Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE STRIJD VAN DE MARROW-MEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE STRIJD VAN DE MARROW-MEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Bij het eerste lezen doet bovenstaande titel u wellicht wat vreemd aan. Misschien heeft u nog nimmer van „de Marrow-men” gehoord. Wanneer we u echter zeggen dat hiertoe de beide Erskine’s, Boston e.a. gerekend worden, zal deze titel u ongetwijfeld al veel duidelijker worden. Hoewel genoemde personen niet tot de kerk in ons land, maar tot de kerk in Schotland behoorden, hebben ze ook hier door hun geschriften grote bekendheid gekregen. Hun werken zijn dan ook alleszins het lezen waard.

Het is de bedoeling u iets te gaan vertellen over een gedeelte uit de geschiedenis van de Schotse kerk, waarin zij een grote rol hebben gespeeld. Het zal u bekend zijn dat er tussen onze kerken en de Vrije Kerk van Schotland, (the Free Church of Scotland) een betrekkelijk nauw contact bestaat, een contact dat zich manifesteert in het wederzijds zenden van een afgevaardigde naar eikaars Generale Synode.

De geschiedenis van deze Free Church of Scotland loopt merkwaardiger wijs veelzins paralel met die van onze kerken. De strijd die de „Marrow-men” in de Schotse kerk hebben gevoerd is hierbij zeker niet van het minste belang.

Het was in het jaar 1645 dat in Londen een theologisch werk werd uitgegeven, getiteld „The Marrow of modern Divinity”, in het Nederlands vertaald is dit: „De kern van de hedendaagse Godgeleerdheid”. Ik noem u even de titel in het Engels, om u te doen zien waar dat vreemde opschrift boven dit artikel vandaan komt. Mannen als Boston, Ralph en Ebenezer Erskine c.s. werden de „Marrow-men”, de „Marrow-mannen” genoemd omdat zij later teruggrepen op dit boek. De schrijver was waarschijnlijk Edward Fisher, die zoals de titel al aangeeft, de kern van de reformatorische leer hierin naar voren wilde brengen, tegenover de vervlakking die zich allerwege openbaarde. Het was dit boek, dat ongeveer een eeuw later zulk een belangrijke strijd zou doen ontbranden in de Schotse Kerk.

Enkele hoofdlijnen uit de geschiedenis van de Schotse kerk

Voordat we op deze strijd zelf ingaan, willen we u eerst enkele hoofdlijnen schetsen uit de ontwikkeling van de kerk in Schotland. De Reformatie, die onder Calvijn in Genève was begonnen, verbreidde zich vandaar over geheel Europa en kwam al vrij spoedig ook in Schotland. De volle doorwerking van de Calvinistische beginselen werd hier echter tegengehouden door de Engelse staatskerk, die om het kort te zeggen wat de leer betreft veelzins onder invloed van Erasmus en wat de kerkregering betreft veelzins onder invloed van Eratus stond.

Telkens weer trachtte de Schotse Kerk dit vreemde juk van zich af te schudden. Hoogtepunten werden dan bereikt, maar nauwelijks was het zover of het juk werd, nu misschien in andere vorm weer opgelegd. Enkele van deze hoogtepunten, na jaren van veel strijd bereikt, zijn het jaar 1560, toen vooral onder leiding van de bekende John Knox, de Confessio Scoticana, een belijdenis geheel in Calvinistische geest werd opgesteld en aanvaard; daarna het jaar 1592 toen de Schotse Kerk volledige vrijheid verkreeg; het jaar 1647 bracht de beroemde Westminster Synode, te vergelijken met onze Dordtse Synode 1618-’19. Na de revolutie van 1688, toen onze prins Willem III, koning van Engeland werd, werd in het jaar 1690 in Schotland de vrijheid der kerk opnieuw bevestigd. De presbyteriale kerkregering zegevierde, en de Westminster Confessie werd opnieuw beleden.

Stromingen in de Schotse Kerk ± 1700

Tengevolge van deze en dergelijke ontwikkelingen waren er omstreeks het jaar 1700 in de Schotse Kerk verschillende stromingen. Allereerst waren daar de z.g.n. Neonomianen, veelszins te vergelijken met de Remonstranten hier. Deze neonomianen spraken van een nieuwe wet der werken. Het Evangelie was voor hen zulk een nieuwe wet. Christus heeft door Zijn dood volledige voldoening geschonken aan het recht Gods voor de zonden van alle mensen, dit noemen zij de „legal righteousness”, voor alle mensen heeft Christus de zaligheid mogelijk gemaakt, voor allen heeft Hij de eisen van de oude wet voldaan; Hij heeft deze afgeschaft en inplaats van deze wet heeft Christus de nieuwe wet, nl. die der genade gegeven, die van de wet der werken onderscheiden is. Deze wet van Christus stelt niet zulke hoge eisen, want inplaats van volkomen gerechtigheid te eisen als grond voor de rechtvaardiging, is zij tevreden met oprechte, ofschoon onvolmaakte gehoorzaamheid. Deze gehoorzaamheid geeft ons de „evangelical righteousness”. De onmiddellijke grond voor onze rechtvaardiging is niet de door Christus verworven gerechtigheid maar de inhaerente, persoonlijke gerechtigheid van de gelovige zelf, die begint met geloof, groeit met de heiligmaking en volmaakt en bevestigd wordt door de volharding. Het geloof is niet meer instrument, maar strikte voorwaarde en grond der zaligheid. Het verbond der genade werd door hen veranderd in een nieuw verbond der werken en dat is niet anders dan Arminianisme onder een andere naam. Openlijk werd deze leer naar voren gebrach o.a. door prof. Simson, aan de universiteit te Glasgow.

Een reactie op deze neonomiaanse leer, was een anti-nomiaanse stroming, die leerde dat in Christus enkel en alleen al de grond voor de zaligheid gelegen is, maar dan zo, dat zij die in Hem geloven, volkomen vrij zijn van de wet, van elke wet; goede werken zijn dan niet meer nodig.

Het was Herman Witsius, een bekend theoloog uit ons land, die met zijn „Animadversiones Irenicae” — „Vredelievende bemerkingen” trachtte deze beide partijen te verzoenen. Het resultaat in Schotland was echter, dat zij die Calvinist waren, en die zich nu van twee zijden bedreigd gevoelden hyper-calvinist werden. En dat is dan de derde stroming in de Schotse Kerk ± 1700. We zouden hen kunnen noemen de „verstarde orthodoxen”. Tegenover de neonomianen, die van het Evangelie een nieuwe wet maakten, verduisterden zij dit Evangelie geheel. Zij deden dit, door hun prediking te laten beheersen door het dogma der uitverkiezing. Christus wordt in het Evangelie niet aan allen aangeboden, maar alleen aan hen, die God krachtig roept, dus aan de uitverkorenen.

Tot zulke stellingen kwamen zij, omdat zij inplaats vanuit het levende Woord van God redeneerden vanuit de onmacht van de mens, immers de mens kan van nature noch berouw hebben, noch geloven, noch aannemen. Overigens een waarheid die Gods Woord ons duidelijk leert en die wij daarom van harte onderschrijven. Maar hun fout was dat zij vanuit de onmacht van de mens het Evangelie gingen beperken en daarmee gepaard gaand ook de verantwoordelijkheid van de mens tegenover dit Evangelie. Zij vergaten allereerst dat de zondaar verantwoordelijk is voor zijn onmacht en ten tweede dat deze onmacht van het recht Gods en ook van het Evangelie niets afdoet.

De leer, dat de mens niets kan en niets heeft te antwoorden op de roepstem van het Evangelie zonder meer. sluit het aanbod der genade buiten de prediking voor onbekeerden. Dit aanbod geldt dan alleen hen, die reeds onder Gods genade liggen en geleerd hebben dat zij zondaren zijn.

Zodoende werd de open weg, die het Evangelie stelt voor de zondaar, die hij mag, ja moet inslaan om tot God terug te keren, toegesloten.

Met deze beperkte aanbieding van Christus als Zaligmaker, wordt de zondaar voor talrijke vragen gesteld b.v. of zijn schuldbesef wel waarlijk schuldbesef, of zijn ellendekennis wel ware ellendekennis, of zijn berouw wel echt berouw is, want dit moet er dan eerst zijn, voordat hij zijn hand mag uitstrekken om van de Evangelie-tafel het Brood des levens te mogen nemen.

Een vanzelfsprekend gevolg van dit alles is een sterk doorgevoerde kenmerkenprediking, waarbij veel meer de nadruk werd gelegd op het werk van de Heilige Geest in hen, die wedergeboren waren, dan op de volheid en de bereidwilligheid van Gods Zoon als Zaligmaker voor zondaren en dan op de vrijheid om tot Hem te mogen komen en Hem als Zaligmaker te mogen aannemen.

Het waarschuwend element in de prediking tegen het ongeloof verkreeg niet die plaats die het behoorde in te nemen. Het ongeloof werd niet als de ergste zonde aan de kaak gesteld, wat weer grote schade bracht aan het ontdekkend element.

De aandacht werd meer gericht om naar binnen te zien, dan om uit te zien naar de Zaligmaker. Dat de Israëliet, die door de slang gebeten was, niet moest blijven zien naar de slangenbeet, maar dat hij op mocht, ja moest zien naar de verhoogde slang en daarna kon zien of hij waarlijk genezen was, werd maar al te weinig beseft. Deze stromingen, deze leer en deze prediking riepen om reactie en deze kwam door het optreden van de Marrow-men.

(Wordt Vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1963

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's

DE STRIJD VAN DE MARROW-MEN

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1963

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's