Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Jongelui!

Gideon 5. (Richt. 6:11 v.v.).

Voordat er dus redding kwam, moest het volk eerst met z’n zonden bekend gemaakt worden, wat gebeurd is door die profeet zonder naam.

Dit is zo Gods gewone manier van doen. Daar moeten jullie wel op letten, jongens en meisjes. En de ouderen mogen dat ook wel doen. Want tegenwoordig schijnt men het in vele gevallen beter te weten dan God, gelijk we daar de vorige keer al op gewezen hebben. Het is echter niet overbodig om deze dingen nog even te onderstrepen. Er is geen zondevergeving, zonder zondebeleving, ook al is het dat men je aan wil praten, dat je maar in de vergeving geloven moet, en dan komt het er met de beleving van de schuld niet zo erg op aan. Laat je echter leiden door het Woord van God. Dat is altijd zuiver. Dat is het ook maar alleen.

De schuldprediking van die profeet zonder naam, heeft zeer zeker z’n doel niet gemist. Al kunnen we niet veronderstellen, dat allen er door vernederd werden, nochtans zijn er geweest, die door deze prediking in de verootmoediging, voor het aangezicht des Heeren zijn terecht gekomen. Hoe komt het nu, dat men daar niet zoveel woorden over leest in de bijbel? Ik geloof dat het hierdoor komt, omdat men „in het verborgen” tranen heeft geschreid, vanuit een droefheid naar God. En al wat in het verborgen geschiedt, wordt niet aan de openbaarheid prijs gegeven. Mogelijk kijk ik, door het zo te zeggen, bij deze of gene een beetje om een hoekje. Want ik geloof dat er ook nu nog jonge mensen zijn, die door een ontdekkende prediking worden geraakt. O zeker, dat is niet bij allen het geval. Dat is nog nooit zo geweest en dat zal wel nooit zo worden ook. De gelijkenis van de zaaier spreekt ten deze een al te duidelijke taal. Want niet al het zaad viel in goede aarde. Er viel ook een gedeelte bij de weg, tot voedsel voor de vogelen des hemels, terwijl het daar toch niet voor gezaaid was. Een ander deel viel op steenachtige plaatsen en al schoot het terstond op, het bracht toch geen vruchten voort. Want toen de zon opkwam verdorde het ook weer terstond. Een ander deel viel tussen de doornen, en toen de doornen opwiesen, werd het ópschietende zaad verstikt en het bracht ook geen vruchten voort. En zo is het nog. Niet elke prediking waarin het zaad des Woords uitgestrooid wordt brengt evenveel vrucht voort. Maar het brengt toch wel vruchten voort, want des Heeren woord zal nooit ledig tot Hem wederkeren. Zo kan het wezen, dat het zaad des woords in de stilte tot ontwikkeling komt. Vooral bij diegenen, die voor de wereld onberispelijk hebben geleefd. Zij hebben de prediking gehoord, en keren er mede tot zichzelf in. Dat wil. zeggen, zij leren op zichzelf toe te passen, wat tot hun „veroordeling” is gesproken. Het is een voorrecht als men het zo doen mag. Want meestal gebeurt het andersom. Als er tot veroordeling wordt gesproken, dan past men het gaarne op een ander toe. Dit komt omdat men zichzelf nog nooit bij geesteslicht heeft leren onderscheiden. Men vindt zichzelf nogal aardig goed. De farizeeër zit nog op de troon. Dat komt zelfs voor in het kleed van de tollenaar. Dit begrijpen jullie ook wel, dacht ik. Want de farizeeër in het kleed van de tollenaar is hij, die wel de woorden van de tollenaar gebruikt, terwijl hij het hart van de farizeeër heeft. Want die woorden van de tollenaar, zie je, die doen het in bepaalde kringen zo goed. Als je ze niet gebruikte, zou je minstens onder verdenking komen te staan. En dat wil men bij voorbaat liever niet. Daarom gebruikt men ootmoedige woorden, terwijl het hart — ja het is nu wel geen mooi woord wat ik gebruik, maar voor deze keer moet het toch maar — barst van hoogmoed. Dit kan natuurlijk de Heere niet behagen. Want de Heere ziet niet naar mooie en „zware” woorden, maar de Heere ziet het hart aan.

Het kan ook zo wezen, dat men een veroordeelde prediking hoort dat menvhet niet op een of ander toepast, maar dat men kwaad wordt. Men wil liever, zegt men, het evangelie horen. De blijde boodschap! Nu dat moet gebracht worden, natuurlijk!! Verkondig het Evangelie aan alle creaturen! Het staat voluit in de bijbel. Maar wil het Evangelie tot z’n recht komen, dan moet er toch plaats voor zijn. En dat is er alleen, wanneer men aan z’n schuld is ontdekt..

Dat worden nu diegenen, die een veroordelende prediking op zichzelf leren toepassen. Alles wat er aan kwaad gezegd wordt, dat hebben zij bedreven. O zeker, niet altijd in het openbaar, maar in het verborgen, zie je. Want in het verborgen worden door „nette jongens en meisjes” de meeste zonden bedreven.

Met in het verborgen, bedoel ik dan „in gedachten”. Die gedachtenwereld is zo verdorven. En die weet God. Want Hij verstaat zelfs van verre onze gedachten. Ja, daar kun je dan wel eens van schrikken. En als je dan ’s avonds op je bed ligt, vader en moeder je niet zien en horen, dan lig je stilletjes het de Heere te vertellen, die dingen, die geen mens weet, en ook maar niet weten moet, doch die je bij jezelf waar hebt leren nemen. Dan schreeuw je het uit voor God, dat je toch anders bent dan de mensen je zien. De mensen zien je als braaf en deugdzaam, maar je ziet jezelf als on-deugend en slecht. En dat doet je Hem alles eerlijk belijden. En daar luistert de Heere naar. Ik hoop dat jullie zo maar veel voor Gods aangezicht gevojjden zullen mogen worden.

Vroeger zei men wel eens: Ken je ook verborgen plaatsen in je leven? Nu, daar bedoelde men dan dit mee: Heb je in het verborgen de Heere wel eens nodig? Als jullie zo in het verborgen veel de Heere nodig hebben, dan zal Hij je dit in het openbaar vergelden.

Ik geloof dat er ten tijde van Gideon zulke verborgen zuchters geweest zijn. En die zijn er nog. Die zullen er ook altijd blijven. Het is het overblijfsel naar de verkiezing der genade, dat God Zichzelf overig behoudt, de eeuwen door.

Toen de Heere het één gedaan had, deed Hij ook het ander. Hij doet nooit een half werk. Hij had de profeet zonder naam het volk de schuld laten voorhouden en nu gaat Hij Gideon roepen tot verlossing.

Wat is dat een wonder, jongens en meisjes, dat God zó is. Hebben jullie daar ook al ogen voor gekregen, om het zó te zien? De profeet ging aan Gideon vooraf. Ik zou het ook zo kunnen zeggen: De wet gaat aan het evangelie vooraf. Je ziet dat ook in het N.T.: Johannes de Doper, gaat aan de Heere Jezus Christus vooraf. Bij God geschiedt alles met orde. Daar is Hij dan ook een „God van orde” voor.

„Toen kwam de Engel des Heeren en zette Zich onder de eik die te Of ra is, welke Joas, de Abiezriet toekwam; en zijn zoon Gideon dorste tarwe bij de pers, om die te bergen voor het aangezicht der Midianieten”.

Die Engel des Heeren is hier niemand anders geweest dan de 2e Persoon in het Goddelijke Wezen, de Zoon van God. In de vss. 14 en 16 wordt Hij zelfs HEERE, dat is „Jehova” genoemd. Het is dus geen gewone engel geweest.

O zeker, die had God ook kunnen sturen. Want de Heere heeft engelen genoeg. Grote heirscharen „gedienstige geesten”, die tot dienst uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen. Maar een zodanige engel stuurt de Heere nu niet. Hij stuurt Zijn eigen Zoon. Ja de Heere gaat, om het zo eens te zeggen, in hoogst eigen Persoon, door middel van Zijn Zoon, naar Ofra. Dat is de plaats waar Gideon woonde. Dat de Heere Zelf Zich, in de tijdelijk aangenomen gedaante van een mens, aan Gideon gaat openbaren, is toch wel een bewijs van Gods neerbuigende goedheid. Dit te mogen verstaan, is al Evangelie op zichzelf. God gaat zich Zelf bemoeien met mensen in nood.

Want dat waren de Israëlieten toch? Dat zijn wij toch ook? Als we onze nood niet zien, dan zien we de bemoeienissen des Heeren ook niet.

Dan worden ze ook geen wonder. Doch als we onze nood echt hebben leren zien, dan wordt het een wonder, dat God met zulke mensen te doen wil hebben. Is dat niet klaar en duidelijk openbaar geworden in de komst van de Heere Jezus in het vlees? God zond Zijn Zoon naar de wereld. Waarom toch eigenlijk? Het is haast niet te begrijpen. Nu dat is ook zo. En toch deed Hij het. Weten jullie waarom? „Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.” Als je dit verstaat, kun je er helemaal niet meer bij. De eeuwige dood te hebben verdiend, en dan door het geloof in de Zoon van God, het eeuwige leven te kunnen krijgen, dat is alleen genade! Maar ik moet weer nodig gaan stoppen. De hartelijke groeten van jullie aller vriend,

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1973

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1973

Bewaar het pand | 4 Pagina's