Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Censuur over de ambtsdragers (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Censuur over de ambtsdragers (1)

Toelichting op de D.K.O. Artikel 79

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer de dienaars des Goddelijken Woords, ouderlingen •of diakenen een openbare grove zonde bedrijven, die der kerk schandelijk, of ook hij de overheid strafwaardig is, zullen wel de ouderlingen of diakenen terstond door voorgaande oordeel van de kerkeraad derzelver en der naastgelegen gemeente van hun dienst afgezet, maar de dienaars opgeschort worden. Maar of zij geheel van dien dienst af te zetten zijn, zal aan 't oordeel der classe staan.

De tucht over de ambtsdragers is niet minder noodzakelijk dan die over de gewone leden. Toch draagt de tucht over de ambtsdragers een eigen karakter en moet dan ook onderscheiden worden van de vermaningen en de tucht die gaat over de leden van de gemeente in het algemeen. Wanneer de kerkorde hierover bepalingen maakt, doet zij dat in het bijzonder met betrekking op de vervulling van het aan de bedoelde personen toevertrouwde ambt. Geen ambtsdrager, predikant, ouderling of diaken is in de uitoefening van.zijn ambt boven de vermaningen en tucht verheven. En ook al is het dat de Gereformeerden steeds geleerd hebben, dat de ambtsdrager in het ambt dat zij waarnemen van Christus zelf is ingesteld en van Hem verkregen is en daarom ook aan Hem verantwoording schuldig is over de uitoefening van hun ambt, dit betekent niet, dat de kerk geen bevoegdheid zou hebben ambtsdragers, indien zij te bestraffen zijn, onder de tucht te stellen. Wel is het in de naam van en met opdracht van Christus dat ambtsdragers hun ambt ontvangen en opgedragen wordt, maar de roeping ertoe en de bevestiging ervan gaat door middel van de kerk, en daarom zijn ambtsdragers dan ook onderworpen aan de vermaningen en de tucht van de kerk. Bovendien is het onmogelijk het ambt en de persoon geheel van elkaar te scheiden. Hoe plichtsgetrouw de ambtsdrager ook zijn dienst vervult, de ambtsdrager leidt ook een eigen persoonlijk leven. En wanneer een ambtsdrager zich in zijn persoonlijk leven misgaat, moet over hem de tucht gaan gelijk aan alle leden der gemeente, zoals dit in de voorafgaande artikelen is beschreven. Maar deze tuchtmaatregelen hebben dan ook consequenties voor de positie als ambtsdrager, daar een ambtsdrager zich als een voorbeeld der kudde moet gedragen. Maar ook juist om de eenheid van persoon en ambt kan een ambtsdrager, die wat tuchtwaardigs heeft gedaan, niet als een gewoon lid van de gemeente behandeld worden, hij wordt dan ook behandeld als ambtsdrager van de gemeente. De censuur heeft dan ook direkt grotere gevolgen dan die over een gewoon lid van de de gemeente en men denke dan vooral aan degenen die het ambt van herder en leraar waarnemen. Om deze grote gevolgen die de censuur dan kan hebben, is het ook nodig dat er meer waarborgen gesteld worden tegen partijdig en verkeerd beoordelen opdat er geen onrecht zal gedaan worden.

En dit is ook geheel naar de Schrift. De apostel Paulus schreef aan Timotheüs: Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, anders dan onder twee of drie getuigen. Bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vreze mogen hebben; 1 Tim. 5 : 19, 20. En de kanttekenaren van de Statenbijbel wijzen erop, dat een gewoon lid van een gemeente volgens de wet van Mozes (Deut. 19 : 25) slechts veroordeeld mag worden op de mond van twee of drie getuigen, maar dat Paulus bij ambtsdragers spreekt over het aannemen van een beschuldiging; geen aannemen van een beschuldiging om daarover te oordelen als zij niet door twee of drie getuigen wordt bewezen of bevestigd. Dat Paulus dit zo bepaalt, is daarom omdat juist ware ambts- en plichtsgetrouwe ambtsdragers aan veel kritiek en laster onderhevig zijn. Calvijn merkt op dat de duivel zijn strikken spant om de ambtsdragers te verleiden, en de mensen kunnen de minste gebreken in hen menigmaal niet dragen.

Paulus beschermt dus wel de goede ambtsdragers, maar hij sluit echter bestraffing der kwaden niet uit. Wanneer een ambtsdrager werkelijk zondigt, is hij ook te bestraffen en hij mag zich niet achter zijn ambt wegschuilen. Werkelijke tuchtwaardige zondaars, zegt Paulus, moeten bestraft worden in tegenwoordigheid van allen, en met deze allen bedoelt de apostel de andere ouderlingen, opdat zij vreze moge hebben. Van meet af aan hebben de Reformatoren gesteld dat ook de tucht moet gaan over kerkedienaren. Calvijn heeft in de kerkorde van Geneve (1651) dit ook opgenomen en de reformatorische kerken hebben dit ook in navolging van hem gedaan. Maar zij hebben als waarborg tegen willekeur ook bepaald dat men niet lichtvaardig een beschuldiging tegen een ambtsdrager in kerkelijke behandeling mag nemen. Zo bepaalde de Synode van Middelburg (1581) over de predikanten: „Wat zal men doen met een dienaar, op welke verdenking valt van ongezondheid of onverstand in de leer? Is geantwoord, dat degene die hem verdenkt, met hem handelen zal. En in zoverre die dienaar hem geen genoegdoening geeft, zo zal hij twee dienaren met zich nemen. En zo hij van zijn dwaling en onverstand overtuigd zijnde, hardnekkig blijft, zo zal men de zaak brengen voor de kerkeraad, dewelke hem vermanen zal in zijn opine niet te volharden. Zo hij daarentegen nochtans volhardt, zal de zaak van de kerkeraad op de classis gebracht worden".

En in Schoonhoven (1597) werd bepaald: „Men moet om tot schorsing van een dienaar te komen niet op onzekere geruchten, maar op klaar bescheid en getuigenis afgaan, hetzij men het bescheid op kerkelijke wijze kan bekomen, of dat het rechtelijkerwijze, wanneer het zo van node is, geschiede". En de gemeenten van de Afscheiding bepaalden: „Zij die enige beschuldiging tegen enig lid van de kerkeraad hebben, zullen gehouden zijn, om vooraf één der opzieners over de zaak te spreken, eer dat dezelve in de kerkeraadsvergadering gebracht wordt". (Huis. regl. 1839).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1973

De Saambinder | 4 Pagina's

Censuur over de ambtsdragers (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1973

De Saambinder | 4 Pagina's