Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Bijbel en de wetenschap (1)

In de laatste tijd is de verhouding geloof-wetenschap en bijbel-wetenschap weer bijzonder actueel. Theologen als prof. Kuitert achten immers de uitkomsten van de natuurwetenschap van ingrijpende betekenis ten aanzien van het verstaan van het scheppingsverhaal. Maar is hij daarmee op de goede weg? Prof. Oosterhoff schrijft in De Wekker dat men de natuurwetenschap kan waarderen op haar eigen terrein en dat die natuurwetenschap ons soms ook iets kan leren, waardoor we de Bijbei beter verstaan:

„Maar uiteindelijk moet de Schrift zelf beslissen. Geen wetenschap, welke dan ook, bepaalt hoe de Schrift verstaan moet worden. De Schrift is haar eigen uidegster en dat moet ze blijven.

Dat is mijn bezwaar tegen Kuitert, dat hij aan deze regel geen recht doet. Hij laat in geen enkel opzicht de Schrift zelf spreken, maar de natuurwetenschap is voor hem de beslissende instantie.

Zo zegt hij op blz. 25 van zijn boekje, dat de bijbelschrijver ons wel vertelt van de eerste mens Adam, die met zijn vrouw Eva in de hof van Eden leefde als eerste ouderpaar, maar dat hoe verder we vandaag in de geschiedenis teruggaan, we des te minder een eerste ouderpaar vinden in een hof van Eden.

Integendeel, de oudste mensheid, die we op het spoor kunnen komen, blijkt een zeer primitieve mensheid te zijn, eerder een hordewezen dan een zo fijn besnaard menselijk wezen als de Adam uit Genesis, al zijn er dan bijbellezende christenen die met het al of niet bestaan van Adam en Eva even weinig moeite hebben als met het al of niet bestaan van het „uitspansel".

Kuitert zet hier Adam met het uitspansel op één lijn. Dat is natuurlijk onjuist. Het uitspansel behoorde tot de voorstellingswereld van die tijd en in Gen. 1 wordt gezegd, dat God alles heeft geschapen, dus ook het uitspansel. In de taal en de voorstellingswereld van die dagen wordt de schepping van de wereld door God in Gen. 1 verhaald. Dat is heel begrijpelijk. Wij vertalen het scheppingsverhaal in onze voorstellingswereld. Dat blijkt wel uit de wijze waarop vandaag dat woord uitspansel door velen wordt geëxegetiseerd.

Maar de persoon van Adam en de manier waarop hij door God geschapen werd behoren niet tot de wijze waarop men zich in die tijd de natuur voorstelde. Het gaat in Adam om de mens, die door God naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen is. En dat is heel wat anders. Wat Kuitert uit Gen. 1 overhoudt is eigenlijk alleen dat God de Schepper is.

Maar wat betekent het dan dat God de mens naar Zijn beeld geschapen heeft? Behoort dat ook tot de voorstellingswereld en de kennisbagage van de toenmalige tijd? En behoort de val daar ook toe?

Op Kuiterts standpunt is voor een val van de mens als een werkelijk gebeuren in het begin van de mensheidsgeschiedenis geen plaats.

Kuitert spreekt van het geloofsgetuigenis van de bijbelschrijver. Maar hebben we dan in Gen. 1—3 niet met openbaring te doen? Ik ontken niet de mogelijkheid dat we in deze hoofdstukken te doen hebben met een andere dan gewone wijze van geschiedschrijving en ik meen zelfs dat de hoofdstukken allerlei aanwijzingen bevatten dat we in deze richting moeten denken, maar dat betekent niet dat schepping en val behoren tot de voorstellingswereld van de bijbelschrijver of dat we eigenlijk een beschrijving krijgen van de zonde in elk mensenleven. Dan zou wat in elk mensenleven plaats heeft zijn teruggeprojecteerd aan het begin van de mensheidsgeschiedenis en zouden met name Genesis 2 en 3 niets anders geven dan het levensverhaal van iedereen." —

Hoewel ik ook mijn bezwaren heb tegen bepaalde opvattingen van prof. Oosterhof over Genesis 1—3, moet ik hem wat dit laatste betreft geheel bijvallen. De Schrift is haar eigen uitlegster. Over haar mag geen enkele vreemde macht heersen, ook niet die van de natuurwetenschap.

De Bijbel en de natuurwetenschap (2)

Maar hoe moet het bij de opvattingen van prof. Kuitert met de duidelijke uitspraken van de Schrift inzake de historische Adam? In Romeinen 5 spreekt Paulus daar immers op een duidelijke wijze over:

„In dit hoofdstuk zet de apostel Paulus Adam en Christus tegenover elkaar. „Gelijk het door de ene daad van Adams overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het door de ene daad van gerechtigheid van Christus voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven" (vers 18).

Paulus heeft het hier over de daad van Adam als eerste mens, waardoor deze in zonde viel en het gehele menselijke geslacht met hem als een werkelijk feit. Voor Paulus is het feit van Adams ongehoorzaamheid even reëel als het feit van de gehoorzaamheid van Christus. En nu wil ik niet zeggen, dat met een historische Adam het feit van Christus werk staat en valt. Maar voor Paulus is er wel meer aan de orde dan slechts een „leermodel", zoals Kuitert daarvan spreekt. Leermodellen behoeven niet historische te zijn om hun taak kunnen vervullen,

zegt Kuitert (blz. 28). Dat zal ook wel zo zijn. Maar voor Paulus is Adams val een reëel historisch gebeuren. Dat dit historisch moment voor hem heel wat minder belangrijk was dan voor ons, is een bewering van Kuitert die nergens op gegrond is. En dat Paulus met het Oude Testament omgaat zoals ook de rabbijnen dat deden, is ook niet waar.

Van Stempvoort heeft indertijd betoogd dat er in het Schriftgebruik van Paulus Joodse trekken zijn aan te wijzen, maar dat hij een geheel eigen weg gaat en dat juist het historische, met name het heilshistorische denken bij Paulus een fundamentele rol speelt.

Daarom maakt Kuitert zich van de historische Adam bij Paulus in Rom. 5 wel erg goedkoop af. Een veel dieper onderzoek naar het Schriftgebruik bij Paulus is nodig om als Kuitert conclusies te kunnen trekken.

Ik geef toe dat hier moeilijke vragen liggen, maar zoals Kuitert ze afdoet is beslist onvoldoende." —

Maar niet alleen onvoldoende, zo zou ik hieraan toe willen voegen. Want ik weet het nog zo net niet of we kunnen stellen dat het werk van Christus niet valt met een historische Adam? Want hier hangt immers alles aan elkaar.

Erezuil voor Dordt

Het is deze maand 150 jaar geleden dat van ds. Nicolaas Schotsman een boekje verscheen dat een „erezuil voor Dordt" was. Prof. Nauta vertelt ervan in het Centraal Weekblad. Hij herinnert er aan dat het in mei 1819 tweehonderd jaar geleden was dat de Dordtse Synode de Dordtse Leerregels had vastgesteld:

„Welnu, eveneens op de negentiende mei hield de predikant Nicolaas Schotsman in 1819 te Leiden een kerkrede ter nagedachtenis van de nationale synode van Dordrecht. „Hij wees op de geheel gewijzigde beoordeling van deze synode in zijn eigen dagen, maar vond dat men zich daardoor niet van zijn stuk moet laten brengen: „Zullen wij om eene ingebeelde, maar door de proef onmogelijk bevondene vereeniging, onze eigendommelijke leerstukke» prijs geven, of derzelver voordragt en belijdenis schikken naar en vermengen met gevoelens, door onze Vaderen naauwkeurig onderzocht en regtmatig veroordeeld? Dat zij verre."

En zo ging hij over tot de behandeling van zijn tekst die ontleend was aan Handelingen 20: en uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen om de discipelen af te trekken achter zich; daarom waakt.

Op de daarna volgende zondag hield hij, evenals op 9 mei in de Marekerk, opnieuw een preek, bij wijze van nabetrachting zich aandienende als „een woord van waarschouwing en vermaning voor het hedendaagsch Christendom". Ditmaal was zijn tekst Openbaring 16 : 15: iet, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en men zijn schaamte niet zie. Beide preken verschenen daarna gebundeld en' van de kerkelijke goedkeuring voorzien onder de titel: erezuil, ter gedachtenis van de voor tweehonderd jaren te Dordrecht gehoudene Nationale Synode, opgezegt door Nicolaas Schotsman.

De bewoordingen waarin die preken zijn vervat, behoeven wij niet alle goed te keuren om ons toch zakelijk achter de redenaar te stellen. Niet zonder grond mocht in 1834 mr. H. J. Koenen in een van zijn brieven gewagen van „het moedig en onverschrokken, ja in geloof heldhaftig optreden van den edelen en uitmuntenden Schotsman in 1819". Want hij moest met zijn opkomen ten gunste van de Dordtse rechtzinnigheid optornen tegen een toen algemeen heersende geest van afkeer.

Typerend daarvoor was het standpunt dat enige jaren eerder door een auteur tot uitdrukking was gebracht tegen wat hij noemde „het ingezogen leerstelsel" van Dordrecht. Naar zijn mening had die synode voor zijn tijd afgedaan: „Het strekt tot oneer voor het Christendom van deze eeuw. Gedenkteekenen der duisternis staande te houden is, kluisters te bewaren voor de verlichting." Daaraan poogde volgens hem een bepaalde partij die „geene vorderingen in verlichting en kennis" wilde toelaten, nog altijd vast te houden. Maar, aldus betoogde hij, het bestendigen van die „menschelijke geloofswet" kon zonder nadeel voor het echte Christendom niet voortduren. Al was het ook alleen hierom niet dat de predikanten der Hervormde kerk daardoor genoodzaakt werden zich te verbinden aan „formulieren, waarin het goede door de dwalingen van verledene tijden onderdrukt wordt; dat het hun volgens dezelve niet eens vrij staat, het Christendom zuiver en onvermengd te prediken, en het wezenlijke daarvan aan hunne Gemeenten met genoegzamen nadruk in te scherpen." Dat men indertijd die besluiten had genomen, kon volgens die auteur alleen gebeuren „in de eeuwen der duisternis, toen het menschdom nog niet tot eene genoegzame rijpheid van verstand gekomen was, om te beletten dat hat de speelbal niet wierd van deze soort van misleiding en toen vooral de geest van het Christendom miskend werd." —

Wanneer we het bovenstaande lezen kunnen we een duidelijke overeenkomst met onze tijd opmerken, waarin immers ook weer de gereformeerde leer wordt afgewezen omdat ze immers niet meer past in dit tijdperk van „wetenschap en verlichting". Alleen

domme mensen, die opzettelijk hun ogen sluiten voor de feiten, kunnen de leer van Dordt nog aanvaarden. Prof. Nauta vertelt verder:

„Het behoeft daarom geen verbazing te wekken dat toen het geschrift van Schotsman het licht zag, er een groot tumult ontstond. Men sprak van een eeuwigdurende schandzuil. Schotsman zelf dacht niet eens in de eerste plaats aan haat en afkeer tegen de leer van Dordrecht. Hij wees op het grote aantal van hen die door onkunde hun belijdenis niet verstaan, die door onverschilligheid op de waarheid geen prijs stellen, of die door blinde volgzucht tot afwijken gereed zijn.

In een tweede druk die toch van Schotsmans „Eerezuil" nog hetzelfde jaar het licht zag, nam Willem Bilderdijk het voor hem op, Bilderdijk die in mei 1817 te Leiden was komen wonen. Het gebeurde met vlammende bewoordingen, gelijk Bilderdijk het kon. Hij zag in het optreden van Schotsman een handhaven van de grondslag van het Christen-, dom tegen „de drogredenaars van het Arminianismus". Volgens hem waren er nog altijd, die met een Schotsman, „zoo zij gene Eerzuilen schrijven, echter de eer hunner brave Vaderen, en de zuiverheid van de Leer der Zaligheid, vrij van den verdervenden eigenwaan der mode-en tijdfilisofie, zullen weten voor te staan".

Ook Schotsman had een wederwoord. In de voorrede van een nieuw geschrift, dat eveneens betrekking had op de synode van Dordrecht, verklaarde hij wel te weten dat de tijden veranderen en wij met de tijden, maar „verandert dan ook de waarheid? " Hij gaf te kennen dat men minder op zijn gemaakte vorderingen zich zou voorstaan, wanneer men meer bekendheid bezat met de schrijvers van twee eeuwen geleden: „Daarenboven, hoe meer men de Arminianerij verfijnd heeft en nog verfijnt, hoe meer het zaak is de Schrijvers van dien tijd te raadplegen." Hij wilde geen schelden met schelden beantwoorden, maar altijd tonen, „dat hij, in spijt van allen verborgen haat en openbare aanscbenning, niet anders denkt dan hij predikt". En hij besloot zijn opmerkingen met de betuiging: „De leer van vrije en overwinnende genade, zooals die naar Gods Woord in onze Gereformeerde Kerk beleden wordt, zegeviere eenmaal boven alle afwijking en vervalsching tot eer van Gods Naam."

Het valt moeilijk te ontkennen dat Schotsman op waardige wijze in 1819 het voor de Dordtse rechtzinnigheid heeft opgenomen. Hij werd door een zuivere bedoeling geleid. Uit andere uitlatingen van hem blijkt het voldoende dat hij zijn kracht volstrekt niet zocht in kerkelijke formulieren als zodanig en in bescherming door de staat, met steun waarvan indertijd die formulieren waren uitgevaardigd. Hij kwam op voor een levend geloof en de betrachting van een evangelische godzaligheid.

Ik dacht dat wij anderhalve eeuw later, in het laatste opzicht niet anders mogen najagen dan wat hij deed. Er mag dan in onze tijd tegen bepaalde zinsneden in de Dordtse leerregelen bedenking zijn gerezen. Men mag ook bezwaar hebben tegen bepaalde consequenties die er in verbonden worden met de leer der verwerping. Wij zullen niet minder dan een Schotsman in 1819, aan de eigenlijke bedoeling van de leer der Dordtse synode trouw moeten blijven: dat is de leer van de vrije onverdiende en overwinnende genade Gods, waardoor wij mogen zalig worden." - —

Met deze laatste zinsnede kan ik van harte instemmen.

Kroniekschrijver.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 mei 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's