Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Éénheid van belijdenis een noodzakelijke voorwaarde voor kerkgemeenschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Éénheid van belijdenis een noodzakelijke voorwaarde voor kerkgemeenschap

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VAN HET KERKELIJK ERF

„Hoe toch zouden zij, die nu weigeren de belijdenis met inkt te onderschrijven, haar ooit met hun eigen bloed bezegelen? "' Gevleugelde woorden van Gaspar van der Heyden, de bekende voorzitter van de Synode van Emden 1571. Een synode, die grondleggend genoemd mag worden voor de constituering van de Gereformeerde Kerk in ons vaderland.

Ondertekening geëist

Wat was het probleem? Te Emden was besloten, dat - ten teken van de eenheid in geloof en belijden en als waarborg van de binding aan de confessie - de , , kerkckendienaers" voortaan de belijdenis zouden ondertekenen. Art. 2 van de Acta van de Synode te Emden luidde:

„Om die eendrachtigheydt in de Leere tusschen de Nederlandtsche Kercken te bewijsen, heeft het den Broederen goet gedocht de behjdinghe des Gheloofs der Nederlandsche Kercken te onderschrijven, enz...”.

Terwijl art. 4 daaraan toevoegde: „Men sal oock de Nederlantsche Kercken-Dienaers die in dese versamelinghe niet en zijn, vermanen, dat sy in die selve onderschrijvinghe bewillighen: T' selve salmen oock allen anderen doen, die van nu voortaen, tot den dienst des Woorts beroepen sullen worden, eer sy in haren dienst treden”.

Voor de duidelijkheid: het ging bij deze eis tot ondertekening niet om iets nieuws. De Synode van Emden legde eigenlijk niets anders vast dan wat al op eerdere, kleinere synoden besloten was. Op de provinciale synode te Armentières bijv. werd bepaald, dat de predikanten, ouderlingen en diakenen , , zullen ondertekenen de geloofsbelijdenis onder ons vastgesteld", waarmee gedoeld werd op de Nederlandse Geloofsbelijdenis van de hand van Guido de Brés. Na Emden is deze eis tot ondertekening ook door andere synoden overgenomen en bekrachtigd.

Duidelijk is, dat de mannen, die aan de wieg van onze kerk stonden expliciete binding aan de belijdenis van groot belang achtten. Men was er diep van overtuigd: eerst moest er eenheid in belijden zijn, alleen van daaruit kon het komen tot verdere opbouw van het kerkelijke leven. Zonder eenheid in confessie was het onmogelijk om te komen tot een juiste ordening van het kerkelijke leven.

Een afgeleid gezag

Uiteraard betekende dat niet, dat men aan de belijdenis meer gezag toekende dan aan Gods Woord, zoals kwade tongen beweerden en tot op de dag van vandaag blijven beweren. Immers, de belijdenis zelf stelde reeds met nadruk, dat alleen de Schrift absoluut gezag diende te hebben in de kerk. Gods Woord is de enige regel des geloofs , , om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmee te bevestigen", zo luidde het in art. 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Terwijl eraan toegevoegd werd: , , Men mag ook gener mensen schriften, hoe heihg zij geweest zijn, gelijk stellen met de Goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods enz." (art. 7 N.G.B.). Dus: het gezag van de Schrift ging onze vaderen boven alles.

Dat betekende echter niet, dat daarmee het gezag van de kerkelijke belijdenissen tot nul gereduceerd was. Nee, zij hadden in hun ogen een afgeleid gezag. Een gezag, dat ontleend was aan Gods Woord. Immers, in haar belijdenis doet de kerk niets anders dan datgene uitspreken, wat ze uit de Schrift als waarheid Gods heeft leren kennen en wat daarom ook de inhoud van de kerkelijke verkondiging dient te zijn en beshssend voor het kerkelijke leven. Ondertekening van de belijdenis achtte men dan ook op geen enkele wijze in strijd met het absolute gezag, dat de Schrift in de kerk diende te hebben. Integendeel, men achtte ondertekening noodzakelijk, opdat er in de kerk eenheid van leer en beleid zou zijn. Immers, een kerk, die , , vele" waarheden verkondigd is geen kerk, maar een verdeelde hoop. Volstrekt ongeloofwaardig voor de wereld. Niet beantwoordend aan de roeping van Johannes 17: , , opdat zij allen één zijn" (vs. 21). Evenmin aan die van Romeinen 15: , , opdat gij met één mond moogt verheerlijken de God en Vader van onze Heere Jezus Christus" (vs. 6).

Bovendien, de éne waarheid Gods moest ook in die tijd reeds afgeschermd worden tegen allerlei vormen van dwaalleer en ketterij. Het was een tijd van geweldige vet; warring en gisting. Er was in geestelijk opzicht van alles te koop. De binding aan de belijdenis gold dan ook niet alleen als een teken van eenheid in leer en geloofsovertuiging, maar ook als een waarborg, dat er in de gemeenten geen vreemde leer zou worden voorgesteld. En dat ambtsdragers de kudde niet iets zouden voorhouden in strijd met het „algemeen geloof" en de „gezonde leer". Zo fungeerde de belijdenis als „akkoord van kerkelijke gemeenschap" en had ze tegelijk ook een voluit kerkelijk gezag. Deze visie op de plaats en de betekenis van de belijdenisgeschriften is ook vandaag nog altijd de onze.

Geen formalisme

Dat het bij de ondertekening van de belijdenis maar niet om een puur formalistische daad ging, moge duidelijk zijn uit het voorbeeld, waar we dit artikel mee inzetten. In Delft weigerden de ouderlingen en diakenen aanvankelijk de belijdenis als , , akkoord van kerkelijke gemeenschap" te ondertekenen. Arnoldus Cornelii, predikant te Delft, die zelf scriba van de Dordtse Synode van 1574 was geweest, berichtte dit aan Gaspar van der Heyden, toen inmiddels predikant te Middelburg. Er volgde een korte briefwisseling tussen deze twee en op 16 november 1574 schreef Van der Heyden aan CorneUi: , , Onze ouderhngen en diakenen hebben de geloofsbelijdenis en de artikelen der synode onderschreven; ik wenste wel, dat de uwen hetzelfde deden". En dan de vermaard geworden zin, waarmee we dit artikel begonnen: , , Hoe zouden toch zij, die nu weigeren de belijdenis met inkt te onderschrijven, haar met hun eigen bloed bezegelen". Van der Heyden besloot: , , In hun plaats zou ik mij schamen, dit aan de leraren te laten merken”!

Uit deze woorden blijkt duidelijk, hoe één van de , , vaders" uit de wordingstijd van de Gereformeerde Kerk hier ten lande de ondertekeningskwestie bezag. Niet als een pure, formele daad, zoals het wel voorgesteld wordt, maar als een persoonlijke belijdenis. Als een belijdenis, waar je met heel je hart achter stond. Waarvoor je desnoods ook bereid was je leven te geven. Eén van Gaspar van der Heydens biografen verklaarde: Het ging hem , , om een van harte instemmen met de eeuwige waarheden, die daarin (nl. in de geloofsbelijdenis, LR) werden geleerd en een verklaren, dat men bereid was die waarheid met zijn bloed te bezegelen, iets wat in die dagen waarlijk geen ijdele klank was" (M. F. van Lennep).

De actualiteit

Vanwaar dit stukje geschiedenis? Met het oog op de actualiteit! In de dagen, waarin God Zijn Kerk reformeerde en waarin het geboorte-uur sloeg van de Gereformeerde Kerk in ons vaderland, was men het er onderling van harte over eens: eerst moet er eenheid zijn in belijdenis, pas dan kan aan een verdere ordening van het kerkelijke leven worden gedacht. Dit is de eeuwen door de blijvende overtuiging geweest van alle gereformeerden: , , Eenheid van belijdenis is de noodzakelijke grondslag, op welke de kerkelijke gemeenschap moet staan" (H. Bouwman).

Wat zien we nu echter rond het ontstaan van de V(erenigde) P(rotestantse) K(erk) in N(ederland) gebeuren? Dit, dat er 'n grondslag aanvaard dreigt te worden, die niet eenduidig is. Waarin belijdenisgeschriften zijn opgenomen, die elkaar op meerdere punten tegenspreken. Dit is kerkrechtelijk natuurlijk een onmogelijkheid. Vandaar, dat in de grondleggende artikelen van het ontwerp-kerkorde ook de Leuenberger Konkordie is opgenomen, die fungeert als een soort , , leesreger' voor de belijdenis en de tegensteUingen tussen de verschillende belijdenisgeschriften moet gladstrijken. Maar die intussen ook afrekent met een aantal wezenlijke noties van het gereformeerde belijden.

Zozeer zelfs, we zagen dat al in eerdere artikelen, die ik over bovenstaande problematiek schreef, dat het hoofdbestuur van de Geref. Bond zich geroepen voelde om te verklaren, dat , , de grondslag van de nieuw te vormen kerk de iure (rechtens) en de facto (feitelijk) niet langer meer die van de Gereformeerde Kerk der Reformatie is". De vraag is: hebben wij vandaag evenveel gereformeerd bloed in onze aderen als Gaspar van der Hey den om de belijdenis, die ons door God is geschonken niet alleen met , , inkt", maar desnoods ook met ons „bloed" te bezegelen. Waarbij u bij „bloed" aan alles kunt denken, wat het ook óns in de toekomst zou kunnen kosten om onvoorwaardelijk te blijven bij datgene, wat onze vaderen indertijd met hun bloed hebben bezegeld.

M.

L.W.Ch.R.

1 Vgl. H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht, deel II, blz. 568.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1996

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Éénheid van belijdenis een noodzakelijke voorwaarde voor kerkgemeenschap

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1996

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's