Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schapen van de Goede Herder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schapen van de Goede Herder

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mattheüs 5 : 5: alig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven.

Stefanus was, zoals wij allen van kindsbeen af weten, de eerste martelaar van de Christelijke gemeente. Nadat hij gevangen genomen was heeft hij zich tegen de valse beschuldigingen verdedigd in de mogendheid des Heeren. En dat niet alleen, neen, hij ging tot de aanval over. Hij klaagde de oversten des volks aan, en riep ten slotte in hun midden uit: „Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren! gij wederstaat altijd de Heilige Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij. Wie van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? En zij hebben gedood degenen, die te voren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welke gijlieden 'nu verraders en moorders geworden zijt. Gij, die de Wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden."

Dat was voor die hoge, vrome vergadering te veel. Hun harten berstten, en zij knersten de tanden tegen hem.

Stefanus echter mocht in de ondersteunende en vertroostende genade des Heeren delen, en daardoor bleef hij even rustig. Vol zijnde des H. Geestes, en de ogen houdende naar de hemel, zag hij de heerlijkheid Gods, en Jzus, staande ter rechterhand Gods. Daar kan hij niet van zwijgen. Geopende ogen geven ook geopende lippen. In blijmoedige geloofsverzekerdheid komt over die geopende lippen het ontroerende getuigenis: „Ziet, ik zie de hemelen geopend, en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods."

Welk een troost lag er voor Stefanus in die geopende hemel, in dat staan van Jezus aan de rechterhand Gods, gereed om de uitgeworpene te ontvangen, op te nemen in Zijn troonzaal, en te doen delen in Zijn heerlijkheid!

Bij de vijanden echter wekte die grote genade des Heeren nog meer verbittering op. Eendrachtig vielen zij, die anders zo verdeeld waren, op Stefanus aan, wierpen hem ter stad uit en stenigden hem Welk een vijandschap, welk een onrecht! Maar ook, welk een lijden om Christus' wille!

Stefanus mocht zijn zaak naar ziel en lichaam, voor tijd en eeuwigheid, aan zijn Heiland overgeven. Zich in geloof en gebed vastklemmend aan die Jezus, staande ter rechterhand Gods, is het zijn vurige smeking: „Heere Jezus! ontvang mijn geest."

Geen bitter woord kwam over zijn lippen tegenover zijn belagers en moordenaars. Veeleer het tegendeel: vallende op de knieën, omdat hij, door de stenen getroffen, niet meer staande kon blijven, riep hij met zijn laatste krachten met grote stem: „Heere, reken hun deze zonde niet toe." —• Het gebed voor de vijand. Het zegenen van degenen, die vervloeken. „En als hij dat gezegd had, ontsliep hij."

Is het niet om jaloers op te worden, mijn lezer? Dat is de ware zachtmoedigheid! Zachtmoedigheid was er bij Stefanus tegenover zijn God, Die hem de lijdensbeker deed drinken. Geen woord van verzet, van murmurering. Zachtmoedigheid was er bij Stefanus tegenover de mensen. Geen dreiging, maar gebed: Heere, reken hun deze zonde niet toe." •— Ja, in Stefanus zien wij een dergenen, van wie de Heere Jezus spreekt in de 3de van Zijn zaligsprekingen. Zij is ons opgetekend in Mattheüs 5 : 5: alig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven.

En Zijn mond geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende: „Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen." — Ja, zalig zijn de ontledigden, zij, die bankroet zijn gegaan, en in die weg zijn geworden bedelaars aan de troon der genade. Zalig zijn zij, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zij hebben deel aan de schatten en gaven, aan het Koninkrijk van Jezus Christus, ja, aan Hemzelf en al het Zijne. Die waarlijk armen, dat zijn de ware rijken. Zijt gij reeds arm geworden? Zijt gij reeds een onderdaan van het Koninkrijk der hemelen?

Ten tweede male opent de grote Profeet Zijn mond, en zegt: „Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden." < — Er zijn veel treurenden, op wie het „zalig" van de Heere Jezus niet van toepassing is. Zijn zaligspreking geldt degenen, die treuren over de zonde, de oorzaak van alle ellende, die er over treuren, dat zij God zijn kwijtgeraakt, en nu zijn zonder God in de wereld. Dat zijn de treurigen Sions, voor wie de Heiland is gekomen in de diepste smart, om hun te beschikken sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwde geest.

Mijn lezer, kent gij dat treuren? — En dan ook: Welke is uw enige tróóst, beide in het leven en in het sterven?

Ten derde male opent de Leraar van God gezonden Zijn mond en zegt: „Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven." '

Dit woord geeft ons te vragen:1. Wie zijn de zachtmoedigen? 2. Waarin bestaat hun zaligheid? Zalig zijn de zachtmoedigen. — Wie zijn dat: e zachtmoedigen?

Zijn het de mensen, die weinig gevoel hebben, en die ge daarom veel kunt zeggen en veel kunt aandoen, zonder dat zij zich gekrenkt voelen? — Neen! zij zijn het niet. De ware zachtmoedigen hebben juist een diep en fijn gevoel. Ook het gevoel wordt toch door de Heilige Geest in beginsel vernieuwd en geheiligd.

Wie zijn toch de zachtmoedigen van Matth. 5 : 5? Zijn het dan misschien de mensen met een lief, vriendelijk karakter? Neen, ook zij zijn nog niet de zachtmoedigen van de derde zaligspreking. Zulk een zacht, innemend karakter is wel een kostelijke zegen, maar het is een zegen, die nog ligt op het gebied van het natuurlijke. In onze tekst wordt gesproken over het hart, en niet over het karakter. Het gaat hier over een kenmerk van genade.

Om er een indruk van te krijgen, wie toch wel zijn de zachtmoedigen van onze tekst, wenden wij ons tot de Heilige Schrift, om daarin te zoeken naar voorbeelden. Wij denken aan Mozes, van wie wij lezen: „Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen, die op de aardbodem wonen." Al was het ook hem meermalen te veel en te zwaar, hij heeft toch door genade met grote zachtmoedigheid het volk van Israël geleid en verdragen. En toen zelfs Aaron en Mirjam tegen hem opstonden, en Mirjam deswege door des Heeren toorn geslagen werd met de vreselijke plaag der melaats

heid, toen heeft Mozes voor zijn zuster vurig gebeden. Hij riep tot de Heere, zeggende: „O God! heel haar toch."

Wij denken aan Maria van Bethanië. Martha was onbillijk tegen haar, toen zij het haar zuster zo kwalijk nam, dat zij maar bleef zitten aan de voeten van Jezus. Scherp klonk het uit haar mond: „Meester, bekommert het U niet, dat mijn zuster mij alleen laat dienen, zeg dan haar, dat zij mij helpe." En Maria heeft dit zachtmoedig verdragen. Zij gaf haar zaak ter verdediging over aan de geliefde Meester.

Wij denken, als wij vragen: wie zijn de zachtmoedigen? aan de apostel Paulus. Hoe dikwijls is deze apostel onrechtvaardig behandeld! Wij willen maar aan één geval herinneren. Onrechtvaardig was hij gevangen gezet, en door de vertrekkende Romeinse stadhouder gevangen gelaten. En als hij dan staat voor diens opvolger, en koning Agrippa, dan zijn het geen bittere woorden, die komen over zijn lippen, dan bidt hij niet, dat er een vuur van de hemel dale. Neen, dan is het in grote zachtmoedigheid en liefde op het: „gij beweegt mij bijna een christen te worden" van Agrippa: „ik wenste wel van God, dat èn bijna èn geheellijk, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden horen, werden gelijk als ik ben, uitgenomen deze banden."

Maar het allerheerlijkste» het volkomen voorbeeld van een zachtmoedige is zeker wel: de Heere Jezus Zelf.

Zachtmoedig heeft Hij gedragen, wat Hij dragen moest, om te voldoen aan het récht Gods voor een schuldig volk. Als de Zachtmoedige zien wij Hem tegenover de Vader staan met de bittere drinkbeker van vloek en toorn aan de lippen, en wij horen Hem bidden: „Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan. Doch niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede."

Zachtmoedig zien wij Hem dulden en dragen, wat de ménsen Hem aandoen. Zelfs het purperen spotkleed, zelfs de doornenkroon, die Pilatus nog bracht tot het: „Zie de mens!" — draagt Hij zonder een enkel bitter woord, zonder een enkele klacht! — Hij was het, Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over Dien, Die rechtvaardig oordeelt.

Maar, waar zou het einde zijn, als wij alles opnoemen wilden van kribbe tot kruis? Laten wij het maar samenvatten in het ons allen zo bekende: „Als een Lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stemmeloos is voor het aangezicht Zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open."

De Heere Jezus was de Zachtmoedige, niet alleen als voorbeeld, maar vooral als Middelaar, om verzoening te doen voor al de hardheid, de onbuigzaamheid, de opstand, de scherpte, de bitterheid van al Zijn volk. O, welk een voorrecht op Hem te mogen wijzen, met Hem te mogen troosten, o zondaren in ons midden, die, ziende op uzelf, beeft bij het: „Zalig zijn de zachtmoedigen." En vooral de Avondmaalsdis predikt ons de Heere Christus als de Zachtmoedige. Daar is het: „Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld z s v p m H i t u e wegneemt." — O, wat zou het heerlijk zijn een-en andermaal toe te mogen treden: afziende van uzelf, en ziende op Hem. Vraag de Heere, of Hij u dat gunnen en geven wil.

Zalig zijn de zachtmoedigen, dat wil dus zeggen: Zalig zijn degenen, die zich door genade zachtmoedig onderwerpen aan God, aan Zijn leiding, aan Zijn voorzienig bestel, aan Zijn tucht, aan Zijn kastijding, zonder tegenspreken en murmureren. Het wil ook zeggen: zalig zijn dedenen, die zachtmoedig zijn tegenover de mensen, die door genade beledigingen verdragen, onrecht dulden.

De ware zachtmoedigheid is geen vrucht van eigen akker. Daar groeit het kruid van bitterheid, van opstand, van hardheid, van vergelding. Wij zijn geen zachtmoedigen van hart. Ons natuurlijk hart is een stenen hart, geneigd om God en de naaste te haten. — De ware zachtmoedigheid is een vrucht van wedergeboorte en geloof, een vrucht dus van de Heilige Geest, zoals in Gal. 5 dan ook zo duidelijk staat: „Maar de vrucht des Geestes is... zachtmoedigheid."

En nu is er bij Gods kind zo'n inwendige strijd tussen de oude en de nieuwe mens. De ware zachtmoedigen zijn echte strijders. Strijders tegen hun zonden en gebreken. Zij zien wel eens begeerlijkheid in het zachtmoedig zijn onder God en tegenover de mensen.

Och, strijd die strijd niet in eigen kracht! Dan zult gij de nederlaag lijden, keer op keer. En dat is een bittere bevinding. (Bevindingen zijn niet altijd zoet!) Strijd die strijd, biddend om Gods genade, om de hulp des Heiligen Geestes. „Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwe Geest."

Strijd die strijd in de kracht van Jezus Christus, de Zachtmoedige. Hij Zelf nodigt u daartoe met dat heerlijke woord uit Mattheüs 11: „Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben, en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen. Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." Ziende op Jezus, zo moet het zijn in de strijd des levens, in het bijzonder in de heilige oorlog.

Ja, zalig zijn de zachtmoedigen. Wij kunnen het ook zo lezen: Zalig zijn de schapen van de goede Herder. De zachtmoedigheid toch is een kenmerk van het schaap. Ook van de lammeren. En dus: zalig zijn de zachtmoedigen, zijn de schapen van de goede, van de zachtmoedige Herder. Opdat zij zouden leven en overvloed hebben, is Hij voor hen in de dood ingegaan, als een Lam ter slachtinq qeleid.

Nu mogen die zalige zachtmoedigen, die schapen van de goede Herder, die zichzelf zo moeten aanklagen van onzachtmoedigheid, van eigenzinnig afdwalen, van onbedacht verliezen van hun Herder, nu mogen zij, ziende op Hem en in Hem alles vindend, wat zij missen in zichzelf, wel eens zingen, in verwondering, in ontroering, ter ere van hun God: (ik hoop, dat gij mee zult mogen zingen)

De God des heils wil mij ten Herder wezen; 'k Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vrezen. Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden, Aan d' oevers van zeer stille waat'ren, leiden; Hij sterkt mijn ziel; richt, om Zijn naam, mijn treden In 't effen spoor van Zijn gerechtigheden.

Z.

S. V. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juli 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Schapen van de Goede Herder

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juli 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's