Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Septemberdag op Walcheren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Septemberdag op Walcheren

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Boutens)

Het is september, cle herfstmaand. De dichter Boutens staat op het Walcherse lancl en kijkt naar cle duinen, die het schone land omzomen. Boven de duinen schuiven witte wolken door de blauwe lucht en als die wolken vóór de zon komen, ziet hij donkere schaduwen over de weiden en bossen. Dit alles kunnen we ons voorstellen uit deze nuchtere zinnen. De dichter zegt het anders:

Als vlotgedreven van de kimmebanken Die alom duin met sneeuwen koppen kronen, Schuiven de wolken over 't blauw haar blanke, Langs weide en hout haar schaduwen schabionen.

Na de prozaïsche inleiding kunnen we deze vier regels wel enigszins begrijpen. Maar wat spreken die regels van de dichter ons aan! Het duin, dat alom is, dat we overal zien, wordt met sneeuwen koppen gekroond, door de wolken, die als schepen vlot geraakt zijn van de banken aan de horizon. In het blauw van de lucht zien die wolken er blank uit, maar op de weiden en op het hout, de bossen, werpen zij schaduwen. Met één woord noemt de dichter die losse wolkgevaarten: schabionen (spreek uit: sjablonen). Dat zijn vormen van allerhande figuren, die men ergens oplegt om ze na te tekenen of uit te snijden.

Wanneer we die vier regels nu nog eens lezen, dan wordt de hele situatie ineens door de dichter in beeld gebracht. Nu gaat de dichter verder:

Op leger akker laden statigranke Boeren cle bruine saamgeschoofde bonen: Gerucht en roep in hoorbre rust verklanken Den vree van wie in wijde stilte wonen....

Zeg het maar eerlijk: van dit gedeelte snappen we niet zo erg veel. Bij nader inzien en overlezen, valt het echter wel mee. Door het woord „leger" zegt de dichter met één woord, dat het herfst is: de granen zijn al binnen gebracht; slechts enkele gewassen zijn nog te zien op het land; de akker is leger dan in de zomer. Op die akkers laden de boeren de bonen, die na het graan worden ingezameld, in september, als het weer het toelaat. Het is geen goudgeel graan, maar die bonen zien er bruin uit en zijn als schoven bij elkaar te drogen gezet. Op het lege land, tegen de wijde horizon, zien de boeren er rank en statig uit: ze lijken lang en slank tegen de lucht.

Wat is het vredig in dit wijde land! Nu en dan wordt geroep gehoord en het kraken van cle wielen maakt zacht gerucht.

Dit gerucht en clit geroep spreken juist van het vredige in dit land. De vrede wordt juist door die geluiden tot klank gebracht. Daarom spreekt de dichter van hoorbare rust.

Nu heeft de dichter enkele puntjes gezet. De stilte en de rust en de vrede worden verdreven. Daarom begint het volgende met het woord „maar":

Maar wazen verte scheuren schelle schreeuwen: Daar stuurt een grijze reus de ploegschaar door Het stoppelveld achter zijn stoere zeeuwen:

Eigenlijk zou er moeten staan: schelle schreeuwen scheuren de wazen verte. Nu begrijpen we het ineens. De verte is niet helder, het is nevelig, want we zijn al in de herfstmaand. En uit die verte komt geschreeuw tot ons. De boer, een grijze reus tegen de leegte achter hem, is aan het ploegen. Het veld, waarin het graan heeft gestaan, moet omgeploegd. De ploegschaar wordt door het veld getrokken door een paar stevige paarden, door de dichter stoere zeeuwen genoemd, zeeuwse werkpaarden.

Dan komt er een dubbele punt: nog steeds weten we niet waardoor de stilte wordt verstoord; het moet nog komen; vandaar die dubbele punt Hier volgt het dan:

Gierig naar 't aas in de opgesneden voor, Volgt waaierwiggend in het versche spoor Gelijk een zilvren zog de zwerm der meeuwen.

Nu zijn we er achter: het schelle geschreeuw komt van de meeuwen, die gierig naar het aas in de verse voren de ploeg volgen. In de omgewoelde grond is volop voedsel te vinden voor cle zeevogels. Ieder wil het eerst er bij zijn. Ze vliegen door elkaar en pikken gulzig naar de wormen en slakken en wat er door 't ploegen te voorschijn mag komen. Dat doen ze niet stil, maar ze maken een vreselijk lawaai. Al die vogels achter de ploeg vormen een witte waaier, die als een grote wig door het donkere spoor van de pasgeploegde aarde loopt. Het is alsof er een boot vaart, met achter die boot, in het kielwater, een zilveren streep van meeuwen.

Nu lezen we alles nog eens rustig achter elkaar. In de veertien regels, waaruit een sonnet bestaat, weet de dichter echt de septemberstemming weer te geven op het platte land van Walcheren: de zomer is voorbij; de bonen worden binnen gehaald en de akkers worden door het ploegen weer gereed gemaakt voor het komende seizoen. Het is stil, zoals dat in de herfst zo vaak het geval is. Door het weinige gerucht op het land en het gedempte roepen tot elkaar, worden cle rust en de vrede nog treffender getekend.

Dit gedicht is te vinden in de bundel „Carmina", die in 1912 werd uitgegeven.

INDEX.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1960

Daniel | 8 Pagina's

Septemberdag op Walcheren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1960

Daniel | 8 Pagina's