Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONZE Catechismus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONZE Catechismus

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben het overdacht, dat God rechtvaardig is in het handhaven van den eisch, waarmede Hij tot ons komt door de wet en dat Hij zich schrikkelijk vertoornt over onze aangeborene en werkelijke zonden. En nu zegt de onderwijzer, dat de Heere de zonden door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk wil straffen. Hier zijn wij dus in de zaal des gerichts, waar de Rechter van hemel en aarde is gezeten op de stoel des gerichts. Het oordeel, dat Hij uitspreekt, is een rechtvaardig oordeel. Een oordeel, dat geheel in overeenstemming is met het kwaad door den zondaar bedreven.
In de eerste plaats geeft de Rechter, als een bewijs van Zijn strenge rechtvaardigheid, aan den gedaagde en verklaagde het woord, met de vraag: „Wat heb Ik u gedaan, en waarmede heb lk u vermoeid?" In deze eene vraag liggen duizend en meer vragen opgesloten. „Heb Ik u niet van dag tot dag verzorgd? Heb Ik u niet een gezond lichaam gegeven? Wat hebt u met die zegeningen gedaan? Was het uw plicht niet geweest, Mij te dienen en te verheerlijken? Zeg het vrij en zeg het nu, wat u tot uwe verontschuldiging kunt inbrengen." En als de gedaagde op al die vragen geen antwoord weet te geven, gaat de Rechter verder met vragen.
„Was het door uw toedoen, dat u mocht leven onder de zuivere Waarheid? Hebben Mijn knechten en kinderen u niet vermaand en gewezen op de noodzakelijkheid der bekeering en de zaligheid van Mijn dienst? Bij het doen van uw keus hebt u het Mij beloofd, in Mijne wegen te zullen wandelen en Mij te dienen. En u hebt stinkende vruchten voortgebracht. U hebt geleefd als uw vader, die een Amoriet, en als uwe moeder, die een Hethietische was." Het gaat hier over onze innerlijke en uiterlijke beleving tegenover God en menschen.
De onderwijzer spreekt over aangeborene en werkelijke zonden. En daar ligt niet een deugd tusschen. U waart al zonde eerdat u zonde deedt en daarom is uw geheele leven één zonde. Hier staat u als een Jozua met vuile kleederen voor het aangezicht des Heeren. Nooit anders gedaan, van dag tot dag en van ademtocht tot ademtocht, dan gezondigd. Al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Wat in het natuurlijke leven nog goed genaamd kan worden, doet geen nut ten dage der verbolgenheid. Het gewicht der zonde drukt als een zware last, te zwaar om te dragen, en dat komen zij uit te klagen met de klacht, die hier gehoord wordt: „Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild vanwege mijne dwaasheid. Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer neergebogen, ik ga den ganschen dag in het zwart." Ps. 38. Het wordt ze steeds duidelijker, dat de mensch, met zijn keus, werkzaamheden en gemoedsaandoeningen, niet voor God kan bestaan. Met alles worden we te licht bevonden in de weegschaal van Gods gerechtigheid, buiten de gerechtigheid van Jezus Christus.
Hier staat de gedaagde, die verklaagd wordt door zijne consciëntie en door den verklager der broederen, die hij trouw gediend heeft, met een zwijgenden mond in de zaal des gerichts, voor het aangezicht des Heeren. Niets kan hij inbrengen tot zijn verontschuldiging. Hij is ervan overtuigd, dat Gods toorn rechtvaardig is, daar hij door zijn aangeborene en werkelijke zonden zelf die grimmigheid des Heeren heeft opgewekt. En nu tegen de schuld der zonde niets ingebracht kan worden, moet de straf der zonde nog aanvaard worden. In het aanvaarden van de straf der zonde openbaart zich de diepte der boetvaardigheid. Toen een koning zich verplicht gevoelde, een bezoek te brengen aan zijn onderdanen, die zich in een strafgevangenis bevonden, kwamen zij op de vraag of zij schuldig waren een bevestigend antwoord te geven, maar tegelijkertijd kwamen zij te klagen over de straf, die hun was opgelegd en die zij allen, op één na, te zwaar vonden. Die eéne was ervan overtuigd, dat hij meer straf verdiend had en voor dien éénen ging het hart des konings open. Het is voor ons innerlijk leven van groote beteekenis, een welgevallen te hebben in de straffen van onze ongerechtigheden. Dan ligt het in ons hart verklaard, dat wij, naar het rechtvaardig oordeel Gods, tijdelijke en eeuwige straffen verdiend hebben. Wij moeten het niet slechts belijden met een boekje, dat de schuld der zonde bewezen en de straf der zonde rechtvaardig is, maar met ons hart. Dat schrijft de Heilige Geest onuitwischbaar in het levend gemaakte hart en daarom was het altijd de grondtoon in het geestelijke leven van Paulus, dat hij de grootste der zondaren het waardig was, om als een kind des toorns, eeuwig te branden in het vuur van Gods toorn.
Het moet in ons hart en leven verklaard liggen, dat wij naar het rechtvaardig oordeel Gods strafwaardig zijn. Met een opstandige ontevredenheid reist Gods kind menigmaal murmureerende door de woestijn van dit moeitevolle leven gelijk Israël, dat daarom gedurig werd getroffen door Gods slaande hand. In de woestijn werd het volk door den oorlog verschrikt, door het zwaard getroffen en door vurige slangen gebeten, om hen in die opstandigheid te treffen. Keer op keer zijn de afstraffingen des Heeren over het volk des Verbonds gegaan. De oorzaak van al die murmureeringen is in onze eigengerechtigheid. Wij meenen recht te hebben op tijdelijke zegeningen en daarom beschuldigen wij den Allerhoogste in ons hart van onrecht, als Hij ons die onthoudt. Verliezen wij ons recht en wordt het beleefd, dat wij tijdelijke en eeuwige straffen verdiend hebben, dan zijn er geen murmureeringen meer in ons hart. Bij de inleving van onzen diepen val in Adam, houden wij geen bestaansrecht meer over. In de beleving van onze onwaardigheid, leven wij bij Gods goedertierenheden.
Het is rechtvaardig, dat de Heere mij slaat met lamheid, daar ik met mijn voeten ben geloopen tot den verboden boom en met mijn hand heb genomen van die vrucht. De Heere straft mij in mijn oogen, daar hetgeen in Gods oog verfoeilijk was, in mijn oog begeerlijk was. Ik zou geen oorpijn gehad hebben, als ik mijn ooren niet open gezet had voor het woord van satan. Van kiespijn zou geen sprake geweest zijn, zoo ik niet gegeten had van den boom, die midden in den hof stond. Die boom stond midden in den hof, als een bewijs, dat het geheele Paradijsleven zich concentreerde om het ééne punt der gehoorzaamheid. Omdat ik gegeten heb van den boom, die midden in den hof stond, lig ik nu midden in den dood.

(Volgend maal tweede deel van XII).

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1947

Daniel | 8 Pagina's

ONZE Catechismus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1947

Daniel | 8 Pagina's