zekere eenzijdigheid.

Het isolement doorbroken

Wanneer we ons nu toch een moment aansluiten bij de localisering van de gereformeerde wereld die Rothuizen aangeeft, doen we dat om de aard van de veranderingen binnen die gereformeerde wereld op het spoor te komen. Wat is er dan alzo verschoven, waardoor de gereformeerde zede niet meer of nauwelijks nog bestaat? Het is niet eenvoudig om dit op éen noemer te brengen, mede door de veelheid van illustraties die Rothuizen in zijn boek geeft en de vele auteurs die hij ter sprake brengt. Toch springt uit zijn analyse en uit zijn beschouwing over de toekomst van de christelijke zede een element naar voren, namelijk de doorbreking van het isolement en de oecumenische ruimte, waarin vele gereformeerden zich zijn gaan bewegen.

Ook door anderen is dit geconstateerd. In een gesprek van dr. Puchingcr met drs. J. M. den Uyl over de vraag of de gereformeerde wereld veranderd is, zegt deze onder meer: "De geslotenheid, de afronding, de perfectheid van het systeem is nu doorbroken. Het gaat niet zozeer om andere antwoorden, maar er zijn nu steeds meer vragen waarop men geen antwoord kan en wil geven en daarmee is het hele systeem op de tocht gezet. In de zekerheid is daarmee een element gekomen van onzekerheid, in de zelfingenomenheid van twijfel, in de geslotenheid van partiële openheid".^-Meynen, directeur van de AK2XD, typeert de veranderingen als een "loskomen van de strakke geloofsdiscipline die vooral sinds Kuyper bestond in onze kring".*" Thijs Booy is van oordeel, dat de arena van de eigen tijd in de gereformeerde wereld iets beter is doorgedrongen. "Een heleboel onwaarachtigheid is verloren gegaan en er is grotere oecumenische openheid gekomen"."

Ook Kuitert heeft op deze doorbreking van het isolement en deze horizontverwijding gewezen. Gerefornnieerden hebben ontdekt dat de horizont niet ophoudt bij de gereformeerde wereld in Nederland. Met name de televisie moet hier als doorslaggevende factor genoemd worden. Kuitert noemt als gevolgen van deze horizontverwijding onder meer, dat de gereformeerden veel gewoner geworden zijn en minder pretentieus, dat ze hun medechristenen en niet-christelijke medemensen meer in het vizier gekregen hebben doordat strakke organisatiepatronen verdwenen zijn, dat de verstaanshorizont anders en wijder geworden is wat met name van invloed is op het verstaan van de Schrift en de theologische doordenking van allerlei zaken, en dat deze verwijding van horizont voor de toekomst moet betekenen, dat gereformeerden bij het zien van divergenties niet meer de weg van een kerkscheuring op kunnen."

Dr. J. Hendriks noemt als factoren die de pluraliteit binnen de gereformeerde kerken bevorderd hebben: de sociale stijging van gereformeerden en het doorbreken van het isolement.**

Rothuizen illustreert de horizontverwijding met betrekking tot de zede aan de hand van de ontwikkeling van de Vrije Universiteit: "De antithesehouding maakte langzamerhand plaats voor een attitude, waarin de begrippen "wereldwijd", "hulp" en "service" centraal staan." Rothuizen wijst ook op de invloed van de oecumene bij gereformeerden ten aanzien van het pacifisme, iets wat de calvinist de eeuwen door verfoeid heeft; in de vorm van het IKV is dit pacifisme door vele gereformeerden aanvaard.** Ook in de richting van de cultuur is er ontsluiting gekomen: minder aandacht voor de arbeidszede, meer aandacht voor spel en feest, zoals Rothuizen opmerkt met een verwijzing naar Brillenburg Wurth.*»

Nu dienen we deze horizontverwijding genuanceerd te beoordelen. Het is ongetwijfeld winst als we oog en hart krijgen voor de brandende problemen op mondiaal niveau, in het licht waarvan allerlei zaken, waar we ons binnenskamers druk over maken gerelativeerd worden. Het blijft toch een merkwaardige zaak — en voor jongeren vooral een onverteerbare zaak — dat midden in de hevigste fase van de tweede wereldoorlog, waarbij tienduizenden slachtoffer werden van het Nazigeweld, er in Nederland binnen de gereformeerde gezindte een kerkscheuring optrad, waarvan velen nu zeggen: Dat had nooit mogen en moeten gebeuren.

Er is een isolement denkbaar dat verengt en dat leidt tot hoogmoedige afzondering. De houding van "vervloekt is de schare die de wet niet kent" staat als een waarschuwend baken voor ons. Dan leven we niet uit de genade van Christus die in de ruimte stelt, maar vervallen wij in hoogmoedige zelfverzekerdheid. Maar we menen dat een dergelijke houding een pervertering en een misverstaan van het Evangelie is, een pervertering ook van het gereformeerde leven. Juist wie het "sola gratia" belijdt en beleeft — en dat is toch wezenlijk voor het gereformeerde ethos — , kan en mag in een dergelijke houding nooit berusten. Een misverstaan van het Evangelie en een karikatuur van gereformeerd leven achten we ook aanwezig waar we ons opsluiten in eigen kring en groep en geen aandacht hebben voor de nood van de wereld, geen zicht op Gods wereldwijde bedoelingen.'" Inzoverre is de genoemde ontgrenzing, horizontverwijding en doorbreking van een vals isolement winst te noemen. En dat er in dat opzicht allerlei positieve veranderingen te noemen zijn binnen de gereformeerde gezindte, zal niemand kunnen ontkennen.

Invloed van de secularisatie,

Toch blijft er in deze beschouwingen over de veranderingen in de gereformeerde wereld iets onbevredigends over. We kunnen dat wellicht het beste aanduiden door nogmaals te wijzen op het gezegde: De gereformeerde wereld verdwijnt, omdat de gereformeerden meer in de wereld zijn komen te staan. Het problematische schuilt naar onze mening in het woord "wereld". Schriftuurlijk nadenken over de wereld doet ons een positieve en een negatieve zijde onderkennen. Wereld is ook de van God afgevallen en Hem vijandige wereld. Wie het veranderingsproces in de gereformeerde wereld hierop toespitst, zal vanuit dit Schriftuurlijk spreken over de wereld dit proces dienen te toetsen.

Wreekt zich in de ontwikkeling van het gereformeerde leven ook niet een te optimistische visie ten aanzien van de wereld en een te weinig onderkennen van de secularisatie als onttrekking van het leven aan het gezag van de Here God? We wijzen ter illustratie op het gesprek van Puchinger met Rothuizen over de secularisatie. Secularisatie is voor Rothuizen een stuk ontkerkelijking en een stuk legitieme ontkerstening. En op de vraag: Vind je het onderwerp ook van belang voor de Gereformeerde Kerken? , antwoordt Rothuizen: "Jazeker. Het zal ons gereformeerde leven leren wereldser te worden. Een voor de hand liggen ontwikkeling en die heeft de hele orthodoxie nodig. Dat heeft de vrijzinnigheid voor gehad op de orthodoxie, dat ze een snellere confrontatie met de wereld en de cultuur heeft aangedurfd", en Rothuizen verwijst dan naar Kuypers' Gemeene Gratieleer? ^

Stellig kan men spreken over de positieve kanten van een proces waarbij

de mens onder de bevoogding van de kerk vandaan werd gehaald en als mondig christen coram Deo geplaatst werd. Ook willen we niet ontkennen dat er zoiets is als algemene genade en dat er dankzij Gods bemoeienis nog goede dingen te vinden zijn in deze wereld, maar het gaat ons te ver hier een positieve waardering van de secularisatie op te gaan bouwen. Wij menen dat men dan de wereldsheid van de wereld onderschat en zichzelf als christen overschat. We menen voorts dat zulk een waardering te weinig oog heeft voor het mondigheidsstreven dat onder invloed van de Verlichting zich breed maakt in onze samenleving, een mondigheid die gepaard gaat met een autonoom denken waarbij voor de erkenning van en een willen buigen voor de openbaring van God in de Schrift geen plaats is. En in de derde plaats onderschat zulk een positieve waardering van de secularisatie de verwoestende macht van de zonde die zich als opstand tegen God openbaart.'*

Wij kijken daarom negatiever tegen het secularisatieproces aan dan Rothuizen en anderen, omdat we hier toch vooral het proces in zien van de mens die zich losmaakt van de band met zijn Schepper, een emancipatieproces dat in zijn negatieve en ontbindende trekken al voor ons staat in Genesis 3. Ten diepste is deze beweging een los-van-God beweging.

Men versta ons goed: wij zijn de laatsten om te beweren dat zij die de secularisatie positief inschatten voor deze negatieve consequenties geheel en al blind zijn, maar met name uit het gesprek met Rothuizen waaruit we een en ander citeerden, blijkt hoe deze lijn verdwijnt onder de positieve waardering en de optimistische kijk op de ontwikkeling der dingen.

Wie anders tegen dit secularisatieproces aankijkt, zal ook de veranderingen en verschuivingen in de gereformeerde wereld anders beoordelen. Stellig is het winst als een onzuiver isolement doorbroken wordt, maar dreigen velen niet door te slaan in een levenshouding waarin van het "Gij geheel anders. .. " geen sprake meer is? '*" Kan men de ontwikkeling aan de V.U. in die zin weergeven dat men zegt: de V.U. is van een gereformeerde universiteit een christelijke universiteit geworden? Laten de discussies rondom de identiteitsvraag niet iets anders zien? Zien we de negatieve gevolgen van het secularisatieproces ook niet doorwerken in een veranderde visie op de Schrift waarbij de normativiteit van het bijbels spreken inzake ethische vragen toch op gespannen voet komt te staan met een zeer kritische benadering die de Schriftuitspraken ten dele of nagenoeg geheel tijdgebonden verklaart en hooguit nog wil handhaven als een model?

En de discussies rondom de interpretaties van het gereformeerde rapport over het Schriftgezag laten zien dat op dit punt ook binnen de gereformeerde kerken allerlei spanningen leven.

Nu zouden we de verdenking op ons kunnen laden dat we hiermee pleiten voor een traditionalisme dat zweert bij het bestaande en alle verandering negatief waardeert. Dat is in geen geval onze bedoeling. Wie gereformeerd denken wil en gereformeerd wil leven, moet gedurig weer gereformeerd worden. Dan kunnen we niet zweren bij de traditie, of bij de vaderen. Dan zullen we er oog voor hebben dat het leven in een bepaalde tijd of situatie ons niet onberoerd laat. Maar het punt is: Waar leggen we de norm waaraan we veranderingen toetsen? We kunnen ons niet geheel aan de indruk onttrekken dat voor velen die norm ligt in de eigentijdse ontwikkeling. Maar we zullen de veranderingen altijd weer hebben te toetsen aan de Schrift, zoals we ook onze tradities altijd weer kritisch moeten laten doorlichten door het levende en aktuele getuigenis van Gods Woord. Dat bewaart voor verstarring, maar behoedt ook voor een verwarring, waarbij wat wezenlijk gereformeerd is wordt opgelost in de dynamiek van de ontwikkeling.

En tot dit wezenlijk gereformeerde behoort naar onze mening ook een levensstijl in de vreze des Heren. Met opzet citeren we deze prachtige oudtestamentische notie waarbij eerbied voor Gods majesteit en liefde tot de Here samen gaan. Deze levensstijl wordt in onze tijd door het geseculariseerde levensklimaat van onze tijd bedreigd. In de meergenoemde bundel over de veranderingen in de gereformeerde wereld heeft Prof. C. Veenhof er terecht op gewezen dat we er niet zijn met het handhaven van de confessie. Veenhof is van oordeel dat in de beweging rond Groen en Kuyper wel onzuivere elementen aanwezig waren, maar dat men toch gegrepen was door de vreze des Heren. In latere jaren trad er verwereldlijking op. God en zijn Koninkrijk werden niet meer boven alles gezocht. Stemmenaantallen, posities, machtsvorming namen de plaats in. Maar beslissend voor een kerk en voor gelovigen acht Veenhof het levende geloof, de levende geloofsgemeenschap met God in Christus, en onlosmakelijk daarmee verbonden de vreze des Heren, het leven uit en naar het levende Woord van God."*

We menen dat deze aandacht voor een beleving van de belijdenis, en deze nadruk op de praxis pietatis ook van belang zijn voor de waardering van de gereformeerde zede en voor ons oordeel over de verdwijning van deze zede. Want de praxis raakt de levensheiliging en daarmee het ethos van de gemeente. En de zedenvorming staat daar niet los van.

Zedelijkheid en zede

Het is niet zo eenvoudig de inhoud van het woord "zede" te bepalen. Het griekse woord ethos heeft de betekenis: gewoonte, gebruik, maar komt ook

»» G. Puchinger, Is de gereformeerde wereld veranderd, blz. 223, 225, 226. Op blz. 226 zegt Veenhof: "De huidige neergang van het gereformeerde leven moet daarom allereerst daarin gezocht worden dat Jezus Christus niet alles is. Of anders gezegd, dat niet exclusief Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid gezocht worden, dat niet meer waar is, dat men "nevens God" niets heeft in hemel en op aarde. Ook Nauta waarschuwt in dezelfde bundel tegen de negatieve invloed van de secularisatie (blz 279).

voor in de zin van de zede, cultische orde, wet. Ook in het Nieuwe Testament komen we die tweevoudige betekenis tegen. Lucas 22, 39 zegt ons, dat Jezus de gewoonte had op de Olijfberg te blijven (kata to ethos). Ethos betekent hier wel religieuze gewoonte, in verband met het gebed. In Handelingen 25, 16 is met ethos het juridisch gebruik van de Romeinen bedoeld, dat een aangeklaagde zich tegenover zijn aanklagers kan verdedigen. In Filippi worden Paulus en Silas beschuldigd dat zij ethè verkondigen die de Romeinen niet mogen volgen (Hand. 16, 21). In 1 Corinthiërs, 15, 33 citeert Paulus een heidens dichter: Slechte omgang bederft goede zeden. Hebreeën 10, 25 spreekt over de zich in de gemeente inburgerende gewoonte de samenkomsten te verzuimen. In Johannes 19, 40 is ethos uitdrukking van de joodse zede van de ter aarde bestelling. Dat leidt ons tot de betekenis die dit woord ook kan hebben als aanduiding van de wet van Mozes (Luc. 1, 9; 2, 42; Hand. 6, 14; 28, 17)."

Etymologisch heeft ethe, zeden, verwantschap met ethos (zedelijkheid). In het Latijn spreken we van mores (vgl. ons woord moraal). De etymologische betekenis laat zien dat er verwantschap is tussen zede en zedelijkheid: beide regelen het gedrag van mensen. Er is ook verschil. De Vos" noemt in zijn waardevolle overzicht over zeden en zedelijkheid als kenmerken van de zede onder meer, dat de zede uitdrukt wat behoorlijk is, als zaak van een groep of gemeenschap, dat de zede beslag wil leggen op het gehele leven en als een vanzelfsprekendheid aanvaard wordt. De zede wordt dan ook vanzelf overgedragen op het komende geslacht. Zij oefent een heilzame, samenbindende, integrerende, gemeenschapsvormende werking uit. "Zonder gemeenschap geen zeden, maar ook zonder zeden geen gemeenschap"." Zeden kunnen een tiranniek karakter aannemen. De Vos onderkent de bezwaren en gevaren die aan de zeden inherent zijn. In een gemeenschap waarin wel omschreven zeden heersen, kan het individu in de verdrukking komen. Verouderde zeden kunnen als een dwangbuis gaan fungeren. De controle die door de gemeenschap wordt uitgeoefend op het al of niet nakomen van de zeden, kan een zware druk op de leden leggen en hen frustreren. Toch heeft de zede een noodzakelijke functie. Zedeloosheid is een groot kwaad. Goede zeden en zinvolle gewoonten bewaren voor chaotisering." Het is wel belangrijk dat de zede altijd weer getoetst wordt aan zedelijke normen. In die zin staat de zedelijkheid boven de zede. Richt de zede zich primair op uiterlijke daden, de zedelijkheid let vooral op de innerlijke gezindheid.

Het is een goede zaak dit genuanceerde betoog van De Vos vast te houden als we nadenken over de gereformeerde zede. Verschuivingen in zeden en ge-

woonten behoeven inderdaad nog niet te betekenen dat daarmee de zedelijkheid wegvalt, anders gezegd, dat men geen goed christen meer zou zijn of de hand zou lichten met de principia van de gereformeerde ethiek. Wie de geschiedenis van de laatste vijftig jaar overziet, ontdekt hoe gemakkelijk zeden en gewoonten kunnen verschuiven, zonder dat we daarmee het gevoel hebben dat we de gehoorzaamheid aan het Evangelie prijs geven. Op allerlei terreinen, zoals ontspanning, wijze van zondagsviering, arbeid en inkomen, relaties, waardering van feest en spel, vallen verschuivingen op. Men moet maar eens vragenrubrieken van voor de oorlog bestuderen. Zaken, waar men zich toen van af vroeg: Mag dit of dat? , zijn vandaag zo vanzelfsprekend, dat we ons soms met verbazing afvragen: Hebben mensen zich toen daarover druk gemaakt? Trouwens, ook in een bepaalde tijd geeft niet iedereen dezelfde invulling van de gereformeerde zede. Hoe verschillend wordt niet geoordeeld over het al of niet gewettigd zijn van roken, of alcoholgebruik? Er zou een hele lijst van verschillen zijn aan te leggen, als we de gereformeerde zede op verschillende plaatsen en in verschillende tijden zouden bezien."

Op zich stemmen we daarom in met Rothuizen als hij in zijn boek de stelling verdedigt dat met het verdwijnen van gereformeerde zeden die lang gegolden hebben de gereformeerde zedelijkheid nog niet passé is.

Een zekere relativering van de heersende zede kan geen kwaad, willen we niet vervallen in verstarring, traditionalisme en formalisme. Dan verabsoluteren wij zeden uit een bepaalde tijd en ontkrachten daarmee het gebod van God. De schriftgeleerden uit Jezus' dagen vormen in dit opzicht een waarschuwend voorbeeld. Zij misten de sleutel der wet, maar intussen bonden zij de gewetens aan de leringen van mensen (Matth. 15, 9; Luc. 11, 52). Een dergelijke verstarring roept altijd weer reakties op. Vaak is dat een reaktie waarbij met het badwater van uitgeholde en verstarde zeden ook het kind wordt weggegooid, nJ. de zedelijke norm.

Dan komen we terecht in een grenzeloze verwarring. Ook Rothuizen signaleert keer op keer het gevaar. Hij weet dat mensen zonder een hechte zede niet kunnen, dat het heilzaam is voor de gemeenschap, ja dat het geloof zelf in de crisis kan komen, omdat er immers een wisselwerking is tussen geloof en zeden. Verdwijning van een bepaalde zede kan het geloof weerlozer maken."

Norm en zede

Toch blijft zijn betoog op het beslissende punt onbevredigend. Wellicht zit 'm dat in het betoog zelf, dat nogal springerig is, waarbij voortdurend positie A en positie B tegen elkaar worden afgewogen, in een vermoeiende variabiliteit. Maar naar onze mening is dat niet het enige punt. Onbevredigend blijft het

boek in het aangeven van de verhouding tussen norm en zede. Zeker, de auteur pleit voor een nieuwe christelijke zede, maar de invulling van deze laatste is onduidelijk. Duidelijkheid is er alleen in die zin, dat Rothuizen beslist af wil van het exclusivisme van de gereformeerde zede.*'

Men zou kunnen tegenwerpen, dat een invulling van de christelijke zede in onze pluralistische samenleving ook geen eenvoudige zaak is. Dat is stellig waar. Maar in het betoog van Rothuizen missen we een duidelijke omschrijving van de relatie tussen de Schrift en de gereformeerde zede.

Als voorbeeld wijzen we op wat Rothuizen schrijft over de sexuele moraal. De geslachtsgemeenschap voor het huwelijk wordt, zo stelt hij, ook onder gereformeerden steeds meer zede. Samenwonen voor het huwelijk wint eveneens meer terrein. Rothuizen schrijft dan: "Om allerlei redenen kan ik er zelf moeilijk enkel enthousiast over zijn, ook al geloof ik dat als onze huwelijken er in de toekomst weer wat florissanter en steviger komen voor te staan dit niet weinig te danken zal zijn aan wat wij intussen van deze samenlevingsvorm hebben geleerd en opgestoken." " De zakelijkheid van de pil heeft een doorbraak gebracht in de oude zede, zonder daarmee persoonlijk tot onzedelijkheid te voeren. Een nieuwe techniek voert tot een nieuwe zede, waarbij de auteur zowel licht-als schaduwzijden ziet.'" De vraag die zich hierbij laat stellen is: Worden op deze wijze norm en zede niet door elkaar gehaald? Wordt de ethische norm niet ondergeschikt gemaakt aan een feitelijkheidsredenering: het gegeven van de pil?

Ridderbos heeft dit betoog van Rothuizen vergeleken met een "stoelendans." Zijn vrees is dat wanneer we in allerlei zeer aktuele zaken van wat "behoort" en "niet behoort" niet meer zijn aangewezen op enige gereformeerde zede, maar elke beslissing uit de weg gaan omdat niets meer vanzelfsprekend is, het middel is erger dan de kwaal."

Maakt Rothuizen niet te gemakkelijk tot tijdbepaalde zede, wat direct te maken heeft met de norm van Gods gebod? We kunnen de zeden typeren als neerslag van traditionele gevolgtrekkingen uit het gebod van God. Die geboden zijn en blijven normatief. Die geboden vinden hun toepassing in bepaalde zeden. In elke tijd zal de christelijke gemeente moeten "leren, hoe zij wandelen moet", anders gezegd: e zal moeten zoeken naar de toepassing van de geboden Gods, naar de vormgeving van haar gehoorzaamheid aan Gods geboden (Ef. 5 : 15-17; Filp. 1 : 9b; Rom. 12; 2). Gods geboden zijn richtingaanwijzers en weg-afbakeningen op de weg die wij hebben te gaan. Zeden kunnen veranderen. Tijd, plaats, cultuur, traditie spelen daarin hun woordje mee. Maar Gods geboden blijven geldig voor altijd. Naar wij menen zijn er dan ook vanuit de Heilige Schrift wel degelijk lijnen te trekken naar aktuele

vraagstukken als samenwonen, voor-echtelijk geslachtsverkeer, huwen en scheiden, de vragen van de medische ethiek, zondagsviering, feest en ontspanning, arbeid en vrijetijdsbesteding. Het bezwaar is dat op dit punt het boek van Rothuizen weinig lijnen trekt.

Leven bij het Woord betekent niet, dat we van dat Woord een wetboek met paragrafen kunnen maken. Er vindt een voortdurend moreel beraad plaats." We hebben te zoeken en te toetsen bij het licht van Woord en Geest waar de goede weg ligt. Maar dat houdt ook in, dat niet de eigentijdse ontwikkeling van de moraal de toon aangeeft, maar dat we de overgeleverde moraal en de heersende zeden altijd weer kritisch moeten toetsen aan het getuigenis van de Schrift. Met Ridderbos zouden we de vraag willen stellen: "Zouden misschien in deze dagen, waarin de zedelijke chaos ons veel meer bedreigt dan de tirannie van de zede, toch diegenen gelijk hebben, die menen, dat uit de algemene christelijke levenservaring, uit onze eigen gereformeerde traditie, uit ons gemeenschappelijk belijden, bovenal uit de Schrift zelf, heel wat méér leiding, meer duidelijkheid en begrenzing, meer zegenrijke gemeenschappelijkheid van discipline en levensstijl is te zoeken en te vinden, dan velen tegenwoordig menen of waar willen hebben? "."

Christelijk en gereformeerd

Rothuizen bepleit een nieuwe, eigentijdse christelijke zede, nu de gereformeerde zede haar verdwijning nabij is. Op zich zal iemand moeilijk bezwaar kunnen maken tegen een pleidooi voor een christelijke zede. Immers ook het "gereformeerde" heeft alles te maken met het christelijke. Het "solus Christus" van de Reformatie moet ons er voor bewaren om het een tegen het ander uit te spelen. Een gereformeerde zede die conform de Schrift is, zal altijd weer haar levenswortel moeten hebben in Christus Jezus en in zijn geboden (vgl. Joh. 15 : 1-8; Ef. 4 : 20; Filp. 1 : 21). Dan zullen we juist bewaard worden voor een hoogmoedig exclusivisme. Reformatorisch in de goede zin betekent ook oog hebben voor de katholiciteit van de kerk.

Maar wij menen dat Rothuizen's bezwaar tegen het gereformeerde exclusivisme ook samenhangt met zijn waardering voor de algemene moraal." De wereld van vandaag kan de calvinist goede zielkundige diensten bewijzen die van bevrijdende aard zijn. Maar ook de ontmoeting met andere zeden dan de christelijke kan de calvinist goed doen. En Rothuizen verwijst dan naar het feit dat ook in het Nieuwe Testament allerlei inzake het arbeidsethos en sociale verhoudingen is overgenomen van de "Umwelt".

Wij vragen ons toch af, of daarmee alles gezegd is. Het is ongetwijfeld waar dat de christen en de niet-christen een stuk moraal gemeenschappelijk kunnen hebben en dat het Nieuwe Testament geen sociaal-ethisch programma heeft. Maar als twee hetzelfde zeggen is dat nog niet hetzelfde. Wordt alles wat de apostelen schrijven over de sociale relaties, over arbeid, huwelijk, en de relatie tot de overheid, niet bepaald en gekwalificeerd door het "in de Here", d.w.z. door het toebehoren aan Jezus Christus en het leven onder Zijn heerschappij? *• Dienen we ook hier niet in rekening te brengen dat de ontwikkeling van de samenleving en de doorgaande secularisatie een christen behoedzaam moet maken om al te argeloos aan te sluiten bij de algemene moraal? Rechtvaardigheid, matigheid, bezonnenheid, democratische gezindheid, billijkheid, vrijheid, verantwoordelijkheid, mondigheid..., het zijn stuk voor stuk noties die door christenen en niet-christenen gebruikt worden. En ongetwijfeld moeten we beschaamd erkennen dat in de praktijk niet-christenen soms een voorbeeld zijn voor christenen, die door hun slordige leven hun belijdenis tot een aanfluiting maken. Maar we mogen daar geen algemene stelling van maken, want we zien tegelijk dat de vulling die de hier boven genoemde begrippen krijgen, zeer verschillend is. Het maakt nog wel wat uit, of iemand als het gaat om democratische rechten, uitgaat van een autonome levensvisie of van de heerschappij van Christus. Rechtvaardigheid heeft in een socialistisch kader een andere invulling dan bij hen die primair denken vanuit Gods gerechtigheid. De gezindheid waarmee en de richting waarin we ons bewegen, hebben hun weerslag op het uiterlijk gedrag.*'

Daarom is juist nu meer dan ooit een christelijke levensstijl vereist die ernst maakt met de zeggenschap van de Here God over heel het leven. Dat is toch wezenlijk gereformeerd: om zich in alles te stellen onder de heilzame

tucht van Gods geboden en beloften, en te buigen voor het gezag van de Schrift."

Zeker, gereformeerden zijn daar lang niet altijd trouw aan gebleven. Wetticisme, formalisme, traditionalisme spelen ons vaak parten. Maar juist daarom pleiten we voor een zede, een levensstijl die wortelt in Christus en in Zijn genade. Dan zullen we de smalle weg gaan tussen verstarring en verwarring. Als de liefde van Christus ons dringt, en samenbindt, zal er in de gebondenheid aan Hem ook een stuk christelijke vrijheid zijn, een gezonde ruimte voor pluraliteit. Want de Geest bindt aan de geboden, maar maakt vrij van formalistische krampachtigheid en van wetticisme. Naar onze overtuiging zou zulk een gereformeerde, en daarom christelijke zede, wortelend in het reformatorisch principe van de erkenning van het gezag van de Schrift, een wezenlijke bijdrage zijn in het geheel van de oecumene. Een christelijke zede, gegrond op de Schrift, rekenend met de geboden van God, leidt ook tot de ware mondigheid. In onze geseculariseerde wereld zou hij een heilzaam tegenwicht kunnen vormen tegen die autonome levenshouding die schijnbaar mondig maakt, maar in feite mensen vereenzaamt en in de chaos stort. We zullen in onze tijd bepaald niet moeten denken aan een gereformeerd bolwerk, of een sterke meerderheidspositie. Integendeel, het ziet er naar uit dat de christelijke gemeente — en daarmee ook de christelijke zede en de christelijke levensstijl — een minderheidspositie innemen, analoog aan die van de eerste gemeente. Maar de Schrift leert ons hoe zulk een minderheid niettemin een zoutend zout kan zijn, en velen tot jaloersheid wekt, omdat de blijdschap van het geloof en de dankbare gehoorzaamheid aan Christus indruk maken. Als de bezinning op de gereformeerde zede aan zulk een levensstijl dienstbaar mag zijn, zal dat alleen maar winst betekenen.


' G. Th. Rothuizen, Een bezige bij of de gereformeerde zede bestaat niet meer. Kampen 1980 (voortaan afgekort met: Rothuizen, Bezige bij). Een korte bespreking van dit boek gaf ik in het tweede nummer van deze jaargang.

* Het eerste thema komt vooral naar voren in de hoofdstukken 1 t/m 4, terwijl de resterende hoofdstukken breder ingaan op de vragen rondom zede en zedelijkheid.

* R. Schippers, De Gereformeerde zede. Kampen 1954, 1955*.

* G. Puchinger, Is de gereformeerde wereld veranderd? , Delft 1966.

' We dienen bij het lezen van interviews wel zorgvuldig te selecteren tussen de terloopse opmerkingen die, hoe interessant op zich, toch afleiden van de centrale vraagstelling en de behandeling van het gespreksthema. Puchinger's bundels hebben het voordeel dat naast het anecdotische en het terloopse het onderwerp van gesprek toch herkenbaar blijft, mede door de spitse wijze waarop de interviewer op zijn gesprekspartners vragenderwijs inspeelt. Voor ons onderwerp zijn ook van belang verschillende gesprekken uit de bundels Christen en secularisatie. Delft 1968 en Hervormd - Gereformeerd, één of gescheiden. Delft 1969.

' H. M. Kuitert, Is de Gereformeerde wereld veranderde, in: Anders gezegd. Kampen 1970, blz. 197-208. Het citaat is te vinden op blz. 198.

' Rothuizen, Bezige Bij, blz. 49-51.

* Rothuizen, a.w., blz. 52-55.

' Rothuizen, a.w., blz. 62v.

'" Rothuizen, a.w., blz. 59v.

" Rothuizen, a.w., blz. 60.

*-Rothuizen, a.w., blz. 61.

" Rothuizen, a.w., blz. 65.

" Rothuizen, a.w., blz. 88.

1' Rothuizen, a.w., blz. 106v.

" Rothuizen, a.w., blz. 108-110.

" Rothuizen, a.w., blz. 112w.

•« We wijzen als voorbeeld op blz 57, waar Rothuizen, schrijvend over het calvinisme de opmerking plaatst: "Maar in het leerstuk van "de Gemeente Gratie" heeft het zich een dogmatisch hulpmiddel laten aanreiken om duidelijk te maken hoezeer — ik zeg het in Kuypers eigen woorden — de wereld "meevalt"." Onvoldoende wordt hier in rekening gebracht dat niet alle stromingen binnen het Calvinisme even gelukkig waren met dit hulpmiddel. En "dat de wereld meevalt" is ook geen communis opinio binnen de gereformeerde gezindte.

" Vgl. J. Douma, Algemene genade. Uiteenzetting, vergelijking en beoordeling van de opvattingen van A. Kuyper, K. Schilder en Joh. Calvyn over "algemene genade". Goes 1966.

»• Rothuizen, Bezige bij, blz. 63, 82.

" Vgl. J. v.d. Graaf, Het reformata en de alternatieven, in: Wapenveld 30 (1980), blz. 93v.

" G. Puchinger, Is de gereformeerde wereld veranderd"!, Delft 1966, blz. 67.

" G. Puchinger, a.w., blz. 132.

** G. Puchinger, a.w. blz 180. Ook Bruins Slot waardeert de aansluiting bij de Wereldraad positief: "Ik zie een lidmaatschap van de Wereldraad van Kerken mede als een manier om als gereformeerde mensen in de wereld mee te werken om de wereld te winnen voor Christus — en dat is immers onze grote opdracht" (a.w. blz. 328).

*» H. M. Kuitert, Anders gezegd, blz. 199vv. In het gesprek met Pucbinger noemt Kuitert de huidige gereformeerden minder geborneerd en onzekerder, in tegenstelling tot vroegere zelfverzekerdheid (a.w. blz. 360v).

" J. Hendriks, Verschillen tussen christenen, in GTT 77 (1977), blz. 17v.

*' Rothuizen citeert hier G. v.d. Zouwen, De gereformeerden en de vrije universiteit. Alphen a/d Rijn 1970, blz. 90v.

" Rothuizen, Bezige bij blz. 111.

" Rothuizen, a.w. 112. Het beroep op Brillenburg Wurth achten we niet geheel terzake, omdat Brillenburg Wurth wel wijst op de dimensie van de vreugde in het christelijke leven, maar tegelijk pleit voor een echt christelijke levensstijl en voor een eigentijdse vorm van ascese (G. Brillenburg Wurth, Het Christelijk leven, Kampen 1949, blz. 289, 292).

'" Vgl. over dit motief ter verdediging van de antithese W. H. Velema, Solidariteit en anthithese. Kampen 1978, blz. 24v.

" G. Puchinger, Christen en secularisatie! Delft 1968, blz. 314.

'-Vgl. C. Graafland, Gods geseculariseerde wereld, uitgave Willem de Zwijgerstichting, biz. 27v, 32vv.

•*a Ridderbos citeert in zijn bespreking van Rothuizen's boek een uitspraak van Miskotte: "Jullie (gereformeerden) hebben de slotbrug neergelaten en de poorten zo wijd opengezet, dat nu alles ook met paard en wagen schijnt te kunnen binnentrekken" (jGeref. Weekblad, 36 (1981), blz 73)

** Vgl. G. Kitel, Th. W. zum N. T., s.v. ethos, S. 370f. Zie ook J. Douma, Verantwoord handelen, Amsterdam 1980, blz. 10.

« H. de Vos, Inleiding tot de ethiek, Nijkerk 1976', blz. 43-48.

»• H. de Vos, a.w. blz 48.

" H. de Vos, a.w. blz. 50w.

»« H. de Vos, a.w. blz. 57.

*• Vgl. J. Overduin, De christeWke zede is haalbaar, mits... ia: Credo, 8 (1981), nr. 3, blz. 3vv.

*• G. Rothuizen, Bezige bij, hoofdstuk VIII, Een zenuwcrisis. Met name op blz. 100 spreekt de auteur over een aanslag op het geloof en het gevaar van verloedering als een zede wegvalt.

*» Rothuizen, o.iv. blz. 113vv.

** Rothuizen, a.w. blz. 87.

*» Rothuizen, a.w. blz. 88.

" H. N. Ridderbos, Een bezige bij, in: Gereformeerd Weekblad 36 (1980), blz. 74.

«* Aldus H. G. Abma, Schriftgezag en zede, in Het Hoge Woord, Theologische bijdragen over het Schriftgezag van reünisten der GTSV Voetius, Amsterdam 1976, blz. 79. Het gehele opstel is voor de vragen die ons in dit artikel bezighouden zeer belangrijk.

** Ridderbos, ad art., blz. 74.

" Rothuizen, Bezige ill/, blz. 113vy. Zie ook ov., blz 97v. '••

*' Vgl. H. N. Ridderbos, Aan de Kolossenzen, Commentaar op het Nieuwe Testament, Kampen 1960, blz. 233: "Ongetwijfeld kan men zeggen dat het N. T. niet met een sociaal-ethisch programma komt. Het wijst echter terug op de oorspronkelijke openbaring Gods in het O. T. en legt in de bestaande sociale verhouding het zuurdesem van het nieuwe dat met Christus is geopenbaard." In dat licht lezen we ook Ridderbos' opmerkingen over het ontbreken van bijzondere "christelijke" normen voor het leven van de arbeid (Ridderbos, Paulus, Kampen 1966, blz. 350). Wij menen dat Rothuizen uit deze zin consequenties trekt die door Ridderbos niet bedoeld zijn. Zie voor deze vragen ook J. Douma, a.w. blz. 80w. W. H. Velema heeft tegenover Kuitert's stelling dat het christelijk geloof geen bijdrage levert aan het ontstaan van een eigen moraal gewezen op de studies van oud-en nieuwtestamentici, zoals Hempel, Vriezen, Preisker, en Wendland, die deze stelling weerspreken (W. H. Velema, De zaak waarvoor - wy staan, Amsterdam 1976, blz 99w.). Zie ook W. Schrage, Die konkreten Einzelgebote der paulinischen Parènese, Gütersloh 1961, hoofdstuk VIII, vooral S. 202ff: Niet alleen is er een totale "Neuorientierung" en andere zingeving, maar ook is er in de inhoud van de geboden een "Umpragung". Paulus ziet de christen onder specifieke christelijke normen gesteld, zodat de christelijke en niet-christelijke bepaling over het hoe van de levenswijze heel verschillend uitvalt (a.a.O S 209).

*• J. Douma a.w. blz 82v. Overduin, ad art., blz. 6, 7.

"> Vgl. W. H. Velema, De Reformatie en de ethiek, in: Voor en Tegen, 's Gravenhage, 1979, blz. 114-118. In dit opzicht liggen er in de Calvijnse traditie waardevolle elementen ook voor onze tijd, al zullen we het verschil in situatie wel in rekening moeten brengen. We verwijzen naar het boek van W. Kolfhaus, Vom Christlichen Leben nach Johannes Calvin, Neukirchen 1949.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's

DE GEREFORMEERDE ZEDE - EEN AFGEDANE ZAAK?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's