Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ethische vragen rond orgaantransplantatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ethische vragen rond orgaantransplantatie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3 en slot)

Aarzelingen rond harttransplantatie

Het laat zich verstaan dat harttransplantatie meer aarzelingen oproept dan bijv. niertransplantatie. Is het niet een vreemde gedachte dat iemand voortleeft met het hart van een ander? We lopen dan een beetje vast met het bekende spraakgebruik in christelijke kring, zoals 'een nieuw hart (je) ontvangen'. Zegt de Schrift niet dat uit hart de uitgangen des levens zijn, is in de Bijbel het hart niet het middelpunt van het menszijn?

Hier moeten we echter oppassen dat we niet twee taalvelden door elkaar heen gaan haspelen. De taal van een gedicht is anders dan de taal van het biologie-boekje. Als Job uitroept 'mijn nieren verlangen zeer in mijn

schoot' (19 : 27), doelt hij daarmee op zeer diep en intens doorleefde gevoelens. Het gaat dan niet om die organen als zodanig. Om het nu maar eens heel simpel te zeggen: obs verlangen om zijn Losser te aanschouwen, zou niet gehalveerd worden wanneer er één nier bij hem werd weggenomen. Medisch-technisch gezien is het hart een holle spier, een dubbele zuig-perspomp. Deze pomp kan vervangen worden. Deze vervanging is dan overigens wel iets wat heel de mens aangrijpt. De mens is immers een éénheid van lichaam en ziel. Transplantatie bij een mens is en blijft een veel dieper ingrijpende zaak dan de vervanging van een onderdeel bij een machine.

Aarzelingen rond harttransplantatie hangen veeleer samen met het experimentele karakter daarvan. We kunnen het volkomen billijken wanneer iemand van harttransplantatie afziet vanwege de grote risico's die daarmee verbonden zijn, ook al weet deze persoon dat zonder transplantatie zijn levenseinde menselijkerwijs gesproken heel dichtbij zal zijn. Bij minder risicovolle ingrepen zal de nadruk meer moeten vallen op de verantwoordelijkheid van de gegeven mogelijkheden gebruik te maken.

Overigens heeft harttransplantatie eigenlijk de experimentele fase al gepasseerd. In

de V.S. is 80% van de patiënten een jaar na de operatie nog in leven, ruim 50% ook nog na vijf jaar. Daarnaast is men bezig met het (verder) ontwikkelen van de mogelijkheid om een kunsthart bij de mens in te brengen. Reeds hebben enkele mensen enige tijd met zo'n kunsthart geleefd. Zo min als wij ethische bezwaren behoeven te hebben tegen het aanbrengen van een kunsthartklep, zo min behoeft het inbrengen van een compleet kunsthart op bezwaar te stuiten, mits er maar uitzicht is op redelijk resultaat. Mensen mogen natuurlijk nooit als proefkonijnen voor experimenten worden gebruikt.

We beloofden terug te komen op die heel specifieke vraag of het geoorloofd is een apenhart of eventueel het hart van een ander dier te transplanteren in een mens. Prof. dr. W. H. Velema heeft dit in een beschouwing in het Reformatorisch Dagblad van 2.11.'84 op principiële gronden afgewezen. De mens als psycho-somatische eenheid (d.w.z. als éénheid van lichaam en ziel) is naar Gods beeld en gelijkenis geschapen. „Het lichaam is maar niet een soort fabrieksprodukt, waarin bepaalde 'elementen' of 'onderdelen' ook wel door andere zouden kunnen worden vervangen. Neen, het lichaam behoort bij de mens die beeld van God is." Van dieren kan niet gezegd worden dat ze naar Gods beeld geschapen zijn. Er is dus een principieel onderscheid tussen mens en dier, dat ook op het lichaam betrekking heeft. Er ligt een diepe waarheid in deze overweging van prof. Velema. Waakzaamheid is geboden dat het lichaam van de mens niet-als fabrieksprodukt wordt gezien, waarin naar believen organen van dierlijke herkomst of ook van kunststof kunnen worden aangebracht. Toch is hiermee niet uitgesloten dat in bepaalde gevallen de noodzaak aanwezig kan zijn zoiets te doen. Wanneer dit zo veel mogelijk beperkt wordt, behoeft dit niet principieel te worden afgewezen: zo worden er bijv. ook wel hartkleppen van varkens bij mensen geïmplanteerd.

Waar liggen de grenzen.?

— Zonder meer verwerpelijk is elke vorm van transplantatie waardoor de individualiteit, het persoon-zijn van donor en/of ontvanger wordt aangetast. Eventuele hersentransplantatie is niet alleen technisch onmogelijk, maar ook ethisch verwerpelijk. Hetzelfde geldt van transplantatie van organen waarin zich geslachtscellen bevinden, zoals de eileiders van de vrouw.

— Grensoverschrijding vindt ook daar plaats waar niet strikt de hand wordt gehouden aan het hersendood-criterium. Er mogen geen organen worden weggehaald wanneer de door in een soort schemertoestand tussen leven en dood verkeert.

— Het is goed deze begrenzing bij het opstellen van het codicil duidelijk aan te geven. Prof. Douma geeft een goed voorbeeld van een voor geen misverstand vatbare omschrijving: „Ik Jan Jansen verklaar, dat na het intreden van mijn totale hersendood mijn ... (organen invullen) ten bate van anderen mogen worden weggenomen. Ten aanzien van eventuele andere organen/weefsels is vooraf toestemming van mijn naaste familie nodig."

Het hchaam ter beschikking van de wetenschap.?

Dat is een aparte vraag. Nog altijd is het in het kader van de medische opleiding nodig dat er lijken beschikbaar zijn voor de snijzaal (anatomische les). Deze hchamen zijn op een bepaalde wijze geprepareerd zodat zc voor het gestelde doel langer geschikt blijven. Nadat ze hun dienst voor het onderwijs hebben gedaan, worden deze lichamen gecremeerd. Ze zijn ongeschikt geworden om nog begraven te kunnen worden. Dat maakt het voor een christen wel moeilijk om positief te staan tegenover dit ter beschikking stellen van het lichaam. Er bestaat ten deze ook geen tekort.

We neigen er toe een dergelijke beslissing af te raden, ook al zouden we iemand die daar toch anders over denkt niet willen veroordelen. Obductie is weer iets anders. Dan gaat het om een beperkt onderzoek direkt na het overlijden om de doodsoorzaak te kunnen vaststellen. Na obductie wordt het lichaam weer vrijgegeven om te kunnen worden begraven.

Openheid

Misschien dat deze en gene wat gehuiverd heeft bij het lezen van bovenstaande overwegingen. Het kan hard aankomen wanneer er zo uitdrukkelijk wordt gesproken en geschreven over de dood en over wat er na de dood met delen van het lichaam gebeuren kan. Terecht wordt er op gewezen dat artsen er op dienen te letten dat de zaak van orgaantransplantatie of eventuele obductie bij nabestaanden op kiese en invoelende wijze aan de orde wordt gesteld. Anderzijds moeten familieleden van een overledene er ook begrip voor hebben dat de arts zijn vraag niet een paar dagen kan uitstellen. De tijdsfactor speelt een grote rol. Onnodig uitstel zal er al spoedig toe leiden dat de betreffende organen niet meer voor transplantatie geschikt zijn.

De Bijbel gaat ons voor in het betrachten van openheid inzake leven en dood. Het is niet goed wanneer wij de ogen sluiten voor de werkelijkheid dat ons menselijk bestaan eindig is. Laten we daarom de nodige voorbereidingen treffen, allereerst in het licht van de eeuwigheid in het besef dat sterven God ontmoeten is. Maar ook met het oog op onze nabestaanden, zodat ze niet voor moeilijkheden van administratieve of financiële aard worden gesteld na ons overlijden. Zo is het ook goed en nodig de kwestie van orgaantransplantatie nuchter te overdenken en te bespreken. Het is uiteraard onjuist wanneer iemand een codicil bij zich draagt zonder medeweten van eigen man of vrouw! Bij minderjarigen is het zo dat zij op het codicil ook de handtekening van hun ouders moeten doen plaatsen. Dat geeft meteen een goede gelegenheid tot een diepgaand gesprek tussen ouders en kind (eren). Laten we, ook wanneer we zelf niet in staat zijn als donor op te treden of ons als potentiële donor op te geven, in voorbede en daadwerkelijk meeleven ernstig zieke en gehandicapte naasten met hun familie ondersteunen. 'Draagt elkanders lasten en vervult alzo de w^et van Christus' (Gal. 6:2).

V.

J. H.

Enige literatuur:

— W. G. V. Dorp, 'Geven tussen leven en dood' in Oi'er leven gesproken. Woerden 1986, 107-118. — J. Douma, Rondojn de dood (Ethische Bezinning 10), Kampen 1984, 117-138.

— VV. H. Velema/J. A. Kole, Op de keper beschouwd 2, Kampen z.j. 35-56.

— VV. H. Velema, Wei en Evangelie, Kampen 1987 115-119.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Ethische vragen rond orgaantransplantatie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1987

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's