Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een hopend waarom

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een hopend waarom

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De dichter van Psalm 42 en 43 heeft ook de waaromvraag op de lippen genomen. In Psalm 42 : 10 lezen we: Tk zal zeggen tot God: Mijn Steenrots, waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking?' Bijna dezelfde woorden staan in Psalm 43 : 2: 'Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking?' Duidelijk is dat de dichter in grote nood verkeert. Hij wordt door zijn vijanden onderdrukt en is tegelijk weggevoerd, weggedreven van de tempel. Hij is niet meer in staat op te gaan naar Gods heiligdom. De onderdrukking door zijn vijanden ervaart hij als Gods slaande hand. Wat de vijanden hem aandoen en de ellende waarin hij verkeert, omschrijft hij met het woord 'vergeten', ja nog sterker met het woord 'verstoten'. Zijn smartelijke omstandigheden brengen hem tot het stellen van de waaromvraag aan de Heere. Is hier geen sprake van een opstandig waarom, een beschuldigend waarom?

Wat roepen velen op deze wereld in zorg en nood uit: 'Waarom vergeet/ verstoot Gij mij? ' En dan is de ondertoon er één van opstand. Als er dan een God is, waarom moet mij dan dit of dat overkomen. Als er dan een God is, waarom laat Hij dan niets van zich horen. Deze vraag hoor je veel in tegenspoed en druk, aan ziekbedden en sterfbedden. De Heere krijgt dan de schuld en de mens wil van zo'n God niets weten. Hij keert zich in zijn opstand van God af. Ik ben bang dat in nogal wat pastorale bezoeken in zulke omstandigheden herkenning gezocht wordt en gevonden in deze teksten uit Psalm 42 en 43. Toch gaat het hier niet om een opstandig waarom, maar om een hopend waarom. De dichter van deze psalm spreekt tot een God Die in het verleden nabij was, maar Die Zich nu verborgen, verre houdt. De dichter spreekt tot God Die voor hem de levende God is. Hij spreekt tot God Die hij 'mijn Steenrots en de God mijner sterkte' noemt. Hier is een kind van God aan het woord, die getuigt van een innige en tere omgang en gemeenschap met God in het heiligdom. De waaromvraag die hij op de lippen neemt is een gebed, een gebed uit de nood van zijn leven, maar waarbij hij ook hoopt op God. In de hele psalm is er een samengaan van klacht, verlangen en gebed. Verwachting, gedenken en klagen lopen door elkaar. De onderdrukking is zwaar en de macht van de vijanden groot. Maar het ergste is dat hij de gemeenschap met God mist. Hij is verstoken van Gods heiligdom. Onder het Oude Testament was de tempel de plaats waar God op bijzondere wijze woonde, daar was gemeenschap mogelijk met God, daar mochten en konden de vromen voor het aangezicht Gods verschijnen. En dat is de grootste vreugde voor deze dichter. Maar de omstandigheden zijn nu zo anders. Hij is verstoken van het heiligdom, van Gods gemeenschap en van Gods volk. En dat niet alleen - in zijn smart en nood verkeert hij temidden van zijn vijanden, die tegen hem honen 'waar is uw God'. Vijanden die hem bevragen op de trouw en de macht van zijn God. Tegenover al zijn vijanden heeft de dichter geen antwoord. Ze bestormen hem van buiten met de vraag die ook van binnen de grootste smart geeft. En in deze diepe nood gaat de dichter tot zijn ziel spreken. Hij overdenkt, bepeinst Wie God in het verleden voor hem geweest is. Juist die overdenking over het verleden, maakt de smart en het gemis in het heden nog ondraaglijker. Hij spreekt over onrust en golven. Het is omkomen, niets anders dan duisternis in zijn ziel. Maar op de bodem van het hart blijft toch iets liggen wat hem uitdrijft tot God. Hij spreekt zijn ziel toe: 'Hoop op God' (vers 6). De Heere is de Enige Die zijn nood kan wegnemen en zijn klacht kan veranderen in gejuich. De klacht op zijn lippen, de onrust in het hart, de vijanden van buiten, de overdenking over het verleden... Hij wordt door alles tegelijk overstelpt. De hoop drijft de dichter tot het gebed en doet hem God aanspreken als zijn Steenrots, de God mijner sterkte. Een kostelijke belijdenis. Wie kan en durft dat de dichter na te zeggen?

In het gebed legt hij na deze belijdenis de waaromvraag aan de Heere voor. Hij kan zichzelf niet tot God brengen. Hij zou niet weten hoe dat moet. Het enige dat hem overblijft, is zijn ellende, nood en klacht te leggen aan de voeten van de Heere. In deze waaromvraag klinkt de bede door of God naar hem wil omzien, een blijk van Zijn gunst wil schenken. De nood brengt hem niet van God af, maar drijft hem juist uit tot God. Daarom is dit een hopend waarom. De scheiding wordt dan ingeleefd, maar toch is er gebed dat verbindt aan de troon der genade. Deze plaats kent de wereld en de godsdienst niet. Op die plaats zijn er zielsworstelingen met een God, Die het niet verkeerd doet, maar Die ze niet kunnen missen. Voor zulken hoeft de waaromvraag niet beantwoord te worden. Nee, alle vragen wijken voor het heimwee en verlangen om Gods aangezicht te mogen aanschouwen. Zijn komst kan alleen hun heil volmaken en is het einde van alle vragen. Het gebed van deze dichter vertoont dezelfde klanken als de bede van David in Psalm 22 als hij uitroept: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? ' Het waarom van deze dichter en van David komt op uit de grootste hopeloosheid en zou nooit verhoord kunnen worden als de meerdere van David, Christus, aan het kruis ook niet dit waarom op de lippen genomen had in de doorleving van de Godverlatenheid. Maar omdat Christus borgtochtelijk dit waarom op de lippen heeft genomen, daarom wordt het waarom van Gods kinderen een hopend waarom. Hij heeft de Godverlatenheid doorleefd opdat Zijn volk in die verlatenheid niet zou omkomen. Door Zijn Geest wordt in de diepste klacht in de ziel van de dichter de hoop geboren. Een hoop die zijn grond vindt, niet in hemzelf of de omstandigheden, maar in de God Die hij zijn Steenrots mag noemen. Gods volk wordt in hope zalig en dat in wegen en paden die ze niet gekend en geweten hebben. En deze hoop, gegrond in Christus, beschaamt niet. Want 'hoe donker ooit Gods weg moog' wezen. Hij ziet in gunst op die Hem vrezen'. Het hopend waarom verbindt in de nood en klacht aan God en doet bij ogenblikken al de lof zingen in de nacht en het hart tot de God hun levens heffen. Wie zo hopend op de Heere als zijn Steenrots ziet, die zal ook ervaren wat David zingt in Psalm 27: 'En op een rots verhogen uit d' ellend'.

Beekbergen,

ds. A. Schreuder.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 2000

De Saambinder | 12 Pagina's

Een hopend waarom

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 2000

De Saambinder | 12 Pagina's