Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer J.G. te G.,

Met mijn verjaardag vorig jaar mocht ik een hartelijke brief van u ontvangen. En dan nog wel liefst geheel op rijm. Maar die verjaardag ligt nu weer een gehele tijd achter ons. Dus u zult misschien wel gedacht hebben dat u geen antwoord op uw schrijven en ook op uw vraag van mij zoudt ontvangen. Maar zoals u wel zult zien in het wekelijks verschijnen van ons blad, zijn er meerdere vragen dan van u te beantwoorden. Het antwoord ligt soms al een hele tijd klaar eer het geplaatst kan worden. U hebt mij gevraagd om iets te schrijven over wat we lezen in 2 Kor. 5:15. We lezen daar: "Als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is".

De tekst waar ik nu over moet schrijven, is één van de teksten die de algemene verzoeningsdrijvers graag aangrijpen voor hun stelling dat Jezus voor alle mensen gestorven is. Maar deze tekst, gelijk de vele andere teksten waarop ze zich beroepen, getuigt juist tegen hun stelling. Als we al de teksten waarop zij zich beroepen, naar de juiste exegese of verklaring goed nagaan, dan zien we dat ze juist het tegenovergestelde leren van wat die algemene verzoeningsdrijvers beweren. Ik heb echter uit uw schrijven wel begrepen dat u geen verkeerde opvatting van deze tekst erop nahoudt. En ik wil ook graag aan uw begeerte zoeken te voldoen, om de dierbare geestelijke betekenis in het licht te stellen. De tekst zegt ons, dat toen Eén voor allen gestorven is, zij toen allen gestorven zijn. Wie zijn toen allen gestorven? Wel, degenen die in Hem begrepen waren. En wie waren in Hem, namelijk in Christus begrepen? Dat waren alleen zij, die in Hem uitverkoren zijn van voor de grondlegging der wereld. Er is niet alleen een uitverkiezing, maar ook een verwerping. En de verwerping is niet geschied in Christus, maar wel de uitverkiezing.

Ik ontkom er niet aan om deze tekst waar ik nu over moet schrijven, tegen de algemene verzoeningsdrijvers in het juiste licht te stellen. De leer van de verkiezing en verwerping is ze een steen des aanstoots en een rots der ergernis, zoals dat eigenlijk bij elk mens van nature het geval is. Alleen door genade wordt die leer ons recht dierbaar. De dwalingen hebben er echter ook altijd toe moeten dienen om de juiste en dierbare inhoud van die Schriftuurplaatsen waarop men zich wil beroepen, in het licht te stellen. En dat tot troost van de ware Kerk des Heeren. De Heere heeft ook altijd in tijden waarin de kerk in beroering werd gebracht door gruwelijke ketterijen, mannen verwekt die de zuivere leer in een helder licht wisten te plaatsen. En zo moesten die ketterijen er ook juist weer toe dienen om de dierbare vaste en troostvolle grondslag van de zaligheid van de Kerk te heerlijker voor het ware Sion Gods in haar belijdenissen voor te stellen.

De tekst waarover ik nu moet schrijven, is toch ook van zulk een troostvolle inhoud voor degenen die door Gods genade de grondslag van de zaligheid buiten zichzelf mogen vinden. Dat hebt u blijkbaar ook wel aangevoeld, waarom u in uw vraag er ook juist zo aan toegevoegd hebt, dat uit het vorige vers blijkt dat de apostel geheel vervuld was van wat hij in het 15e vers neerschreef Hij zegt immers in het 14e vers: "Want de liefde van Christus dringt ons". Neen, de zuivere leer, hoe hard die ook is en overkomt voor het Gode vijandige vlees, is toch niet een leer die in hardheid handelt met de mens die in zijn natuurstaat op reis is naar een eeuwige rampzaligheid. We horen immers de apostel in het 11e vers zeggen: "Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw consciëntiën geopenbaard te zijn".

Als de Heere Zijn volk weer eens doet geloven dat men is uitverkoren tot zulk een onuitsprekelijke gelukzaligheid, vervult dat de ziel juist zo met medelijden tot de mens die daar nog leeft in zijn onherboren staat. De apostel wist wat zijn roeping als dienaar van het Evangelie was. Hij besluit het hoofdstuk dan ook met te zeggen: "Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen". Neen, een leraar die de Waarheid recht snijdt, zal zijn preek niet beginnen met te zeggen dat hij niets heeft voor de onbekeerden. Die is met liefde vervuld tegenover degenen die hij voor zich ziet in een onherboren staat, zonder God in de wereld, geen hoop hebbende. Hij weet bij ervaring wat het zijn zal om voor eeuwig verloren te gaan. Maar als men ook zelf geen vreemdeling is gebleven van die zaligheid die God Zijn Kerk heeft bereid en die men hier in beginsel al mag smaken, dan maakt dat ook zo gunnend voor een ander. En God is het ook zo waardig om gediend en gevreesd te worden.

Maar het wonder is ook zo groot, dat Christus voor zondaren is gestorven. In 1 Tim. 1 : 15 horen we dan ook de apostel zeggen: "Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben". Als hij zalig kon worden, dan kon een ander ook zeker zalig worden, die niet zo'n Godslasteraar en vervolger van de gemeente des Heeren was zoals hij. Dat dierbare voldoenend werk van Christus stelt hij hier in de tekst ook de Korinthiërs voor, als hij zegt: "Als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn".

We kunnen en mogen nu ook zeker weer niet nalaten om op de verschrikkelijke dwaling der Socinianen te wijzen, die het voldoenend werk van Christus geloochend hebben. God zou de schuld vergeven zonder dat er voor voldaan was. Deze leer wordt op heden door een gehele kerkformatie ook openlijk voorgestaan. De Godheid van Christus wordt openlijk geloochend en van Zijn verzoenend lijden en sterven wil men niet weten. Christus zou ons slechts in Zijn lijden en sterven in Zijn verdraagzaamheid tot een voorbeeld zijn gesteld. Als we Hem daarin navolgen, dan zal ons dat brengen tot een zeer gewenst maatschappelijk leven. Dan zijn we lief voor elkaar en dan kan het in deze wereld eigenlijk niet beter meer worden. O, welk een gruwelijke leer! Comrie heeft van de Socinianen gezegd dat ze van hels vergif doortrokken waren.

Dit modernisme en deze vrijzinnigheid is er reeds lang ook in onze vaderlandse kerk. Waar moet men zich nu dan ook met Samen op Weg nog druk over maken, als er alleen nog zoveel modernen en vrijzinnigen bij komen? Gods ware volk kan met zulke dwaalgeesten niet leven. Men mag beweren dat afscheiding altijd verkeerd is, maar Gods Woord leert het ons wel anders, als in 2 Kor. 6 (het volgende hoofdstuk dus van het hoofdstuk waaruit de tekst genomen is waar ik nu wat over moet schrijven) gezegd wordt: "Daarom gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen".

Het voldoenend werk van Christus is het hart van het Evangelie. Als Christus door Zijn bitter lijden en sterven niet in de plaats van anderen aan Gods heilig recht voldaan had, werd er niemand zalig. O hoe dierbaar wordt die Persoon toch voor Zijn volk in dat voldoenend werk! Hij stierfin de plaats van doodschuldigen. Dit is toch van zoveel betekenis voor een mens die er in een weg van ware zielsontdekking achter gekomen is, dat men zelf niet kan betalen. Die kan door de gerechtigheid van een Ander nog zalig worden. Christus heeft zo volkomen voor de schuld der Zijnen betaald, dat niet het minste meer van hen geëist behoeft te worden. Dat zegt de tekst die we nu overdenken, als er staat: "Als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn". Toen Christus stierf, was het alsof zij stierven. Zo leert Gods Woord ons dan ook, dat die gestorven is, gerechtvaardigd is van de zonden. Als iemand voor zijn misdaad de straf heeft uitgezeten, mag niemand hem meer beschuldigen. Als men dat doet, stelt men zichzelf strafwaardig.

Het is daarom zulk een gruwelijke leer, die leer van de algemene verzoening, waarmee men durft te beweren dat Christus voor ons allen gestorven is en dat we toch nog om ons ongeloof verloren kunnen gaan. Zo wordt het bloed van Christus onrein geacht. Christus zou gestorven zijn voor degenen die toch nog verloren moeten gaan. Zo zouden ze dus zelf nog voor hun zonden moeten boeten, terwijl er voor betaald is. Christus is dan tevergeefs gestorven en God zou niet rechtvaardig zijn, daar Hij dan twee keer voldoening zou eisen, eerst van Christus en dan van de zondaar. Het is wel waar, waar de rechtzinnige Dordtse Godgeleerden tegenover de Remonstranten op hebben gewezen, dat de offerande van Christus van zulk een genoegzame waarde is, dat alle men-

sen daardoor met God zouden kunnen worden verzoend. Als alle mensen zalig zouden worden, dan had Christus niet meer behoeven te lijden dan dat Hij nu geleden heeft.

Er is dan ook geen andere weg tot de zaligheid te prediken dan in het voldoenend werk van Christus. Buiten de eniggeldende gerechtigheid van Christus, kan voor God niets geldend zijn. Daarom heeft de dienaar van het Evangelie evenals de apostel altijd op de noodzakelijkheid te wijzen van door het geloof deel te krijgen aan die door Christus verworven gerechtigheid. Zou de liefde van Christus de dienaar van het Evangelie er niet toe dringen om de noodzakelijkheid daarvan met alle ernst al zijn hoorders op het hart te binden? Buiten de grond die in de tekst die we nu overdenken, door de apostel wordt gelegd, zijn alle gronden waarop men zich voor de eeuwigheid verlaten wil, niet anders dan droggronden die zeker zullen bezwijken. We hebben allen een Borg voor onze schuld nodig, maar moeten Die ook waarlijk nodig krijgen. En die Borg predikt de apostel in de tekst die we even willen overdenken. In Zijn borgtocht is de weg tot de zaligheid geopend voor de grootste der zondaren. Zo kan door Hem een gans schuldige zondaar uit genade zalig worden. Een andere weg is er niet. En geen andere weg mag er voor ons overblijven. Al het onze moet waardeloos worden, opdat het werk van die Middelaar alleen rechte en volle waarde voor ons zal krijgen. Maar daarom moet er voor de kennis van dat borgtochtelijke werk ook plaats bij ons worden gemaakt. Dat is wat anders dan maar op een oppervlakkige wijze over de waarde van Christus' borgwerk te roemen. We zoeken uit onszelfde zaligheid in de gekruiste Christus niet. We zien de waarde van het door Hem gebrachte offer niet, al hebben we de mond daar misschien wel vol van. Zal het door Christus gebrachte offer waarde voor ons krijgen, dan zullen we al onze rechten en waardigheid voor God eens moeten verliezen. Die zijn we niet verloren, zolang we ons op zo'n oppervlakkige wijze deel toekennen aan de zaligheid. Dan zijn we nog nimmer een heiwaardig schepsel geworden. We hebben het ons dan nog nooit recht waardig leren keuren als God nimmer naar ons om zal zien. Maar zij voor wie Christus gestorven is, zullen er allen wat van leren dat zij om hun zonden niet anders dan de eeuwige verdoemenis waardig zijn. Maar daarom kan het voor hen zulk een wonder worden, als ze iets van die verborgenheid krijgen te zien, dat Christus voor de goddelozen gestorven is.

Wat de tekst ons laat weten, dat is dat Christus gestorven is tot de rechtvaardigmaking en de heiligmaking der Zijnen. Er wordt immers gezegd: "En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is". Rechtvaardigmaking en heiligmaking zijn twee weldaden die onafscheidenlijk aan elkaar zijn verbonden. Als de zijde van Christus na Zijn sterven werd doorstoken met een speer, kwam daar bloed en water uit. Onze kanttekening laat ons weten bij 1 Joh. 5 : 6, dat het bloed ons wijst op de weldaad van de rechtvaardigmaking en het water op de weldaad van de heiligmaking.

We spreken over rechtvaardigmaking en heiligmaking beide als grote weldaden. Voor velen is de verzoening van de schuld wel de grootste weldaad. Zij roemen in Christus Die voor hen gestorven is om de hel toe te sluiten en de hemel te ontsluiten. Dat is voor hen het voornaamste. Ze kunnen bij de verzekerdheid die ze daarvan menen te hebben een werelds leven leiden. Maar zo is het niet bij degenen die een nieuw leven door genade deelachtig worden. De zonden worden hen in de eerste weg der ontdekking al tot zulk een smart. Ze zouden die wel met wortel en tak willen uitroeien. Ze kunnen niet meer leven als voorheen, al zouden ze er nog voor eeuwig mee verloren moeten gaan. Het is ze dus niet alleen om verlossing van de eeuwige strafte doen. Hoe worden de zonden die ze tegen een goeddoend God bedreven hebben, hun tot smart. Ze krijgen niet alleen het strafwaardige, maar ook het schandelijke van de zonden te zien.

De Heere weet door het ontdekkend werk des Geestes voor de beide weldaden waar de apostel in de tekst op wijst, plaats te maken. Wordt het ontdekkend werk des Geestes gemist, dan is er geen plaats voor de weldaad van de schuldvergeving en ook niet voor die heiligmaking die zich in een nieuwe levenswandel openbaart. De gerechtigheden van de mens zijn dan nog nooit een wegwerpelijk kleed geworden. Men eist zelfs nog strengelijk loon voor zijn arbeid. Maar hoe kan dan toch ooit het voldoenend en verzoenend werk van Christus waarde krijgen voor de ziel?

Alle loochenaars van het voldoenend werk van Christus en alle algemene verzoeningsdrijvers zijn er dan ook aan te kennen, dat ze er een godsdienst op na kunnen houden waarbij men tegelijk een grote plaats in kan ruimen voor al wat de wereld biedt. Maar daarin komt dan ook openbaar, dat het nieuwe leven waarover de apostel spreekt, wordt gemist. De apostel spreekt over het nieuwe leven als een vrucht van de nieuwe geboorte en de opwekking uit de geestelijke doodstaat. Met een loochening van de geestelijke doodstaat van de mens weet men niet wat vrije genade is.

De apostel roemt echter in de tekst in de vrije genade Gods. In de geestelijke doodstaat waarin de mens van nature verkeert, is men onmachtig tot enig geestelijk goed. Ja, men is ook vijandig dood. Zo is men wel actief dood, maar niet ten goede en wel ten kwade. Wordt de mens daaraan recht ontdekt, dan wordt het zeker een onmogelijke zaak om ooit nog zalig te kunnen worden. Men leert zich als een vijand kennen van God en van de ware zaligheid. Maar zo is er ook voor Christus geen plaats en staat men tegenover Hem niet anders dan het Hem verwerpende Jodendom.

Maar nu getuigt de tekst van een liefde tot die dierbare Persoon. Hij is gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. Als Christus een gestalte in de ziel krijgt, verliest alles buiten Hem alle waarde voor de ziel. De apostel had om de uitnemendheid van de kennis van Christus alles schade en drek leren achten. Het houdt dus wat in, als de tekst spreekt over een niet zichzelven leven. Van nature leeft de mens zichzelf, in de wereld of in de godsdienst. Maar die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen, Rom. 8 : 8. Christus zal ons leven moeten worden. Door een nieuwe geboorte komt er al dadelijk een andere keus en komen er andere begeerten en genegenheden. Men mag van stonde aan een andere Koning gaan dienen. Christus heeft Zichzelf gegeven, opdat Hij Zich een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Dat volk moet Zijn eigendom zijn. Hij ontvangt dat volk als Zijn arbeidsloon van de Vader. Maar dan ook opdat dat volk voor Hem leven zal. Dat volk zal dan ook door een meerdere geloofskennis waar men naar heeft te staan, weten hoe men door Hem gekocht en verlost is. En zou de kennis daarvan de ziel er niet toe moeten dringen, om geheel voor Hem te leven? Al degenen die met een algemene verzoeningsleer zich de door Christus aangebrachte verzoening maar toeëigenen, openbaren het in de vrucht dat ze er niet van weten wat het is om voor Hem te leven, al meent men dat wel met zijn blinde ijver om zielen voor Christus te winnen.

Het niet meer zichzelf leven, is een stervend leven. In de weg der heiligmaking schiet er niet anders dan een kreupele bedelaar over. Het goede dat hij wil, dat doet hij niet en het kwade dat hij niet wil, dat doet hij. Daar behoeft men zich niet voor in de zonden uit te leven, maar in het leven der ware heiligmaking blijft men altijd nog maar een beginneling. Een ware bekommerde ziel kan denken dat als men eens tot de volle verzekering ervan zal mogen komen dat Christus voor haar gestorven en opgewekt is, dat men dan niet anders meer dan een leven vol lof en dankzegging zal hebben voor zulk een weldaad. Maar om te leren dat het leven der ware heiligmaking een uit Christus vruchtdragend leven is, houdt heel wat in. In het vorige hoofdstuk heeft de apostel gezegd: "Want wij die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus' wil, opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden".

Vriend, ik kan nu wel blijven schrijven, want hier is nog veel over op te merken. Het doet me denken aan de opmerking die door één van onze oude geliefde leraars gemaakt werd tegen een vrouwtje die met blijdschap mocht vermelden hoe Christus' dood haar leven was geworden. Die leraar wenste haar toe dat nu ook Christus' leven haar dood mocht worden. In zo'n weg zullen we toch juist er iets van leren om niet meer zichzelf te leven, maar Dien Die voor ons gestorven en opgewekt is. Maar dat doet ons dan toch staan naar een meerdere gelijkvormigheid aan het beeld van Christus. En dat toch ook uit de ware liefde tot die Persoon, in het verlangen bij ogenblikken om eeuwig in Zijn gemeenschap te mogen verkeren en om ook straks in de dag der opstanding Hem naar ziel en lichaam eeuwig gelijkvormig te mogen zijn. Zouden we dan Zijn dienst uit de liefde van Christus die ons daartoe dringt, niet een ieder willen aanprijzen? Vriend, ik moet ophouden. Ik heb al te veel plaats in beslag genomen. Voor velen is het misschien niet zo aantrekkelijk om dit schrijven over zulk een onderwerp te lezen. Maar laten ze zich er eens toe zetten. Het mocht nog eens dienen tot hun eeuwig zielenheil.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's