Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer N.N. te N.,

De volgende vraag die u me gesteld hebt, wil ik nu nog trachten te beantwoorden. Van iemand die op een begrafenis aanwezig is geweest, hebt u gehoord dat daar gesproken is over Pred. 7:2: Het is beter te gaan in het klaaghuis dan te gaan in het huis des maaltijds; want in hetzelve is het einde aller mensen, en de levende legt het in zijn hart". Als ik het goed begrepen heb, dan is die tekst zo uitgelegd dat de levende die nog in het leven is en in het klaaghuis komt, dit in zijn hart legt. Meer niet.

Als er meer niet van is gezegd, dan heeft daar werkelijk de dode de dode begraven. Het is natuurlijk wel waar dat men nog in dit leven moet zijn om de sprake die er van het sterven uitgaat ter harte te nemen. Maar men moet toch wel een nieuw geestelijk leven

deelachtig worden, om op een rechte wijze acht te geven op de roepstem van het sterven.

Afgezien van wat er op die begrafenis gesproken is, zou ik wel even wat in willen gaan op de inhoud van de woorden uit Pred. 7 : 2. Er is allereerst door de Prediker in dat hoofdstuk gezegd: Beter is een goede naam dan goede olie en de dag des doods dan de dag dat iemand geboren wordt". Die woorden geven ons ook al veel te overdenken. Onze kanttekening zegt, dat de dag des doods beter is dan de dag van de geboorte, als men godzaliglijk sterft, want alsdan verlangt men het eeuwige gelukzalige, inplaats van het ellendige vergankelijke leven. Ik heb er een bedoeling mee, als ik u even op deze kanttekening wijs. In Pred. 9:5 vinden we de bekende woorden: , want de levenden weten, dat zij sterven zullen, maar de doden weten niet met al". Bij die tekst zegt de kanttekening: De zin is: mdat de levende mensen weten dat zij sterven moeten, zo genieten zij met vreugde het tijdelijk goed, zolang het hun gebeuren mag". De Prediker spreekt daar over het tijdelijke leven. In het vers dat aan die woorden voorafgaat, lezen we: Want voor dengene, die vergezelschapt is bij alle levenden, is er hoop". En dan zegt de kanttekening daarvan: Dat is, voor dien, die nog leeft. Alsof hij zeide: olang iemand nog leeft, zo heeft hij hoop dat het hem in dit leven wel zal gaan; maar als hij gestorven is, zo is de hoop uit". Maar de kanttekening voegt daar nog aan toe: Want wie is er die uitgenomen is? Te weten dat hij niet sterft".

Deze tekst zou ook bij een begrafenis kunnen worden gebruikt. Maar moet men dan bij die gelegenheid alleen maar zeggen, dat degenen die nog in het leven zijn, kunnen weten dat ze ook moeten sterven ? Dat is op zichzelf natuurlijk wel een waarheid, maar toch is het ook weer zo, dat de mens in zijn natuurstaat het niet goed weet dat hij eenmaal sterven moet. Hij is geestelijk dood. Daarom mag er gerust wel gezegd worden, dat alleen degenen die waarlijk van geestelijk dood levendgemaakt zijn, het weten dat ze sterven moeten en dat degenen die nog geestelijk dood zijn, dit niet goed weten.

Als dit niet gezegd wordt, wordt de waarheid verzwegen die men toch zeker bij een gelegenheid als een begrafenis de familie en de aanwezigen heeft te doen horen. Dus als er gesproken wordt over Pred. 7:2, moet dit ook worden beluisterd. De levende, die waarlijk van geestelijk dood levendgemaakt is, legt het in zijn hart. Daar wijst de kanttekening bij die tekst ook wel duidelijk op. Wat is het toch arm, als zelfs bij zulk een droeve plechtigheid als een begrafenis, de waarheid van wat we door de zondeval onderworpen zijn, niet beluisterd wordt. Als er wordt gezwegen over de geestelijke doodstaat vati de gevallen mens en over de noodzakelijkheid der wedergeboorte. Op de ernstvoUe roepstem van het sterven wordt dan dus ook niet gewezen. Van de dood gaat er toch altijd zulk een sprake uit. Ook van het geopende graf. Maar als men op die sprake niet wordt gewezen, dan blijkt het wel dat hij die de leiding van die begrafenis in handen heeft, ook tot die doden behoort, die niet met al weten. Hij heeft zelf nog in zijn leven niet behoeven te sterven, want anders zou hij daarover niet kunnen zwijgen. God doet het Zijn volk in dit leven weten, dat men sterven moet. Al is men dan nog jong en gezond, maar de dood komt dan op de mens aan in zijn verschrikkelijke gedaante. Dan gaat men wel acht geven op de roepstem van het sterven, die uit elk sterfgeval te beluisteren is. Men heeft tegen God gezondigd en de dood is daar het onvermijdelijk gevolg van. Men beseft nu dat sterven God ontmoeten is en dat dan zijn lot onherroepelijk wordt beslist in een eeuwige rampzaligheid. Dat zal de eeuwige dood zijn. Zo heeft men geen rust meer bij dagen en bij nachten. Door elk sterfgeval wordt men zo ontroerend aangegrepen, zeker ook wel door een plotseling sterfgeval of het sterven van een jong mens. Neen, men kan dan de dag des doods niet meer verre van zich stellen. Men leert zich haasten en spoeden om zijns levens wil. Het wordt meer een wonder dat men nog leeft dan dat men er niet meer zou zijn. En als anderen hem voorgaan in de weg van alle vlees, is het een wonder dat hij die persoon niet is. Men heeft de dood zich immers wel duizendenmalen waardig gemaakt. Niemand heeft er zo gezondigd als zulk een mens. Men durft 's avonds niet te gaan slapen, vrezende dat men in de hel ontwaken zal. Het leven is maar een handbreed meer, dus nog minder dan een schrede. Maar de dood komt ook steeds dichterbij. Men ziet niet anders meer dan dat Gods lankmoedigheid een einde over hem heeft genomen. Hoeveel arbeid is er niet aan die wijngaard besteed en aan deze onvruchtbare vijgeboom, die toch maar onnuttig de aarde beslaat! De bijl is al aan de wortel der bomen gelegd. Er komt een dodelijks tijdsgewricht hier in dit leven.

Waarde vriend, wat ik nu schrijf, heb ik al zovele keren ge­ schreven, maar het is nodig dat ik daarop gedurig wijs. Onlangs hoorde ik nog van een jonge man, die moest zeggen dat hij eigenlijk nog nooit iemand de weg van zijn bekering had horen vertellen. Dit neem ik aan van die jonge man, want er is van het werk der waarachtige bekering bijna niets meer te beluisteren. Als ik dit schrijf, wordt me dat ook wel weer niet door allen in dank afgenomen. Wij dogmatiseren te veel, zo liet men mij onlangs nog weten. Vandaar dat we zo klagen moeten over weinig geestelijk leven. Het evangelie wordt door ons te veel verdonkerd. Maar als men zulke opmerkingen maakt, dan heeft men zich al goed verraden. Zelf heeft men niet over vrucht op de ambtelijke arbeid te klagen en over de zo weinige zaligmakende werkingen van Gods Geest. Neen, er worden er bij bosjes bekeerd. Men mag echter van me weten dat ik voor al die bekeringen niets geef. Ze zullen de eeuwigheid niet kunnen verduren. Straks zal men bij de dood een onbekende God ontmoeten. Maar die in dit leven uit hun geestelijke doodstaat worden opgewekt, zullen God leren kennen als op hen vertoornd vanwege de zonden. Hij is voor hen een verterend vuur en een eeuwige gloed. Vreselijk zal het zijn, te vallen in de handen van de levende God. Dat zullen ze weten. Daarom weten ze niet meer waar ze het moeten zoeken als het werkelijk sterven voor hen wordt. Ze vluchten van kamer in kamer als Benhadads knechten, met de koorden der veroordeling om de hals. Er is een hemelhoge schuld en geen penning om te betalen. Het doodszweet breekt ze van alle kanten uit. De hel blijft ze geen onbekende plaats. Het is of ze het naar gekerm der verdoemden al horen. Ze zien hen hun handen wringen, hun tong kauwen en hun tanden knersen. O, die eeuvidge dood!

Waarde vriend, als u er nog niets van weet, dan hoop ik dat u er iets van zult leren kennen. Dan zult u weten dat u sterven moet. Ja, dan zult u te meer weten hoe hol en oppervlakkig het geredeneer is van een predikant, die bij een begrafenis daar niets van weet te zeggen en dan de door u genoemde tekst op zulk een wijze verklaart, dat er niets beluisterd wordt van wat het zeggen wil dat de levende het in zijn hart legt. O misleiders toch van mensenzielen voor een eeuwigheid! Houd u verre van die blinde leidslieden. Laat ze varen!

Er moet bevindelijk wat van gekend worden dat het beter is te gaan in het klaaghuis dan in het huis des maaltijds. Maar dan heeft men toch wat meer leren kennen dan onbekeerd te moeten sterven. De Prediker zegt, dat de dag des doods beter is dan de dag dat iemand geboren wordt. Dat geldt echter alleen maar voor degenen die een nieuwe geboorte hebben leren kennen. Die hebben wel begeerd dat zij nooit geboren waren geweest. Dat de dag des doods dus beter voor hen zou kunnen worden dan de dag hunner geboorte, hebben zij niet kunnen denken. O neen, zij zagen niet anders dan dat zij slechts het levenslicht hadden aanschouwd om het oordeel over zich te verzwaren. Het volle gewicht van een eindeloze eeuwigheid hebben ze gevoeld.

Vriend, ik ontmoet er toch zo weinig meer die daar van weten. Er zijn heel wat mensen die wel wat beleefd hebben, maar het is nooit sterven voor hen in het leven geworden. Ze zijn nooit bezweken onder de last van een hemelhoge schuld. Maar houd het daar nu maar bij, dat de mens geboren is om te sterven en dat hij wedergeboren wordt om te leren sterven. Het leven moet hier op aarde voor ons een einde nemen. In Adam als ons verbondshoofd is alleen maar voor ons de dood te vinden. Waar we niet meer kunnen leven, zal de Heere ons weer een weg tot het leven moeten doen vinden, anders komen we in een rampzalige wanhoop voor eeuwig om. De Heere bewaart Zijn volk echter voor een rampzalige wanhoop. Daarom moet er wat gebeuren als men niet anders dan de dood voor ogen ziet en als er geen leven voor zulk een mens meer overblijft. Die wedergeboren worden, worden wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Christus uit de doden. Het dal van Achor doet de Heere tot een deur der hoop worden voor de ziel.

We moeten van tegenstellingen weten in ons leven. De eeuwige dood verdiend te hebben en het eeuwige leven uit genade te ontvangen, is toch iets waar men niet op heeft kunnen rekenen. Die wat van de angsten der hel leren kennen, leren ook wat kennen van die onuitsprekelij ke hemelse blijdschap. Nooit is het te zeggen hoe groot die omkeer in het leven is, als God die weeklacht en dat geschrei, verandert in een blijde rei. Dat is nu mogelijk geworden omdat Christus als de tweede Adam ook in deze wereld het levenslicht heeft aanschouwd om te sterven, maar dan borgtochtelijk voor de aan Hem gegeven van de Vader. Het leven wordt in Hem de ziel geopenbaard. Die Hem vindt, vindt het leven. Zowel als de verschrikkingen der hel de ziel niet onbekend blijven.

blijven haar ook de gelukzaligheden des hemels niet onbekend. U voelt wel aan, dat ik me nu slechts bepalen kan bij het onderwerp waarover ik iets aan u moet schrijven. Welnu, we zullen er wat van moeten weten dat de dag des doods ons toch beter is geworden dan de dag onzer geboorte. De mens is tot moeite geboren, kort van dagen en zat van onrust. Maar voor degenen die een nieuwe geboorte door Gods genade mogen leren kennen, komt er eenmaal een einde aan alle moeiten en verdriet. Wat echter het voornaamste is, dat is de verlossing van een boze zondige natuur die men hier mee zal moeten dragen tot aan de dag des doods. Neen, Gods ware volk zou niet altijd hier op aarde willen blijven. Men kan niet altijd zo gemakkelijk over de dood denken, verre van dat! Het staat echter niet goed met de mens, als de dag des doods niet beter voor hem is geworden dan de dag der geboorte. Een door God levendgemaakt mens gaat liever in het klaaghuis dan in het huis des maaltijds. Waarlijk vriend, we menen eerlijk te kunnen schrijven dat we ons beter in het klaaghuis op onze plaats gevoelen dan in het huis des maaltijds. In het klaaghuis is de werkelijkheid te zien. Zeker, het kan moeilijk zijn om in het klaaghuis te gaan, vooral als een aangrijpend sterfgeval ons in dat klaaghuis brengt, We aanschouwen daar veel droefheid, waardoor ons hart verbroken wordt. En zolang de slagen nog buiten onze eigen deur en huis blijven, dan kunnen we wel met anderen meeleven en ontdaan zijn vanwege de grote droefheid die wij dan voor onze ogen aanschouwen, maar de slagen gelden ons dan toch persoonlijk nog niet. Maar wat vandaag een ander overkomt, kan morgen mij ook overkomen. Dat is de werkelijkheid. Daar leert een door God levendgemaakt mens rekening mee houden. Daarom is het hem toch beter om in het klaaghuis te gaan dan in het huis des maaltijds. Hij legt het in zijn hart wat hij daar ziet. Het sterven van een ander bepaalt hem allereerst erbij dat hij zelf ook moet sterven, maar verder ziet hij in al die rouw en smart wat de werkelijkheid van het leven is als gevolg van de zondeval. Zo is het hem nodig om een Toevlucht in de Heere te mogen vinden. Die enige ware troost in leven en in sterven kan niet gemist worden.

Verder kan ik u schrijven, het meer dan eens te hebben ondervonden dat het beter is te gaan in het klaaghuis dan in het huis des maaltijds. Het kan op een bruiloft ook wel goed zijn, als Jezus er maar genood mag zijn. Maar dat gebeurt niet zoveel. We lezen het van de Heere Jezus ook maar één keer, dat Hij op de bruiloft is geweest. Hij was ook meer in het klaaghuis te vinden. Een heel enkele keer heb ik het maar meegemaakt, dat er op een bruiloft plaats mocht zijn voor een geestelijk gesprek. Maar de begrafenissen zal ik niet vergeten van die lieve kinderen Gods, waar de Heere zo kennelijk in Zijn gunst aanwezig was. Ik moet u nu ook eerlijk schrijven, dat als er nu nog een kind van God wordt begraven, er ook al niet meer zoveel van Gods volk aanwezig zijn als vroeger, want dat getal is toch zo uitgedund.

Velen zullen er zich wel weer aan stoten als ik dat schrijf, want als men de rouwadvertenties zo nagaat, ook thans al in ons Reformatorische Dagblad, dan zijn er nog wel heel wat reformatorische bekeringen in omloop. Alleen hoort men zo weinig meer van een bevindelijke kennis van de eerste zondagsafdelingen van ons Reformatorische belijdenisgeschriften: De Heidelbergse Catechismus. Veelal kan men tegenwoordig de tekst nog vermeld vinden: „Mijn genade is u genoeg". Hoe vat men dat nu eigenlijk op? Wel, dat vat men natuurlijk zo op, dat het wel kan zijn dat men niet zoveel heeft kunnen vertellen, maar als men maar een kruimeltje genade mag bezitten, is dat net genoeg. Men weet blijkbaar nog niet eens meer in welk verband we die woorden in de Bijbel kunnen vinden. Die woorden werden tot Paulus gesproken na zijn ernstig bidden om van die scherpe doorn in zijn vlees bevrijd te worden. Die scherpe doorn had hij in zijn vlees gekregen nadat hij opgetrokken was geweest tot in de derde hemel.

Och vriend, ik moet maar weer op gaan houden, want men zal het wel weer een scheldbrief vinden. Er wordt echter onder de godsdienst wat klaargemaakt. En dan onder die schijn van rechtzinnigheid. Dan kan het zelfs nog wel zover gaan, dat men nog wel eerlijk van zichzelf erkent dat men geen kennis aan het geestelijk leven heeft. Maar met die wetenschap durft men toch alles aan. Men durft er de preekstoel mee op te gaan en er het Heilig Avondmaal mee te bedienen, al is men dan misschien nog wel zo eerlijk om er zelf geen gebruik van te maken. Toch spreekt men over een verdieping van het geestelijk leven, terwijl men zo dood is als een pier. En verder openbaart zich de brutaliteit wel op verschillende manieren. Maar goed, de woorden doen veel tegenwoordig, al mist men ook de zaken. Mozes was geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren. Toen hij dat zei, was hij al tachtig jaar, dus hij wist wel dat het er niet beter op zou worden. Mèar ja, hij kon toen nog niet zo'n cursus volgen van spreekvaardigheid als waarmee men nu in het najaar weer begint. Zo'n cursus is heel geschikt voor een beredenerend christendom. Legde men het maar eens in het hart, dat men sterven moet. Dan zou men niet zoveel aandurven. Maar daar moet men nu eenmaal een levendgemaakt mens voor zijn. Dan brengt de gedachte aan de dood de ziel tot de gedurige bede: , , Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg".

Nu vriend, ik laat het er nu maar weer bij. Laat die spreker dit briefje maar lezen. Ik hoop dan nog van harte dat het niet in vijandschap valt, maar dat de Heere het nog ten goede voor zijn arme ziel gebruikt. Dus u ziet, dat ik zo misgunnend niet ben als ze wel zeggen.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1986

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1986

De Wachter Sions | 8 Pagina's