Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijke „ligging”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke „ligging”

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

II

De achtergronden

In het voorgaande artikel gaven we aandacht aan het verschijnsel van de verschillen in geestelijke ligging, zoals die in ons land worden aangetroffen.

Nu gaan we trachten iets van de achtergronden te zien, waaruit voor een deel dit verschijnsel verklaard kan worden. Het kan van grote betekenis, ook voor de bearbeiding van de gemeente zijn daarvan enig begrip te hebben en daarmede rekening te houden, wat weer van belang is voor een juiste benadering.

Het zal meer begrip voor een bepaalde ligging kweken, wanneer we iets zien van de wortels, waaruit zij opkomt en waardoor zij gevoed wordt. Het verstaan van de achtergronden doet ook gemakkelijker de eenzijdigheden van een ligging kennen en we kunnen b.v. uit de historische achtergrond van een ligging ook duidelijk zien de gevaren, die zij meebrengt.

Dat daardoor niet in één slag alle vragen rondom het verschijnsel van de geestelijke ligging doorlicht en opgelost worden, zal wel bijken. Dat is trouwens de bedoeling van deze artikelen ook niet; zij willen alleen maar een kleine bijdrage bieden tot een juiste benadering van het verschijnsel.

Natuurlijke factoren

Wanneer ik hier van „natuurlijke” factoren spreek, houdt dat niet in dat deze een absolute tegenstelling vormen met „geestelijke” zaken. Het zó te stellen zou op zichzelf al een bepaalde ligging verraden, die uit een bepaalde achtergrond komt. Het is niet mogelijk ons gewone mensenbestaan met zijn vele facetten, geheel los te zien van wat de Geest van God door genade in ons werkt. Wij zijn en blijven mensen, aan wie niets menselijks vreemd is.

Nu is er onder mensen reeds een grote verscheidenheid. Ons verstaan, beleven, inzicht, ons tot uitdrukking brengen, van wat wij doorleven, ontvangen en ondergaan, is vol variatie. Het blijkt soms in een gesprek dat een ander dezelfde dingen heel anders ziet en ondergaat dan wijzelf. Ook wanneer mensen delen in de beïnvloeding van de Heilige Geest en komen onder de overmacht van de Waarheid Gods, zodat de vreze des Heren in hun hart leeft, gaat deze verscheidenheid niet te niet. Wij worden dan wel nieuwe mensen maar geen andere mensen wat de structuur van ons bestaan betreft. Wat wij dan kennen aan geestelijke droefheid, -vreugde en moeilijkheden wordt door de één intenser, aangrijpender, bewogener, hartstochtelijker doorleefd dan door de ander. Hierbij speelt karakter, aard en innerlijke besnaardheid van ieder mens een grote rol.

Wij zijn in de godsdienstige omgangstaal gewend nogal eens van de mens te spreken. Maar „de mens” bestaat niet. Zeker is er een gelijkheid; wij zijn gevallen mensen, zondaren, die vernieuwd moeten worden en van genade leren leven, maar wij doorleven dat elk naar dat wij zijn in onze innerlijke structuur. Het is wel eens teveel vergeten dat onze psychische gesteldheid mede bepaalt de manier, waarop wij dit alles doorleven, verstaan en uiten.

Hierbij doet zich het verschijnsel voor dat zij, die in zekere gelijkheid deze zaken doorleven zich tot elkaar aangetrokken gevoelen en elkaar gemakkelijker verstaan dan zij die, krachtens een andere psychische structuur, dezelfde zaken anders doorleven. Hier schuilt de mogelijkheid dat de een de ander „vreemd” vindt zodat deze ongelijkheid een zekere distantie kweekt tussen verschillend geaarde groepen. De een is gemoedelijker de ander verstandelijker, de een nuchter, de ander overdreven, enz. Wanneer dit zich toespitst kan dat leiden tot een veroordelen van elkaar en een vervreemding.

Zo liggen er in natuurlijke, psychische factoren mogelijkheden tot wat wij verschil in ligging noemen in geestelijk opzicht.

Naast het bovengenoemde kunnen er ook nog factoren zijn, ook min of meer liggend op het terrein van het natuurlijke, die bijdragen tot de vorming van een bepaalde ligging. Ik denk hier aan de ontwikkeling, die een mens doormaakt of ook wel niet doormaakt. Ik bedoel hiermede niet de ontwikkeling, die door onderwijs en studie verkregen wordt, maar die ontwikkeling, die men meer onbewust ondergaat van de kring, waartoe wij behoren, de plaats waar wij wonen, het sociale milieu waarin wij leven. Ook de wijze waarop men in onze omgeving over godsdienstige en geestelijke dingen denkt en spreekt en deze beleeft in een bepaalde levensstijl. Dit kan bij alle ernst en innigheid, die in dit alles aanwezig is, een zekere beperktheid, een overtuiging: zó is het, en zó moet het en niet anders, teweeg brengen. Bij alle waarheid en waarachtigheid, die hierbij aanwezig is, denkt men dan vaak in vaste — en niet zelden — beperkte schema’s, die men overgenomen heeft van hen, die gezag voor ons hebben en die wij op onze beurt ook weer aan anderen doorgeven en opleggen. Zij zijn tot een zekere „waarheid” geworden, die boven en voor alles vaststaat. Dat anderen, uit een andere ontwikkeling en omgeving, dit niet zo direct beamen vindt men dan maar vreemd. Het gelijke bindt, het daarvan verschillende maakt scheiding.

Naarmate zulk een leef- en denkschema strakker wordt is het eenzijdiger en is het minder vatbaar voor correctie door het Woord Gods. Men kan moeilijk verstaan dat dezelfde geestelijke werkelijkheden ook anders doorleefd, verstaan, gezegd en uitgeleefd kunnen worden.

Niet zelden wordt de Schrift en ook de belijdenis in het licht en naar de maatstaf van het bepaalde schema gelezen en uitgelegd. Hetzelfde geldt van de beoordeling van de preek, de prediker, de kerk, de sacramenten en zoveel meer.

Om misverstand te voorkomen zeg ik met nadruk, dat wat ik hier schetste naar meer dan één zijde gevonden kan worden. Naar de kant van wat men dan „zwaar” en ook wat men „licht” noemt; ja ook zelfs bij de tussenmoot. Het ging er nu maar om dat het gezegde iets wil doen zien van de mogelijkheid hoe een bepaalde, ondergane en overgenomen ontwikkeling, kan medewerken tot het ontstaan van een bizondere ligging.

Tenslotte valt onder de natuurlijke factoren, die van betekenis zijn voor het ontstaan van een bepaalde ligging, ook nog te denken aan de volkskarakters, die wij in ons land kennen. Hoewel wij één volk zijn, met gemeenschappelijke trekken, mogen we toch niet uit het oog verliezen dat wij een samengesteld volk zijn, waarin verschillende groepen met een bepaalde aard en inslag zijn, die ook op geestelijk gebied hun invloed hebben doen gelden en nog hebben, al moet gezegd, dat de huidige verschuivingen die zich voltrekken veel van het markante van deze verscheidenheid te niet doen.

Toch blijven er verschillende trekken bij bepaalde groepen aanwijsbaar.

De Friezen in het noorden van ons land hebben hun eigen aard. Zij hebben een zekere vasthoudenheid, zijn radicaal en hebben een vaste overtuiging, neigend naar een bepaalde objectiviteit. Het Woord, de kerk, het ambt hebben voor de kerkelijke Friezen groot gezag. Op de varianten, die ook daar zijn, wees ik reeds in het eerste artikel.

De Friezen mogen koel schijnen, toch kennen zij ook een diep innerlijk beleven, waardoor zij trouw zijn aan wat hen bindt. Anders zijn de Saksers, de oorspronkelijke bewoners van Drente, Overijssel, de Achterhoek en de Oost-Veluwe. Hun veelal besloten leven gaf een zekere afgeslotenheid van voor wat tot hem kwam. Hij hield niet van verandering. Hij geeft zich niet gemakkelijk bloot. Hij zegt misschien „jao, jao!” in een gesprek, maar zegt veelal niet hoe hij er precies over denkt. Hij houdt niet van radicale dingen en blijft gereserveerd. Weer anders zijn de Franken in het Westen. Zij zijn beweeglijk, spoedig enthousiast, maar kunnen spoedig veranderen. Zij praten gemakkelijk en veel, maar zeggen daarom niet altijd zoveel. Zij zijn licht bewogen maar het blijvende ontbreekt er wel eens aan. Zij hechten zich graag aan bepaalde personen maar kunnen ze ook weer spoedig vergeten.

De Zeeuwen zijn nog weer anders met hun Keltische inslag en konden door hun betrekkelijk afgezonderd leven hun eigenheid lang bewaren. Zij zijn kalmer en blijven bij het vertrouwde.

Wie kerkelijk Nederland wel eens wat doortrok vond ook in onze eigen kerken deze trekken terug.

Ook deze varianten hebben hun invloed doen gelden op de geestelijke liggingen, die er zijn en hebben dat nog.

Historische invloeden

In nauw verband met het bovengenoemde zijn er ook invloeden aan te wijzen, die tot de vorming van een geestelijke ligging hebben bijgedragen, die ver of minder ver in de historie terug te vinden zijn. Daarbij hebben we dan te doen met wat men theologische invloeden kan noemen, soms ook geestelijke stromingen, die in een bepaalde periode overheersend waren; een andere keer weer met de gevolgen van bepaalde kerkelijke situaties. Ons land heeft nu eenmaal een in dit opzicht bewogen geschiedenis gehad. In sommige gevallen zou men ook kunnen spreken van invloeden voortkomend uit variaties die reeds onder de reformatoren aanwezig waren. Wie een weinig in de historie thuis is, weet dat Zwingli, Luther en Calvijn hier, elk op eigen wijze invloed gehad hebben. En de trekken daarvan zijn in bepaalde geestelijke liggingen nog aan te wijzen.

Wij beperken ons echter nu maar tot wat na de Reformatie-periode in ons land zich heeft voorgedaan.

Daar is eerst na en naast de invloed van de Reformatie een sterke stroming van het Anabaptisme (de Dopersen) geweest. Dit stelde een sterke scheiding tussen het gewone- en het geestelijke leven; natuur en genade werden als een absolute tegenstelling gezien, die vooral bij de rustige Dopersen, niets met elkaar gemeen hebben. Dit gaf een sterk individualistisch en subjectivistische instelling, waarbij de volle aandacht valt op de strikt persoonlijke aanraking met de geestelijke werkelijkheden, waarmede men rechtstreeks van Boven, door de werking van de Heilige Geest in contact wordt gesteld. Het z.g.n. „inwendige licht” en het persoonlijk in het hart als geheel nieuw Woord Gods, bij wijze van inspraak ontvangen woord kreeg daarbij beslissende betekenis. Hoewel de waarde van de Schrift erkend werd, was zij toch maar een boek, een letter soms als dood getypeerd. Er is een „waarheid” achter de waarheid, die de Geest ons leert kennen en op bizondere wijze aan het hart duidelijk maakt.

Het moet gezegd dat dit alsmaar letten op het innerlijke, waarin God rechtstreeks tot ons komt bij velen een intense vroomheid kweekte. Een vroomheid, waarbij al het „uitwendige” ondergewaardeerd wordt. Woord, kerk, prediking, verbond, sacramenten en godsdienstige vormen betekenden niet veel, ja werden soms geheel afgewezen. Wat in het hart geschiedt is alles. Er was dan ook een zeker verzet tegen al wat met het gewone, het wereldse te maken had. Een strak en streng wettisch leven trok dan ook zeer enge grenzen in het leven, waarbij in zeer strenge ingetogenheid geleefd werd.

Het Anabaptisme als zodanig moge dan later niet zo sterk meer geweest zijn, de gedachten zijn blijven leven. Vooral toen de kerk volkskerk werd en de grens tussen kerk en wereld moeilijk gevonden werd, kwam dit zich onthoudende en tegen al het uiterlijke zich verzettende leven sterker op en trok men zich in de kring van de innerlijkheid terug.

En deze gedachten leven in een bepaalde ligging nog wel voort en vormen daarvan een bepaalde trek. Mogelijk herinneren sommigen zich deze trekken nog wel uit de kring, waarin zij groot geworden zijn en de invloed daarvan werkt soms lang na in hun leven.

Naast de invloed van het Anabaptisme op bepaalde geestelijke liggingen in ons land valt ook te wijzen op het Piëtisme dat zijn stempel zette op een bepaalde geestelijke inslag.

Men mag dit Piëtisme niet zonder meer in verband brengen met wat men de „Nadere Reformatie” noemt. Deze laatste was er op gericht dat het hele leven, ook het dagelijkse leven in al zijn persoonlijke, huiselijke, zakelijke en maatschappelijk-politieke verhoudingen zou staan onder de orde van de inzettingen Gods. Daarvoor was nodig de persoonlijke vreze Gods, maar dan juist om deze in heel het leven te openbaren. De Nadere Reformatie achtte juist het kerkelijk leven, de prediking, de ambten en de sacramenten hoog.

Later, toen het zeer hoog gestelde ideaal niet te verwezenlijken bleek, trok men zich meer terug op de persoonlijke vroomheid (de piëtas). Dit leidde tot een instelling, waarbij men zich terug trok op de zelfbeschouwing en zelfontleding en het alsmaar „toetsen” van zichzelf aan de kenmerken van het ware geestelijke leven. Wat men als resultaat daarvan zocht was in hoofdzaak wat men van zichzelf geloofde of bij ogenblikken eens geloven mocht. Dit werd van meer betekenis geacht, vooral in de praktijk, dan het geloof in het door God gewerkte heil en de verkondiging daarvan in Zijn beloften, bezegeld in de daarbij gegeven tekenen. De persoon van Christus en zijn werk, waarin de rijkdom en algenoeg-zaamheid van het heil is geopenbaard, kwam — onbedoeld — eigenlijk buiten het geloofsleven te staan. De „weg”, de „gestalten”, de twijfel en de bevindingen kregen bizonder veel nadruk in overweging en gesprek. De zekerheid des geloofs werd daardoor tot iets uitzonderlijks. „Doorgeleide” mensen waren zeldzaam en kregen groot gezag. Niet zelden werd „de weg” in zoveel onderdelen en door te maken gesteldheden verdeeld, dat de Weg, Christus buiten beschouwing bleef.

De kerk en de predikers werden gewaardeerd naarmate zij ook aan deze zaken aandacht schonken. Men begeerde een prediking, die vooral het toepasselijke en bevindelijke tot inhoud had. Persoonlijk luisterde men of men „zijn naam” hoorde noemen, „zijn weg” verklaard werd en „zijn legering” ontdekt. Personen, woorden, wonderen, gelijkenissen uit de Schrift, werden daarbij door predikers en voorgangers als model voor en tekening van „de weg” uitgelegd. Niemand mene dat dit niet in alle ernst gebeurde, men zag het nu eenmaal zo.

Dit terugtrekken op zichzelf in het „innige christendom” werd sterker naarmate de kerk meer volkskerk werd, dogmatisch verstarde of onder invloed van wijsgerige stromingen kwam. Men ging zich, met meer of minder pijn, almeer negatief opstellen ten opzichte van de kerk en trok zich terug in z.g.n. gezelschappen of conventikelen. Deze kringen hebben veel betekenis gehad voor de bewaring van veel goeds maar zij hebben er ook toe bijgedragen, door de leiding, die van bepaalde figuren uitging, dat er bepaalde opvattingen gingen leven, die een stempel op een gehele omgeving zetten, en zo meewerkten tot het ontstaan en de instandhouding van een bepaalde ligging. Het waren veelal eenvoudigen, die in deze kringen „voorgingen”, sommigen daarvan werden zeer hoog geacht als geestelijke leidslieden en hun woorden werden doorgegeven als woorden Gods.

Het kan dunkt mij nu wel duidelijk zijn dat op de grondgedachten van Anabaptisme en Piëtisme in ons land typische liggingen ontstonden, die tot op heden te onderkennen zijn al is het daarbij veelal zo dat verschillende oorzaken met en op elkaar ingewerkt hebben bij het ontstaan en voortbestaan van een bepaalde ligging.

Ik sprak in het bovenstaande nu maar niet van uitersten, die zich in de verschillende invloeden hebben voorgedaan in de historie als dode lijdelijkheid, geheimzinnig mysticisme en ruig antinomianisme met hun funeste consequenties.

Naast de genoemde valt er ook in ons land nog van objectivisme (voorwerpelijke) ligging te spreken. Deze is enerzijds te zien als een reactie op de eerder genoemde maar is anderzijds ook te zien — naast de natuurlijke factoren, die ik noemde — als een gevolg van een bepaalde manier van theologiseren (dor dogmatisch scholasticisme) of van wijsgerige stromingen, die in het einde van de 17e en in de 18e eeuw opkwamen als b.v. het rationalisme.

Daardoor kon de ligging ontstaan, waarin de verstandelijke aanvaarding van de Waarheid alles werd. Men vergat dan dat de persoonlijke geloofsverhouding tot het geopenbaarde heil meer is dan het verstandelijk beamen en voor waar houden van de waarheid Gods.

Deze objectivistische ligging kan verschillende uitgangspunten hebben: het niet van de wereld zijn, het lid van de kerk zijn, het gedoopt zijn, het behoren tot het verbond, een bepaalde theologische interesse, de vooronderstelde vervulling van de belofte waaronder wij leven, aan ons, enz.

Deze ligging wordt meestal gekenmerkt door een zekere starheid, die moeilijk te doorbreken is. Zij leeft meer bij logische conclusies dan uit een doorleefd geloof. Zij veralgemeent de genade en stelt het toeeigenend werk van de Heilige Geest terzijde.

Uiteraard komen deze liggingen niet zo onvermengd voor als ik ze hier trachtte aan te wijzen in hun oorsprong. Het leven is nu eenmaal vol variatie en er is voortdurende beïnvloeding wederzijds.

In een volgend artikel doen we een poging, de houding in de praktijk te vinden voor het ambtelijke werk, dat voortdurend met het verschijnsel van de liggingen in aanraking komt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1970

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Geestelijke „ligging”

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1970

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's