Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

II. DE GERECHTIGHEID GODS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

II. DE GERECHTIGHEID GODS.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

Zondag 4.

De onderwijzer brengt ons met de handhaving van de verantwoordelijkheid van de mens bij de val. Het antwoord zegt ons, dat God de mens aJzo geschapen heeft, dat hij dat kon doen. Wat kon doen ? Wel, wat de wet van hem eist. En wat eist dan die wet ? Niet minder dan een volmaakte gehoorzaamheid. Het volgende antwoord zegt ons, dat God aJle zonden straffen moet, gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

De opmerking wordt nog wel eens gedaan, dat de mens er toch ook nog wat aan doen moet. Neen, de mens moet er niet wat aan doen. We hebben het veel scherper te stellen. De mens moet er alles aan doen. „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen."

En toch is de mens onmachtig om ook maar iets te doen. Moeten we nu niet zwijgen over die totale onmacht van de mens ? Neen, deze zondagsafdeling zwijgt daar ook niet ovpr. Hier wordt de vraag gedaan: „Doet dan God de mens geen onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist, wat hij niet doen kan? "

En het antwoord wijst er ons op, dat God de mens alzo geschapen had, dat hij dat kon doen. De vorige zondagsafdeling heeft doen weten hoe God de mens geschapen had. Hij heeft hem goed en naar Zijn beeld geschapen, met de vermogens om in het proefgebod staande te bijven.

De vorige zondagsafdeling heeft er ons echter ook bij bepaald, dat de mens zichzelven en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid van deze gaven heeft beroofd. God eist niet iets van de mens wat hij nooit heeft kunnen doen. Hij eist niet van de mens dat hij als een vis in het water zal zwemmen en als een vogel door de lucht zal vliegen. Maar als iemand geld geleend heeft en dat geleende geld heeft verkwist en doorgebracht, bezit dan zijn schuldeiser het recht niet om dat geld terug te vorderen ?

Welnu, God eist van de mens niet minder dan wat hij heeft kunnen doen. Er kan veel over de eis gesproken worden, maar weet men wel goed wat God eist ? Hij eist Zijn beeld terug van de gevallen mens ! Zo hebben we in de prediking de eis Gods tegenover de gevallen mens te handhaven.

Dat wordt veelal niet gedaan. Maar inwendig zal de eisende gerechtigheid Gods de mens ook bij de val doen terechtkomen. Dat drijft hem in het nauw; dat brengt hem in de engte. Hier blijven geen tegenredenen meer over. Hier blijft alleen maar schuld over. Maar zo kan er ook alleen maar plaats voor de vrije genade komen. Voor een mens die aan het einde van de wet gebracht wordt, kan het evangelie dierbaar worden. Let er toch wel op, dat hier gesproken wordt over wat God in Zijn wet van de zondaar eist. Het evangelie stelt gewis de mens te meer schuldig en verantwoordelijk, maar hier wordt niet over een eis van het evangelie gesproken want het evangelie eist niet. Het evangelie is een blijde boodschap. Het evangelie belooft alleen. Maar tegenover de schuldige zondaar handhaaft God de eis van Zijn heilige wet. En hij doet daarin geen onrecht. Dat zal die zondaar moeten Ieren erkennen. Dan komt er voor genade plaats. Maar dan zal hij ook moeten erkennen, dat God niet alleen eist naar recht, maar ook straft naar recht. Daar zouden we u nu in de tweede plaats bij willen bepalen.

De vraag wordt nu verder gedaan: „Wü God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten ? " Hier hebt ge weer zo'n vraag waar de tegenstanders van de zuivere leer van 's mensen val en doodstaat mee komen aandragen. Waar er geen kennis is van Gods gerechtigheid, daar troost men zichzelf nog met zich in te beelden dat het wat dat straf op de zonde betreft, ook wel mee zal vallen. De duivel is er al mee begonnen, als hij Eva verleidde, om het dreigement van de straf haar als onwaarheid voor te stellen. Hij heeft tot haar gezegd: „Gijlieden zult de dood niet sterven; maar God weet, dat ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uwe ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad."

Dat heeft de mens geloofd. En hij gelooft dat nog. Met die straf zal het volgens hem zo erg niet zijn als in de Catechismus wordt voorgesteld. Hij kent God niet en daarom redeneert hij zo. Hij is eenmaal de leugenaar toegevallen. Ge moet daarom over dood en hel maar niet spreken. Velen betonen daar duidelijk hun afkeer van.

Toch hebben we er dagelijks de bewijzen van voor ogen dat God de zonde straft. Dat h te zien in al de ellende die er in de wereld is en ook in al de sterfgevallen die er dagelijks plaatsvinden. Heel Gods Woord kan men loochenen, maar het is niet te loochenen dat we allen moeten sterven. God heeft tot de mens gezegd: „Maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten, want ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven." En als de mens van Hem is afgevallen, heeft Hij Zijn bedreiging herhaald en tot hem gezegd: „In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren." De bevestiging van dat woord is te zien geweest van Adam af en is nog steeds te zien, want alle mensen moeten sterven, niemand uitgezonderd. „Wat man leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs ? "

Die dood is niet minder dan de rechtvaardige straf op de zonde. Neen, geen te zware straf, zoals we bij de behandeling van de vorige zondagsafdeling al gehoord hebben, want de zonde van Adams val kon met niet minder gestraft worden dan met de dood. Wat vleit men zich met Gods liefde en barmhartigheid, terwijl men zulke duidelijke bewijzen van Zijn rechtvaardigheid voor ogen heeft ? Is de dood niet een ontzettende straf ? Is hij niet een koning der verschrikking ? En bij de dood is het voor de mens niet afgedaan. In het antwoord wordt over tijdelijke en eeuwige straffen gesproken.

Allerlei tegenheden en smartelijke slagen blijven hier in het leven al niet uit. Het leven is er vol van. Toch wil de mens in zijn blindheid en dwaasheid daar ook niet van weten. Maar al wil hij er niet van weten, hij zal er toch aan moeten geloven. Als er ooit een man met rijkdom en eer gekroond geweest is en in vrede en voorspoed heeft geregeerd, dan was het Salomo wel. Maar als we rijn Spreukenboek en ook zijn boek Prediker lezen, dan zien we hoe hij ons daarin de werkelijkheid voor ogen stelt van al wat we in dit leven reeds door de zonde onderworpen zijn. „IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker, ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid." Het kwaad der straf zijn we dus in ons ganse leven al onderworpen. Ons ganse leven is niet anders dan een gestadige dood.

Van de tijdelijke straffen is er alzo ook al heel wat te zeggen. We zouden kunnen spreken over krankheid, armoede, achteruitgang van zaken, alsook over al de oordelen des Heeren, die over de zonden niet uitblijven. En dan behoren' tot die tijdelijke straffen en ook nog de geestelijke straffen, als een geestelijke verblinding en verharding des harten. Van Israël getuigt de Heere: „Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord, en Israël heeft Mijner niet gewild. Dies heb

Ik net overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij v^aiidelden in hunne raadslagen." En tot Jesaja werd gezegd: „Ga henen en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. Maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen; opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere en Hij het geneze."

Zo geeft God dan de mens aan de verharding des harten over, ook weer als gevolg van zijn moedwillig doorgaan in de weg der zonde, trots alle vermaningen. En op het oordeel der verharding volgt dan onherroepelijk het oordeel van een volkomen verwoesting.

Men zal het dan weten dat God Zich schrikkelijk vertoornt over de zonden. Hij straft ze niet alleen tijdelijk, maar ook eeuwig. Die eeuwige straf wacht de zondaar in de hel, als de plaats der pijniging. Deze straf zal een straf van gemis en van gevoel zijn. Men zal in de hel de gunst en de gemeenschap des Heeren eeuwig moeten missen. Maar ook zijn daar geen uitwendige weldaden meer, want men vindt daar geen druppel water meer tot verkoeling van zijn brandende tong. Hier op aarde is er onder het zwaarste lijden altijd nog verademing te vinden, maar in de hel is er niet de minste verzachting of verademing meer. Daar gaat de rook der pijniging op tot in alle eeuwigheid.

Nooit komt er dus een einde aan dat lijden. Alle hoop op verlossing is daar afgesneden en zo zal men daar in een eeuwige wanhoop verkeren. God moet eeuwig tegen de zonde toornen. Zijn toom is een heilige toorn en alzo ook een eeuwige volmaaktheid in Hem.

Elke volmaaktheid is één met Zijn Wezen, dus is Zijn toorn eeuwig zowel als Hij Zelf eeuwig is.

Hij vertoornt Zich schrikkelijk, zoals hier in dit antwoord staat, beide over de aangeboren en werkelijke zonden. We begrijpen wel dat met de aangeboren zonde de erfzonde wordt bedoeld en met de werkelijke zonden de dadelijke zonden. Over de aangeboren zonde vertoornt Hij Zich reeds schrikkelijk. Vandaar zijn ook kleine kinderen niet alleen de dood, maar ook de eeuwige rampzaligheid onderworpen. Is het niet erg hard en is het niet verschrikkelijk om zo iets te denken ? Die kleine kinderen hebben toch nog niet gezondigd ? Dat is de vraag waar men altijd dadelijk maar mee komt.

Maar als die kinderen niet gezondigd hebben, waarom sterven zij dan ? Het is waar, dadelijke- zonden hebben zij nog niet gedaan, maar de zonde van Adam wordt ze toegerekend en de bezoldiging der zonde is de dood. En waar het de mens gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel, daar zijn die kinderen ook al het oordeel van de eeuwige dood of verdoemenis door de zonde onderworpen. Wel zijn er ook kleine kinderen behouden, zoals Gods Woord ons laat zien, maar niet alle jongstervende kinderen zijn behouden. God vertoornt Zich schrikkelijk, reeds over de aangeboren zonde. En door al de dadelijke zonden wordt Gods toom nog te meer tegen ons ontstoken en Zijn oordeel over ons verzwaard.

Als een heilig God kan Hij met de minste zonde geen gemeenschap hebben en vandaar vertoornt Hij Zich schrikkelijk over de zonden. Over de dadelijke zonden is ook nog wel weer heel wat te zeggen. We denken dan aan zonden van bedrijf en van nalatigheid. De zonde van nalatigheid is ook zonde, want de mens wordt vervloekt, die niet blijft in al wat geschreven is in het boek der wet om dat te doen. Ook zegt ons 'Gods Woord: „Wie dan weet goed te doen en niet doet, die is het zonde."

Maar hoeveel zonden zijn er verder niet van bedrijf, in gedachten, woorden en werken. En nu vertoornt God Zich schrikkelijk, beide over de aangeboren en werkelijke zonden. En zo wü Hij die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig straffen. De straf is dus rechtvaardig. Daar wijst deze zondag ons met nadruk op. God is rechtvaardig in Zijn eis en rechtvaardig in Zijn straf. Zo spreekt deze zondag niet alleen over de eisende gerechtigheid Gods, maar ook over de wrekende gerechtigheid Gods. Op het kwaad der zonde volgt het kwaad der straf. Het kwaad der zonde komt voor van de mens, maar het kwaad der straf van God als een rechtvaardig Rechter. De zonde is in zichzelf al kwaad, maar de straf is op zichzelf goed. Het kwaad der zonde strekt tot oneer van God, terwijl het kwaad der straf Hem tot verheerlijking strekt. Deze zondag spreekt over een rechtvaardig oordeel. God heeft de mens goed en naar Zijn beeld geschapen, zoals de vorige zondag ons zo duidelijk heeft aangetoond. De zonde van de val des mensen is daarbij niet anders dan een aantasting geweest van het Goddelijk gezag. Die zonde kon met niet minder gestraft worden dan met de drievoudige dood.

Dit oordeel zullen we als rechtvaardig moeten leren overnemen. Dan wordt tevens het ontzettende van dat oordeel door ons gevoeld. Het leerstuk van de ellende des mensen wordt in onze Catechismus toch zo zuiver voorwerpelijk verklaard. Maar toch moeten we niet uit het oog verliezen, dat dit leerstuk in de Catechismus ook geheel overeenkomstig de bevinding der heiligen wordt verklaard. Voor wat voorwerpelijk door ons wordt beleden, moeten we onderwerpeHjk worden ingewonnen. Het is geen wonder, dat die leer die ons in de eerste zondagen van de Catechismus wordt voorgehouden, zo wordt aangevallen. De gevallen mens kan het daar uit zichzelf maar niet mee eens zijn. Ook al zijn we verstandelijk van de leer der Waarheid nog wel overtuigd, inwendig kunnen we voor de rechtvaardigheid Gods niet vallen, noch in de eis, noch in de straf. Maar zondag 4 zegt ons waar het met de mens eens komen moet, zal er ooit plaats in zijn hart komen voor de kennis der verlossing. Hij zal zijn Schepper recht en gerechtigheid moeten leren toekennen. Zo zal de rechtvaardige eis eens op zijn ziel moeten gaan drukken en zal hij ook moeten gevoelen wat de eeuwige straf op de zonde zal zijn. Wat zegt ons zondag 4 ? Zondag 4 zegt ons, dat God de zondaar die het op zijn behoudenis heeft aangewerkt, op Zijn tijd in een totale verlorenheid brengt.

'k Schatte mij geheel verloren; 'k Mocht van geen vertroosting (horen;

Als mijn ziel aan God gedacht, Loosd' ik niet dan klacht op klacht.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's

II. DE GERECHTIGHEID GODS.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's